MUZIEK BOEKBESPREKING gÉmWFFIf-ABFNnflëlIl Hl INGEZONDEN Bekroonde boeken voor jongens en meisjes. Zaterdag 27 October (heden) Stadsschouwburg, Jubileum Mevr. Esther de Boer-v. Rijk, „Een moeder". Gem. Concertgebouw, Intern. Zangwedstr. „Inter Nos". Zondag 28 October. Schouwb. Jansweg, „Lord Lister Legende". Gem. Concertgebouw, Intern. Zangwedstr. „Inter Nos". H. O. V. - matinee, 2.30 uur. Stadsschouwburg, Samen uit. Maandag 29 October. Stadsschouwburg, Alliance Fran9aise. Co- opera-tie. Gem. Concertgebouw, 29, 30 en 31 October Bijbeltentoonstelling. (Zie bericht). Dinsdag 30 October, Gem. Concertgebouw, Schoten's Chr. Gem. Koor. Lustrum Concert. Stadsschouwburg, De medaille van een oude vrouw. Gem. Goncertgebouw, Vergadering van de Vereeniging van Spiritisten „Harmonia" (Zie advertentie). De heer Schulz is ook van meening dat de be schouwing van den heer Laan wel wat eenzijdig is, daartegenover staat dat de meening van den heer v. d. Bel en zijn adviseur als zou de bouw verordening aanvechtbaar zijn, ook niet op gaat, maar gesproken als eerlijk mensch moet gezegd dat het hier een moreele kwestie is die de raad ter dege onder oogen heeft te zien. Spr. zou willen dat de raad besloot om hier ontheffing te ver- leenen bij wijze van uitzondering. De heer Cassee vraagt of indertijd bij de ver handeling van „De Karmel" zulks' is geschiedt op „eigen houtje" of op advies van het Dagelijksch Bestuur. De Voorzitter: „Op eigen houtje". De heer Kremer kan zich voor een groot deel aansluiten bij de gedachten door den heer Schulz uitgesproken en is van meening dat de gemeente, zooals de heer Hogenbirk reeds voorstelde, de heer v. d. Bel schadeloos behoort te stellen. De heer Van Nederbasselt kan zich met de uit gesproken gedachten in den Raad niet vereenigen, hier een schadeloosstelling te verleenen is z.i. on mogelijk. De heer Laan kan hier niet goed inzien dat er onbillijk gehandeld wordt, 't is toch gewoon de risico van den handel, iedereen haalt wel eens een stropje, ik ben zelf ook de dupe geworden van de wijziging der bouwverordening, zelfs tot twee maal toe, ben ik bij de Raad geweest om scha devergoeding? Weineen, ik weet niet in hoeverre de heer v. d. Bel hier de dupe is, of dat een* op drachtgever hierin is betrokken. De heer Cassee interuppeert en zegt: dat dit hier niet aan de orde is. De Voorzitter hamert. De heer Cassee spreekt door en verbiedt den heer Laan hier andere namen te noemen. 'De heer Laan: „Ik zal zeggen wat ik wil", en spreekt verder als zijn meening uit dat het een gekke boel wordt als men drie jaren geleden en kele bepalingen in de bouwverordening wijzigt en om nu daarop nog terug te komen. Spr. zegt nogmaals zelf de dupe te zijn geworden van dit raadsbesluit, welnu, de heer v. d. Bel is toch niet meer als ik, laten we hier niet verder over spre ken. (De heer Laan geeft dan de Voorzitter een wenk om tot stemmen over te gaan.) Dr. Bornwater zou toch gaarne eerst ook nog iets willen zeggen, het is een moreele kwestie die de raad nog eens onder de oogen behoort te zien. De heer Hogenbirk zal voor het voorstel van B. en W. stemmen om geen ontheffing te verleenen, maar vraagt voorts naar de mogelijkheid om, indien het besloten is, om in anderhandeling te treden met den heer v. d'. Bel teneinde hem tegemoet te komen, dat is de Raad verplicht. De heer De Waal Malefijt vraagt naar de juiste precisering van de stemming, gelet op punt a en b. Dit wordt door den Voorzitter duidelijk gemaakt De heer Hogenbirk stelt voor uit de Raad een commissie te benoemen die met de heer v. d. Bel in onderling overleg treedt. De heer Laan: „Hoe had U zich een dergelijke onderhandeling ingedacht?" De heer Hogenbirk kan dit moeilijk zoo zeggen daar kan nog nader over gedacht worden. Spr. zet voorts zijn persoonlijk gevoelen uiteen, voor hem staat vast dat de Raad