Kroniek.
Vroegste In overoude tijden moet Kennemerland met dikke
tijden. moerasbosschen zijn bedekt geweest. Vermoedelijk
heeft vóór duizenden jaren een vreeselijke water
vloed die wouden vernield. Ook de later gevormde
duinen strekten zich verder binnenwaarts uit,
gelijk nog blijkt uit menige bloem of plant,
betrekkelijk ver van het tegenwoordig duin v).
Die afgravingen hebben steeds plaats gehad tot den
huidigen dag. De bodem van Kennemerland
zand, zeeklei, rivierklei en veen - wijst er op,
dat de Rijn in later tijden zijn weg zocht over de
lagere gronden dezer streek naar de Noordzee,
zoodat er wel grond is voor de meening, dat het
z.g. „Meertje van Berkhout" een overblijfsel zou
zijn van den overouden reeds lang verzanden
Rijntak, die langs de duinen stroomde en onge
veer bij Hallem het latere Egmond - in zee
vloeide. Van de latere uitgestrekte wouden zijn
vele gedurende eeuwen in stand gebleven. We
denken in deze streek b.v. aan den Haarlemmer
hout, Aerdenhoüt, Sparenwoude, Houtrijk, Schoter
bosch, enz.
Oude tijden. Niet onwaarschijnlijk is het, dat de Caninefaten
zich in deze streken met de aloude Friezen en
wat er nog over was van den Keltischen onder
stroom der bevolking, hebben vermengd. (Zie
9e tot 10e eeuw).
409. Vermoedelijk omstreeks het einde van den
Romeinschen tijd beginnende, heeft de Friesche
Zie o.a. dr. H. Blink, „Nederland en zijne bewoners",
III, 104 v. v. en F. W. van Eeden, De duinen en bosschen
van Kennemerland.