MET PENSION- EN WONINGGIDS
Nieuwsblad
voor E
AERDENHOUT -
BLOEMENDAAL
- OVERVEEN -
VOGELENZANG
en omliggende
gemeenten
n
2e jaargang
ZATERDAG, 19 JUNI 1908
No. 25
Hel Bloemendoolsch Weekblad
Prijs per
halfjaar f 1.25
bij vooruitbe
taling.
Prijs per
nummer f 0.10
Dit nieuwsblad verschijnt wekelijks onder redactie van Mr. P. TIDEMAN te Bloemendaal
bij den uitgever J. A. BOOM te Haarlem.
Advertentiën
10 cents per
regel;
bij herhaalde
plaatsing
korting.
Mededeelingen van allerlei aard aan de redactie schriftelijk:
Bloemendaalsche weg 227. -:-
Alle mededeelingen de administratie, advertentiën enz. betreffende:
Klein Heiligland 5, Haarlem. Telefoon 457. -:-
Het auteursrecht van den inhoud van dit blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad 124) tot regeling van het auteursrecht.
Dit nummer bestaat uit twee Bladen.
Eerste Blad.
Opgedragen aan de gedachtenis van E. J- Potgieter, die te
Bloemendaal zoo gaarne vertoefde.)
Van Stad en van Land.
In steden stelt de wereld, donkre bruid,
/wart goud, zwart diamant in goud gevat
En bloemen rood van bladen, zwart in 't hart,
Als stille loksters en haar bruidschat uit.
Een droom. Liep ik niet eens in loom half duister,
Den weg te vragen huis aan huis in 'n stad
Van wolken waar mijn rust- en nachtgenoote
Was zelfde droom en ging niet een gefluister:
Mijn goud en mij, o neem ze bel, verloren,
Wie zoekt en niet vindt mij, zwart-roode roos»?
Ik ging besluiteloos. Een avond steeg 'k
Den schaüw van trappen door en op de toren
Der stad en leunde en zag het land en 't licht,
Daar lag een zilver lint te kronkelen
Naar heuvel-wit, waar vleugelen-geschitter
In straal-val wielde naar het zongezicht.
Wilden niet bloeme' in mij ontplooien 't Fluisteren
Was stil geworden en ik wachtte, maar
Nauw was één bloem ontloken of de hemel
Ging langzaam van het westen uit verduisteren.
Over den kop van zijn dol paard gedoken,
Vloog aan: de wind, 't beest blies uit opgelipte
Neusgaten twee mistkegelen en dampte
Zweetend de stad vol wolken, met zijn knoken
Sloeg het de daken dat de grond weergromde
En tot de noken donkerden de straten.
Nevel kwam over mijn gezicht gegleden;
Ik vond mij in een dooden-stad, daar dromde 't
Van open kisten en een bleek tumulten
Rees uit van lijken, loensend, in hun oogen
Droegen ze een gouden munt, de witte tanden
Hielden hun vloeken in als katapulten.
»Dit zijn,» dacht ik, »de zielen van de bruigoms
Der wereld, die bij haar zijn blijven rusten op
Hun eeuw'ge reis» en werd toen zelf zeer rustig.
Maar als een kuiper, die slaat vast de duige' om
Zijn vaten, dat in stilte en schemer wel ligge
De druiven-blauwe wijn, bevestigde
Mjjn ziel in zich 't besluit wel-koel besloten,
Dat zij alleen op 't land leeft ruim en veilig.
Wat de dichter maakt moet men nemen zooals htf het gemaakt
heeft, want zooals hjj zyne wereld uitbeeldt zoo is ze ook. (Goethe).
Van twee slappe halzen.
Er was een klein land. Een klein volk bewoonde het.
Tot de beschaving van de wereld had het niet veel bijgebracht.
Het had getoond zich vrij te kunnen vechten van een
overmacht, als teekenen van zijnen geest had het op doeken
nagelaten de verrukking zijner schilders. Dat was niet veel
maar het volk was jong en in het korte tijdperk van zijn
leven werd het bovendien herhaalde malen onderworpen.
Behalve door zijn ambtenaarsregeering werd het volk be
stuurd in twee vergaderingen, waarvan één honderd leden
teldede wil van geestelijken of van het lagere volk of wel
een ingewikkeld samenstel van leugen, vreesaanjaging en
bedrog, bracht somtijds daarin lieden, die er niet in hoorden,
en zoo bevatte die vergadering naast mannenhalzen. In
Juni 1908 kreeg zij bericht dat twee mongolen, lieden van
vreemden tint, van vreemd karakter en met onuitsprekelijken
naam, met namen als vogelengekweel of vingerritsen op een
snaren-instrument, maar die de taal van 't kleine volk wel
machtig waren, hunne volksgenooten wilden worden; zij
waren rijk en onafhankelijk, zij kenden de gewoonten van
het kleine volk, wisten wat dit wist en wilden dat de geest
van hunne kinderen in den geest van 't kleine volk zou
kunnen wortel schieten als in eigen bodem.