moreel verplicht is om de heer v, d. Bel te helpen. De heer Laan; „Verplichtingen hebben we te genover de heer v. d. Bel niet!" De heer Luden versterkt de meening-Hogenbirk, doch vindt dit geen punt voor de openbare ver gadering, men kan moeilijk hier in 't openbaar gaan zeggen, zooveel heb ik er voor over, laten we hierover in besloten zitting verder spreken. De Voorzitter: ,Goed, dus we kunnen tot stem men overgaan!" Eenige stemmen: Neen, neen! Verschillende leden die zich tegen de gedachte voor schadeloosstelling kanten. De heer Nuyens trekt een conclusie uit de mee ningen in den raad, en doet een voorstel, een voor stel om te besluiten met den heer v. d. Bel in nader overleg te treden. De heer Van Nederhasselt kant zich tegen dit voorstel. De Voorzitter brengt het punt in stemming, t.w. a en b. a. wordt goedgekeurd met algemeene stemmen. b. wordt aangenomen met 9 tegen 6 stemmen. Tegen stemmen de heeren Kremer, de Clecq, Cassee, Schulz, Noorman en Nuyens. Voor stemmen de heeren Dorhout Mees, Verde- gaal, Prinsenberg, de Waal Malefijt, Luden, 'Ho genbirk, Van Nederhasselt, Bornwater en Laan. B. B. en W. geven den Raad in overweging te verwerpen het beroep, door J, C. Ruigrok inge steld tegen de beslissing van B. en W„ waarbij hem geweigerd is vergunning voor bouw van vier dubbele landhuizen op een terrein nabij den Vo- gelenzangscheweg gelegen, daar dit terrein niet grenst aan den openbaren weg, die daar ter plaatse niet 22 :M. doch slechts 12 M. breed is, terwijl de strook grond tusschen den weg en adressants terrein indertijd is aangekocht, daar zij „begroeid is met eikenhakhout, dat zeer nuttig is tot beschut ting tegen den zeewind en veel bijdraagt tot ver hooging van het natuurschoon", m.a.w. genoemde strook diende niet om daarmede den weg te ver- breeden en is dan ook niet bij den weg getrokken, draagt op het kadaster bovendien een afzonderlijk nummer, is geen publiek terrein. De heer Nuyens deelt in de openbare zitting mee dat bij de besprekingen in besloten ver gadering hij heeft tegengestemd. Spr. wil dit even ter kennis brengen. Cok de heer Verdegaal is tegen het voorstel van B. en W. Wordt daarna met tegenstemming van genoemde leden goedgekeurd. De heer Kremer vestigt de aandacht van den raad op een foto eenige weken geleden voorko mende in Haarlem's Dagblad van een vuilnisbelt aan den Zeeweg, spr. vraagt of die toesand ge handhaafd blijft. De Wethouder van de bedrijven antwoordt dat we er in onze gemeente een beetje mee zitten er is nog geen plaats om vuil te verbranden, er wordt wel naar gezocht, maar 't is vanzelfsprekend moei lijk, niemand wil gaarne een vuilnisbelt in de on middellijke nabijheid hebben. Er wordt rekening gehouden met de omwonenden, zoodat er alleen vuil verbrandt wordt in wintertijd en als de wind in zeewaartsche richting is, er zal zoo spoedig mo gelijk verandering in gebracht worden. Rondvraag. De heer Kremer vraagt verder waarom het noodig is dat de zware gemeentelijke vrachtauto's, soms overvol beladen, op den dag, maar ook in de vroege morgenuren met een snelheid van 35 K.M. en meer de wegen berijden, wat zeer hin derlijk is voor de inwoners. Spr. komt vele klach ten ter oore en vindt het een groot schandaal dat dit in onze gemeente nog plaats vindt. De heer Laan anwoordt, dat er vanzelf verbe tering komt; als de wegen in onze gemeente van topeca zijn voorzien heeft men er geen hinder van, maar de auto's moeten rijden, want er moet heel wat werk gedaan worden, am alles klaar te krijgen. Spr. is zelf ook al eens aangesproken door een dame over dat woeste rijden, doch ook toen heeft hij reeds geantwoord'. „Mensch, hou nou effe je gemak", dat komt vanzelf terecht als de wegen van topeca zijn voorzien". Spr. belooft echter met de opmerkingen zooveel mogelijk rekening te hou den. De heer de Clercq vraagt of de