heeft gestroomd, waarvan het zoogenaamde „Meertje van
Caprera" een overblijfsel kan zijn.
Tot zoover de heer Yan Eeden.
Was de vraag in onzen vorigen jaargang gedaan naar
een geschiedschrijver voor Bloemendaal en omgeving
niet redelijk?
Wij wijzen er in dit verband op, dat dr. Blink, de
bekende aardrijkskundige beschrijver van Nederland, ook
aanneemt, dat het meertje van Caprera een achterblijfsel
is van een grooten riviertak, die in deze streken ten
slotte verzandde tegen het eigen meegevoerde fijne slib,
dat in zee tot zandbanken geworden bij droog weer
wederom tot duinen terugstoof.
Doch keeren wij tot de geschiedenis van het kasteel
zelf terug.
Een Willem IY van Brederode werd tot maarschalk
van Holland verheven; zijn zoon Dirk voerde als eerste
29
„De overlevering antwoordt hierop bevestigend", heet het op blz.
88, „en noemt zelfs den Rijn. De ligging van het meertje in de lange,
smalle, zeer grazige en lage vlakte, de bouwvallen van kasteelen in
den omtrek, de rivierplanten, dit alles pleit voor de vroegere aan
wezigheid van een breeden rivierarm, die later, misschien bij
de inbraak der Zuiderzee, is verzand; hetzij dan dat deze arm
in verband heeft gestaan met een vroegere uitmonding van het
tegenwoordig IJ in zee of met het aloude water de Rekere, of
ook met een van het zuiden komende rivierarm, die ongeveer
zou moeten geloopen hebben omstreeks Volmeer en Bentveld,
eene streek, die thans onder het duin is begraven.
Dat het slot Brederode eenmaal door een groot water is om
ringd geweest, houd ik voor zeker. De daar rondom liggende
weilanden zijn rijk aan klei. Tot heden echter is de overlevering
door geologen en oudheidkundigen meer tegengesproken dan
bevestigd geworden. In hoever die tegenspraak gegrond is,
durf ik niet beslissen, doch ik meen, dat een grondig' weten
schappelijk onderzoek op de plaats zelve nog niet heeft plaats
gehad. Wij zien het, de omstreken van Haarlem zijn ook voor
geschiedvorschers en geologen een nog weinig bearbeid terrein."
kristalhelder, gezond, natuurlijk Tafelwater.