III.
Verhouding tot de Roomschgezinden. I)e
miraculeuze appelboom. Vrouw Speller.
Zorg voor de armen. De school en de
meester.
Zoo heeft de kerk haren strijd gestreden tegen den Staat en
tegen de wereld, nog eene zaak moeten wij in het bijzonder ver
melden, het is de verhouding der gemeente tot de
Roomschgezinden.
Hoe zijn wij op dit punt veranderd. De tijd is er geweest, zoo
hebben wij gehoord, dat 't met verwondering en ergernis aan
gezien werd, als onder de Schepenen één plaats door een Roomsch-
gezinde werd ingenomen. En thans? Maar wij maken geene
vergelijkingen, misschien zouden zij ons met schaamte moeten
vervullen over het afnemen van ons Protestantsch bewustzijn
en de lauwheid, waarmede men heden ten dage de Roomsche
propaganda aanziet.
Een merkwaardig bewijs van de gruwelijke superstitie waar
over wij bij de oprichting onzer gemeente hoorden klagen was
bier kort te voren gegeven. Op 31 Dec. 1627 had zekere Mees
Aertszoon op Kloeken-Hofstede, tusschen Aelbertsberg en Brede-
rode gelegen, een appelboom doorgezaagd en in de schijven van
een tak werden figuren gevonden, waarvan de verbeelding zeer
ge'makkelijk een viool (muziekinstrument), een bisschop met
myter en staf en vier nonnen maakte. Weldra verscheen daarvan
een prent met dit opschrift:
Buy ten Haerlem (wonder saeken
In liet hout dees beelden staeken;
Sonder hand daer in gestelt.
Wat maght wesen? mij vertelt,
Burger, wilt gij wel gelooven,
Dat het -werken sijn van boven!
'k Bid u, hier doch niet en spot
In het hout zoo leeft oock God.
Welk een wonder was hier geschied! Weldra werd 't nog wat
vergroot. De beelden waren gegroeid in 't hart van een dorren
appelboom. Dat was dus wel een heilige plaats. Het mirakel
werd wijd en zijd uitgebazuind. Scharen van bedevaartgangers
zag men optrekken tot groote ergernis van den Ilaarlemschen
Zie TP. Muller Ned. Geseh. in platen, No. 1584.