gemeente er op aan wil dringen bij de directie van de Holl. Spoor om meer treinen te laten stoppen aan de halte Heemstede-Aerdenhput, het aantal treinen dat er thans stopt is lang niet voldoende. De heer Van Nederhasselt antwoordt hierop dat hij met een wethouder der gemeente Heemstede een bezoek hebben gebracht bij de directie te Utrecht, ze werden vriendelijk en zeer coulant te woord gestaan door eenige hoofdingenieurs. Uit de daar geho-uden besprekingen blijkt echter dat het station Haarlem te weinig capaciteiten bezit om bij verandering van treinenloop alles goed' te kunnen regelen, het plan is om het station uit te breiden. In elk geval zal er zooveel mogelijk naar gestreefd worden om voor de zomerdienstregeling enkele treinen meer voor deze halte in te lasschen. De heer de Clercq complimenteert de activiteit van het Dagelijksch Bestuur doch kan het heldere inzicht van de Spoorwegmaatschappij niet erg lo ven daar het toch wel vooruit te zien zal zijn geweest dat er maar zoo weinig treinen in Aer- denhout zouden stoppen, ziet men daarentegen de prachtige afwerking van het station met de om geving dan is volgens spr. een vergissing van de spoorwegmaatschappij. Spr. zou gaarne zien dat de raad toch een schrijven richtte. De Voorzitter zegt zulks toe. De heer Cassee vraagt hoe het staat met de spoor wegovergang aan de Kleverlaan. De heer Laan antwoordt dat de spoorwegdirectie de kosten voor verbetering van den overweg de gemeente wil laten betalen, Bloemendaal heeft gevraagd hoe hoog de kosten zijn, doch we hebben nog geen antwoordt ontvangen, spr. beloofd dit schrijven te herhalen. De heer Noorman brengt nog even de raadhuis- bouw ter sprake. De heer Schulz ligt de bedoeling nog nader toe en vraagt wie deze kwestie bij Ged. Staten zullen verdedigen nu de heer Prinsenberg een verzoek bij Ged. Staten heeft ingediend om het raadsbesluit te vernietigen. Spr. is van meening dat er uit den raad iemand benoemd moet worden. Het Dage lijksch Bestuur zal vermoedelijk dit punt nader moeten toelichten, doch daarin zijn 2 tegenstan ders vertegenwoordigt, n.l. de beide wethouders, alleen de Burgemeester is voor het raadsbesluit Besloten wordt Dr. Bornwater te benoemen. Concert van „Haarl. Gemengd Koor". „Die Schöpfung van Haydn. Haydn, bijna levenslang gebonden aan één plaats, Eisenstadt, en in dienst van één vorstelijke familie, Esterhazy, moest als kunstenaar per slot deze banden, 'hoewel ze hem stenk en gehéél aan zijn werk bon den, tóch als een bevrijding voelen, toen ze hem ontknoopt werden. Misschien gaf hij zichzelf niet zoo rekenschap daarvan, hoewel het ongetwijfeld bekend staat, dat Haydn altijd naar het volle vrije leven ver langd heeft. In ieder geval 'is het zeker, dat uit zijn oratorium „Die Schöpfung" een blij heid en vrijheid straalt als.altijd, in al zijn werken, want opgewektheid en vroo- lijkheid is de kenmerk van Haydn's mu ziek, hoewel zijn materieel leven langen tijd voor 't oog der wereld toch niet be paald „gelukkig" was. Op 58-jarigen leeftijd ging Haydn pas naar Londen; daar werden Handel's orato ria ten zeerste gewaardeerd. Ook Haydn werd verlangend een oratorium te schrij ven; de tekst („The Creation") van den En- gelschen dichter Lidley inspireerde hem daartoe. Het werk kostte den bejaarden componist heel wat inspanning, temeer, daar van Swieten, die het gedicht in het Duitsch voor'hem vertaalde, zeer langzaam daarm e vorderde. Maar na drie jaar, na 't voltooien van dit groote werk mocht Haydn dan ook het genoegen hebben te zien, hoe geweldig veel 'het werd uitge voerd en hoe het gewaardeerd en reeds in zijn tijd naar waarde geschat werd. Met dit werk gaf Haydn dan ook den germaanschen volken een eigen oratorium-school en zij waren voorgoed van den nog steeds heer- schenden italiaanschen invloed ontslagen. Bijna geen werk uit dien tijd, waar