OVERVEENSCH VOLKSLIED.
XVII
ONS DORPJE. Hulde aan Overveen.
Kent ge 't oord, in 't groen verscholen,
Aan den zoom van Ken'merduin,
Waar men mijm'rend rond wil dolen,
Kent gij Hollands bloementuin;
Voor dat plekje, vaak bezongen,
Met natuurschoon overlaen
Heffen wij, door min gedrongen,
Onzen duinzang vroolijk aan.
Lieflijk dorpje met Uw duinen,
Pronkjuweel van Ken'merland!
Lustwaranda met Uw tuinen,
Rijk getooid door nijv're hand;
Met uw zangers, die er kweelen
In Uw schoone Elswoutslaan;
Al wat oog en oor kan streelen,
Biedt gij ons zoo kwistig aan.
Van den stond, dat Filomele,
Lentes bode, wederkeert,
Tot in berken en abeelen,
't Vinkje vroolijk kwinkeleert,
Komt de steed'ling naar Uw dreven
Aan 't gewoel der stad ontvlucht,
Stil genieten van het leven
In uw reine duinenlucht.
Blij gestemd richt naar Uw beemden
Menig wandelaar zijn schreên,
Maar hij keert weêr naar den vreemde
Noode slechts uit Overveen,
Stil verzuchtend, onder 't keeren
Van de plek, die hij bezocht;
't Liefste dat ik zou begeeren,
Is, dat ik hier blijven mocht.
Nijv're mannen, werkt met eere,
Schrander 't hoofd met jeugdig vuur,
Onder roem steeds te vermeeren;
Kunst verzelle steeds natuur;
Dan zal 't schoone steeds beklijven,
Dan zal en dat wenschen wij
Overveen het schoonste blijven
In de Ken'mer dorpenrij
Mr. P. TIDEMAN.