Een merkwaardig voorval.
Het was middag.
Het zou avond worden.
In de ruime, lichte wachtkamer van Haarlem's
spoorwegstatie zit een gedeelte der weetgierige mensch-
heid om de leestafel. Het licht stroomt uit de schuine
groene lampenkapjes neer als uit de tuiten van gieters.
In het buffet rangschikt de juffrouw, in dof-zwarte
rouwkleederen gehuld, de eetwaren, en stapelt de eeuwige
sinaasappelen tot een fraaie pyramide van oranje. In
een nabijen erker, die vermoedelijk voor hem gemaakt
is, staat een kellner, met de handen in het kozijn ge
leund, en geeuwt den voorbijgangers tegen.
Treinen komen af en aan. Dan raast het even onder
de kap, en dreunend schuift het gevaarte voorbij. Uit
de wachtkamer verdwijnen dan menschen. Enkele
nieuwen komen er telkens bij.
De lezenden schijnen slechts met halve aandacht te
lezen, in afwachting als zc zijn van den trein, die Am
sterdam, Den Haag, Rotterdam, en Duitsche, Fransche
en Engelsche metropolen verbindend, hen ook even
zal komen oppikken op dit vriendelijk, boschrijk eiland
Haarlem. Reeds eenige minuten van te voren worden
de dagbladen terzijde gelegd, en rijzen de lezers uit
262