zóóveel over geschreven is als over „Die Schöp fung" en dat de muziek niet aan een be paald tijdperk gebonden is, blijkt weer steeds. De uitvoering door ,,H. G. K." heeft het ook weer bewezen. Het Largo, dat Haydn als inleiding, als „voorstelling van den Chaos" schreef, 'heeft voor ons 20e eeuwers niets „chaotisch" en biedt nóch voor oor, noch voor verstand zware problemen. Haydn blijft steeds pret tig om te hooren en vaak doen muziek en tekst humoristisch aan. Zoo is het steeds een wisseling van koor- en solozang, mooie aria's, duetten en terzetten. De dirigent, Jan Bood'a, leidde het orkest en de koren als steeds met vasten hand, met 't gevolg dat de uitvoering over 't geheel goed in verband was. Frisch en gehéél passend in 't kader van het werk klonk de stem van Jo van IJzer-Vincent, vooral heel mooi ook in het duet met den basstem van den heer Jac. Caro- deze kunstenaar gaf als steeds een bijzonder mooie vertolking. De tenor, de heer Theo de Vries had vele en dank bare rollen; 't was de eerste keer dat deze zanger in Haarlem optrad en ongetwijfeld zullen de toehoorders hem hier gaarne meerdere malen hooren de Vries is in 't ge- luKtvig bezit van een mooie stem en heeft een goede school doorloopen. Zijn stem en uitspraak vind ik het mooist in het midden- register. Het slotkoor, waar het solisten terzet nog versterkt wordt door een solo alt klonk met het volle orkest als een waar dige afsluiting van het geheel. Natuurlijk ontbrak het den solisten niet aan het ge bruikelijke applaus en aan bloemenhulde. De zaal had voor zoo'n goede uitvoering geheel bezet moeten zijn. E. v. d. Bosch. i'J3& Niet minder aantrejkkelijk zijn de boe ken „Onder de Duinkerkers door G. C. Hoogewerff (jongensboek) en „Ons Honk" door Diet Kramer (meisjesboek. Het zijn boeken die van begin tot eind boeien door aangename stijl en interessante weergave. We geven de titelbladen en de portretten van schrijver en schrijfster weder in beeld. „Onder de Duinkerkers" door G. C. Hoogewerff, geillustreerd door Pol Dom, ing. 2.geb. 2.90. Uitgave Van Holkema Waren- dorf's Uitg. Mij., Amsterdam. vwirtoiKcmtWABfriooRr'i UITSEVEHS-MU. Amsterdam Dit levendig geschreven en boeiend ver haal speelt in den tijd tusschen 1598 en 1607, een tijdperk, waarin niet alleen de Hollandsche handelsvloot, maar ook de vis- schersschepen voortdurend belaagd wer den door de Duinkerker kapers. Deze brachten herhaaldelijk groote schade toe, zoowel aan den handel als aan de vissche- rij, twee der voornaamste bronnen van in komsten der tegen de Spanjaarde, onder wie ook de Duinkerkers behoorden, strij dende Hollanders. De schrijver geeft een aanschouwelijk beeld van dien vaak zoo meedoogenloozen strijd, die zoovelen het leven kostte. De hoofdpersoon is een jongen uit Raarp (Ransdorp), die na veel avonturen in zijn geboorteplaats, er met zijn oom, bij wien hij in huis is, stil van door gaat en dienst neemt op een visscherschuit. Bij een dier gevech ten wordt hij gevangen genomen en door Peer Collaert, die een jongen heeft, zoo oud als Bast, medegenomen naar Duinker ken. Na een poos wordt hij daar geprest om deel uit te maken van de bemanning van een kaperschip, waarmee hij al de gruwe len doorleeft. Toen het kaperschip genomen werd door Hollanders, ontsnapte hij aan den dood door „voeten spoelen" doordat hij zijn oom onder de overwinnaars opmerkte. Nu kwam hij op de Hollandsche vloot en kreeg de gelegenheid, toen een Duinkerker werd ge nomen, Peer Collaert en zijn zoon nu op zijn beurt te redden. Hij onderscheidde zich zeer als zeeman, zoodat hij een gel delijke belooning ontving, die hem in staat stelde met zijn oom, die gewond was ge worden, naar Raarp terug te keeren en zich daar te vestigen. Zoo kwam er een rustiger leven na de vele avonturen, welke onge twijfeld door jongens van 1216 jaar, die allen op