BLOEMENDAAL OUD EN NIEUW
IX
OVER DE BRONNEN EN HOE ZE ZIJN BENUT
Dat naar de wijsgeer van den nieuwen tijd (Hegel) zegt, de uil
van Minerva des nachts vliegt beteekent wel allereerst, dat de
wetenschap niet deel neemt aan het dagbedrijf van verkeer,
handel en politiek, maar het kan ook beteekenen, want de vogel
v/aarmede de godin der wijsheid wordt afgebeeld zal wel geen
„jonkie" geweest zijn, dat aan den wijzen ouderdom dingen open
baar worden, die aan jongere menschen in hun gewone dagleven
verborgen blijven.
Wat zijn de bronnen waaruit geput moet worden om tot het in den
nacht van den verleden tijd verborgene door te dringen?
Ons dunkt de vergelijking van de geschiedeniskunde met den uil
gaat hier al mank, als elke vergelijking. De eerste bron der ge
schiedeniskunde is: de helder zichtbare huidige toestand van het te
onderzoeken gebied; de tweede: de mondelinge overlevering van be
trouwbare lieden op allerlei wijzen te toetsen, maar door niets te
vervangen; de derde: oude kaarten, liefst door beëedigde landmeters
vervaardigd; de vierde: oude gravure's, platen teekeningen en schil
derijen; de vijfde en laatste niet de geringste: al het geschrevene en
gedrukte te beginnen met de oirconden, oorspronkelijke stukken en
hetgeen verder op schrift is gesteld tot het kleinste nieuwsbladbe
richtje toe.
Volgens Mr. R. W. Tadama, die in 1856 bij Nijhoff en Thieme een
„Geschiedenis der stad Zutfen" uitgaf, behoort de geschiedenis van
bijzondere landstreken in de tweede rang te staan, omdat zij ónder-
deel is der Volksgeschiedenis. Dat is alles maar betrekkelijk. De
geschiedenis van het kleinste gebied maakt ëen organisch deel uit
van die der geheele menschheid. Onze streek, Kennemerland, is een
deel der geheele aarde. De ontwikkelingsgeschiedenis der aardkorst
geldt ook voor het stukje grond tusschen polders en zee waar wij
wonen. En is de geschiedenis der menschheid niet samengesteld o.a.
uit de geschiedenissen van dorpen en steden? Onze geschiedenis
is die van het platteland tusschen Leiden en Alkmaar met de stad
Haarlem als oostergrens ter halver wege. Het gaat bij ons om 't land,
in tegenstelling met 't kostelijke staal van 't steedsche Velerhand
(Huygens), om het land, dat deze leuze heeft: „Geleerden spreken
veel, maar boeren-zeggen is meer; de beste schoolvrouw is de dade
lijke leer." Laat ook ons dan van leer trekken en zeggen hoe wij
de vijf bronnen benutten:
1Langs den weg loopende gunnen wij aan onze oogen en ooren
geen rust. Hier staat een Hermes op een oude Romeinsche wegpaal,
daar is een liit het bosch gehaald paar grenssteenen met hun wapens.
Ziet die twee oude topgevels in de dorpsstraat aan, ziet 't schalksch
„Het Hemeltje" daar op dien gevel staan. Is niet „Voorduin" een
oud-Kennemeflandsche naam? Daar verderop ziet ge gelijkende op
die van honderd jaar geleden kruidnoten achter het raam. Bloem-
oord, Patna, Sparrenheuvel en De Rijp, De Beek en Bloemenheuvel