Dat wist een tweetal halzen niet, A. Roodhuyzen en
W. H. Bogaardt was hun naam, o, namen niet onuitspre
kelijk voor die mongolen, maar wel afschuwelijk om aan te
hooren en belachelijk. Van dezer slappe lippen vielen zinne
loos scheldwoorden neer, de een sprak van .smeerpoetsen,',
de andere van honden. En de vergadering van honderd
lieden? Een deel der door den wil van geestelijken of van
het lagere volk of door een ingewikkeld samenstel van leugen,
vreesaanjaging en bedrog gekozenen, zij lachten Zij lachten
bij GodHun sufferige geest weerkaatste het gescheld dei-
slappe halzen.
Twintig jaren later treedt in de vergaderzaal dierzelfde
lieden een jonge man, licht-gelig is zijn tint, stomphoekig
zijn gezicht, zijn zachte schitterende oogen ietwat naar opzij.
Zijn vader had den wensch gekoesterd dat hij zeer van
nabij zijn deel zou krijgen van de westersche beschaving,
hoewel met zjjne kinderen genaturaliseerd tot nederlander,
was hem dit niet genoeg. Om zijne kunde aan europeesche scho
len opgedaan, was den oudsten zoon een zetel toegewezen in
de tweede kamer; hij wist wel wat daar vroeger van
zijne ouders was gezegd, de dolle doch strak ingehouden
verontwaardiging zijns vaders die geregeld nederlandsche
bladen las, zag hij nog vóór zich, maar hij wilde het ver
getenwat was dit volk, dit land? Zes duizend jaar voor
zij ontstonden, had zijn land, zijn volk een hoogere cultuur
dan dezen in eeuwen nog niet zouden kennen, een bont
tafreel van zijden gewaden, oude bronzen en goudlakken,
teertintige kakemono's, gewijde boeken, tempels en paleizen,
glimmerde even in zijn verbeelding op en toen weer weg,
.indien ze maar niet lachten". aldus trad hij binnen.
Nog in 1928 bracht men in de tweede kamer behalve
mannen van kunde, vele lieden daartoe aangewezen
door het lagere volk, door geestelijken of door een inge
wikkeld samenstel van leugen, vreesaanjaging en bedrog. Een
groepje van dat slag stond samen, kende den naam wel van
den binnenkomende, muizelde met elkander enzij lachten.
De jonge man zei niets en zette zichdoodsbleek onder zijn
lichtgele opperhuid zat hij een beeld gelijkde linkerhand, aan
den arm die rechtuit was als hout tegen de bank ge
steund, stutte het lijf dat rechtop zat en onbewegelijk bleef
hij aldus gedurende uren van debat. hij weende, maar
niemand die zoo iets hem aan kon zien. Allengs droogden
de tranen achter zijne oogen op in de hartstocht over wat
hij in zich zeiven zag. De geheele cultuurgeschiedenis van
zijn eeuwig volk in gezichten ging ze eeuw na eeuw
als in stoeten voorbij, tot in zijn eigen tijd en daarna,
toen kwam het hem eensklaps voor, alsof hij zelf stond in
het midden en terzelfdertijd boven het kleine volk door welks
geest zijn vader gewild had dat zijn geest wierd gevoed en
gesterkt, hij zag het als poppetjes hoe ze tegen elkander te
hoop liepen, elkaar allerlei afgristen, elkaar belogen, be
vlekten en hoe allerlei groepjes naar het midden drongen,
elk roepende: wij alleen, wij alleen. En hij gevoelde zich
zeiven reuzengroot daarboven, voetende op de cultuur van
honderden eeuwen. Hij kwam weer tot de werkelijkheid terug
en. lachte. maar: sterk en verdraagzaam.
St\jl is de kunst om het algemeene en karakteristieke samen te
vatten. (Goethe).
De heer A. J. de Waal Malefijt in den Raad.
Wij hebben een onverdeeld gunstigen indruk ontvangen
van het optreden van den heer De Waal Malefijt in den
raadhij bleek ons te zijn een goed waarnemer, een scherp
oordeeler en een kalm spreker. Het college van burgemeester
en wethouders, inzonderheid de heer Rouwens, voorts de
opzichter over de gemeente-werken en -inrichtingen zijn bij
deze gelegenheid zeer in het nauw gedreven en dit is naar
onze meening volkomen juist, daar eene gemeente, vooral op
het gebied van openbare werken, van den omvang en de
beteekenis als Bloemendaal een in bewindvoeren onder
legd en krachtig dagelijkseh bestuur en deskundige ambte
naren noodig heeft; persoonlijke ijver en welwillendheid
van den burgemeester, rustelooze bedrijvigheid der ambte
naren kunnen niet goed maken wat bij een en ander
ontbreekt, wat het eerste betreft vooral niet in Bloemen
daal waar wij wenschen en gewoon zijn, dat de raad eene
andere plaats inneemt dan in eene willekeurige plattelands
gemeente of in eene gemeente ver gelegen uit het centrum
des lands.