school van de Duinkerker kapers hebben gehoord, doch ook door ouderen, met groote belangstelling zullen worden gevolgd. Ook over het leven in die dagen in het stille dorpje alsook hoe het er toen ter tijd in de school toeging, heeft de schrijver op onderhoudende wijze geschreven. De schrijver vertelt in een prospectus Ik werd geboren op 3 Juni 1857 te Rot terdam. Doordat ik mijn vader reeds vroeg verloor en mijn moeder in zorgvolle om standigheden achterbleef was mij al vroeg duidelijk, dat ik mij alleen een weg door het leven moest banen. Nadat ik tot mijn 14de jaar uitgebreid lager onderwijs genoten had was ik eenige jaren leerling van het gymnasium en aangezien ik toen besloot onderwijzer te worden was ik 8 jaar werk zaam op verschillende scholen voor M.U. L.O. te Rotterdam. Op 1 Januari 1882 heb ik de betrekking aanvaard van leeraar aan het gymnasium en de H.B.S. te Amersfoort. Twintig jaar ben ik daar gebleven tot ik in het begin van 1903 werd benoemd tot directeur der toen pas opgerichte gemeen telijke H.B.S. met 5-jar. cursus te Hilver sum. Op mijn verzoek werd ik met ingang van 1 September 1926 eervol ontslagen. In het jaar 1924 werd ik benoemd tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau. Sedert mijn aftreden houd ik mij bezig met studie op het gebied van literatuur en geschiedenis, schrijf ik boeken en onderhoud ik mijn tuin. O.a. schreef ik de historische romans Jacob Martens en De Joffers Vanbeckom. „Ons Honk" door Diet Kramer, ge illustreerd door Karei van Seben, ing. 2,geb. 2.90. Uitgave Van Holkema Warendorf's Uitg. ne kinderen de moeder is overleden die zich heel weinig met zijn huishouden kan bemoeien en de leiding daarvan over laat aan een juffrouw, die de teugels met vasten greep houdt. Een viertal kinderen geven haar handen vol werk. Het oudste meisje, een der hoofdfiguren uit het boek, gaat op de H.B.S. in Hilversum en heeft met eenige vriendinnen, die in aanleg en karakter zeer uiteenloopen, een club, die der. veelzeggenden naam van Never-mind draagt, ,'t Is een gezellig clubje, dat op school allerlei min of meer gewaagde stre ken durft uithalen en daardoor nog al eens in conflict komt met leeraren en directeur. Na het eindexamen zou zij studente wor den in Amsterdam, en zij 'stelde zich heel veel voor van het vrije leven, dat haar daar wachtte. Op een dag werd de juffrouw naar haar huis geroepen, omdat haar moeder ziek was. Die ongesteldheid zou wel heel lang duren en nu nam onze Never-minder de leiding op zich, wat haar niet gemakkelijk viel, en met angst zag zij den tijd tegemoet, dat ook zij weg zou gaan. Het eindexamen liep goed af voor de vriendinnen op één na, van wie dat ook wel was verwacht. De meisjes zouden allen een andere richting uitgaan, zoodat de club uiteen zou spatten. Nog voor het examen had die evenwel goed werk gedaan door een kunstavond op touw te zetten ten voor- deele eener arme weduwe, bij wie ze op een fietstocht voor den regen hadden ge schuild. Deze kunstavond werd een groot succes. Na het eindexamen sprak de geleerde met zijn dochter over haar toekomst. En toen deelde zij hem mede, dat die heel anders zou worden, dan hij zich had voor gesteld, aangezien zij had besloten bij hem, haar broers en haar zusje te blijven, om de huishouding te bestieren. Op een laatste vergadering van de club te haren huize, deelde zij aan haar vrien dinnen haar besluit mee. Tevens werd af gesproken, dat nog eenmaal per jaar alle clubleden bij haar zouden samenkomen, zoodat de club toch nog een honk en een honkhoudster hield. Een vroolijk en toch ook ernstig boek, dat een goeden kijk geeft op wat er zoo woelt en kruist in hoofd en hart van wat men bakvischjes noemt. In een prospectus vertelt de schrijfster van zichzelf: Ik ben geboren in 1907 te Amsterdam, als jongste van een groot gezin en in het gelukkige bezit van vier broers en één zus ter. M'n eerste „litteraire arbeid" moet ik zoo ongeveer geleverd hebben in de vierde klas van de lagere school, het tijdstip, waarop ik, het spijt me dat ik het bekennen moet, met. fanatieken ijver de edele voet balsport beoefende. In mijn waardigheid van „beschermvrouwe" der voetbalclub schreef ik een blijspel, dat nimmer zijn laat ste tooneelen beleefde! In 1920 zwaaide ik met de noodige gewichtigheid en statie over naar de H.B.S. en de schooljaren die nu volgden waren van een zoo heerlijk-uitbun dige vroolijk'heid, als ik ze iedere bakvisch toewensch. In de derde klass werd er een schetsje van mij aangenomen in De Tele graaf, Na m'n H.B.S.-jaren leerde ik voor 't eerst „den ernst des levens" kennen; mijn ouders konden geen „schrijfster" in mij zien en ik toog met goede voornemens naar kantoor. Ik sloeg daar geen schitterend fi guur, verlangend als ik was naar kennis van „ongeweten dingen", speciaal littera tuurgeschiedenis, aesthetica en mythologie. Tenslotte wist één mijner leeraressen mijn ouders te overtuigen en met haar hulp kreeg ik m'n kans en de lessen waarnaar ik zoo verlangd had en die ik nu nog niet graag zou willen missen. Tot dusverre schreef ik behalve verschillende schetsen voor tijd schriften in 1927 mijn eerste meisjesboek: Stans van de Vijfjarige. (Wordt vervolgd.) BUiTEN VERANTWOORDING DER REDACTIE Catharina Cool en de Paddenstoelenten toonstelling. Zaterdag, Zondag en Maandag wordt we der de jaarlijksche herfsttenloonstelling in het Pannekoekenhuisje van Tihijsse's Hof gehouden. De afdeeling paddenstoelen zal daarbij ongetwijfeld ook nu weer van groo te beteekenis zijn. Zal zij ook weder zoo goed als de vorige jaren tot haar recht komen? Hartelijk mag dat gehoopt worden. Maar toch.... men vergeve den twij- felachtigen klank, die uit die vraag spreekt. "Want we zullen er haar immers missen, die de ziel was der vorige tentoonstellingen. Is het wonder, dat ons soms het gevoel overvalt: zij kan er niet gemist worden. En toch het moet! Ieder begrijpt, wie hier bedoeld wordt, nietwaar? De aan zoo velen te Bloemen daal bekende conservatrice van het Rijks herbarium te Leiden, Catharina Cool. Het is een groote voldoening, op dit tijd stip nog een oogenbl'ik te verwijlen in ge dachten op de vorige tentoonstellingen, waar zij in haar volle bedrijvigheid, trip pelend rondging van de eene tafel naar de andere, om te rangschikken en te regelen, haar zoo volkomen toevertrouwd. Al werd reeds op verschillende wijzen de aandacht gevestigd op de verdiensten van deze te vroeg ontslapen vrouw -Me vrouw de Visser-Roelofs deed dat nog de vorige week door haar te plaatsen in haar betrekking tot Thijsse's Hof het kan niet ontkend worden, dat nog te weinig naar voren werd gebracht, wat zi; betee- kende voor de jeugd en vooral voor de Bloemendaalsche kinderen. Wanneer we met onze gedachten teruggaan naar den herfst van het jaar 1920, dan hooren we haar in het prieel van de villa „Denheim", aan een slechts klein aantal schoolkinderen het mooie in de paddenstoelen openbar.n. Het volgende jaar breidt het getal luister aars zich reeds aanmerkelijk uit. En als in 1922 de eerste groote tentoonstelling, een uitgroei van de kleine bijeenkomsten in het prieel, wordt gehouden in het gymnastiek lokaal van de school aan den De Genestet- weg, komt juffrouw Cool pas goed tot haar recht. Zie ze daar op dien gedenkwaardi- gen Zaterdagmiddag staan, kleine tengere vrouw, voor dat groote bord op den ezel, gewapend met een stuk krijt, om met tee- keningen te verduidelijken, hoe de padden stoelen zich toch eigenlijk "voortplanten. Zie, hoe ze met tintelende oogen de be langstelling opvraagt voor die zwavelzwam van 12 pond, door een der kinderen aan gebracht.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Bloemendaal's Editie | 1928 | | pagina 2