Het meest sympathieke in het optreden van den heer De
Waal Malefijt was ons, dat hij hij nagenoeg elke door
hem gemaakte aanmerking aangaf de wijze waarop z.i. in
de gemaakte fout of de bestaande leemte was te voorzien.
Wanneer het karakter van den heer De Waal Malefijt, dat
is zijne gewone wijze van zijn, is zooals hij in de eerste
door hem bijgewoonde vergadering optrad, en wij hebben
geen reden daaraan te twijfelen, dan dunkt ons zijne komst
in den raad voor de gemeente een bepaalde aanwinst.
Bij alle door den heer De Waal Malefijt aangevoerde onder
werpen heeft de heer De Jong, onze gemeente-opzichter, een
veer moeten laten en nu kunnen wij deze woorden toch niet
besluiten zonder er op te hebben gewezen, zooals de heer
De Waal Malefijt trouwens ook reeds deed, dat het niet aan
den heer De Jong ligt dat hij niet van alles verstand heeft
en niet overal tegelijk kan zijn. Zijn ijver en welwillend
heid zijn algemeen bekend, maar niet ieder weet hoeveel
werk van uiteenloopenden aard allengs op dezen ambtenaar
is komen te rusten en door wie hij zou kunnen worden
vervangen. Of b v. zooals de heer De Waal Malefijt wilde,
de gemeente-architect, de heer Robbers, deskundiger is dan
de heer De Jong met betrekking tot wegenbouw of aan
leggen van waterleidingen is iets wat wij voorloopig in
twijfel trekken.
Goede manieren zijn kunstmiddelen om het lichaam minder te
voelen.
Artsen en
spreekuren.
Dr. Bakker, Bloemendaalscheweg, van
12 uur behalve Zon- en Feest
dagen.
H. L. van Beusekom, Zomerzorgerlaan. Dagelijks van
89 uur en 12 uur.
J. Th. Bornwater, Overveenscheweg, van 12 uur, behalve
's Zondags.
S. H. Brongersma, Kleverlaan hoek Korte Kleverlaan,
van 12 uur, behalve Zon- en Feestdagen.
W. C. J. Verhulst, Noorderstationsweg. Dagelijks van
121 uur.
Het vermogen om het zinnelijke te veredelen, en ook het grofste
door verbinding met de idee te maken tot iets fijn levends, geeft de
grootste zekerheid van onze hoogere afkomst. (Goethe).
Het belangrijkste nieuws uit ons land
Binnenlandscll betreft de vergadering van den bond
overzicht. van vrije liberalen, waarop wij op een
andere plaats in ons blad terugkomen.
De toespraak van mr. de Beaufort, den oud-minister van
buitenlandsche zaken, tot de vergaderden over gezond en
ongezond conservatisme, bevat behartenswaardige wenken
voor alle partijen.
In Engeland en in ons land is de vrouwenbeweging thans
in vollen gang; meer en meer eischt het zwakke geslacht
medezeggingsschap in allerlei zaken. De suffragettes in Enge
land schaden door hun heftig optreden de zaak die zij
voorstaan, en geven dikwijls de politie handen vol werk
om de orde te bewaren. Bij ons bepaalt zich de beweging
nog maar tot vergaderenvan optocht met vaandels, be
zoeken aan het gebouw der wetgevende macht enz. hoort
men gelukkig nog niet. Wanneer het algemeen stemrecht
soms mocht worden ingevoerd, zoo zoude men tevens de
kiesbevoegdheid der vrouwen moeten regelen; alsdan zoude
er ten minste weder een bron van agitatie opgeruimd zijn
en het nederlandsche volk om andere zaken kunnen gaan
denken, die meer met hare welvaart en ontwikkeling ten
innigste samenhangen. Voor en aleer den grooten sprong te
wagen van algemeen en vrouwenkiesrecht zouden wij in
aanwijzing willen geven, eerst eens af te wachten welke
resultaten dit stemrecht b.v. oplevert in Australië Die zich
aan een ander spiegelt, spiegelt zich zacht. Dit geestige,
ware woord indertijd in de Tweede kamer door jhr. Rutgers
v. Rozenburg gebezigd, dat, met het algemeen stemrecht, de
regeering zal aanbreken van de kalot, de bef en de borrel
heeft nog niets van zijne kracht verloren. Dat de vrouwen
ontwikkeld en in staat worden gesteld onafhankelijk van
de mannen hun brood en hun positie te verdienen, weinig
mannen zullen daar iets tegen inbrengen. Het meerendeel
der mannen juicht juist deze beweging toe. Iets anders is
het evenwel, dat de plaats die de vrouw in onze westersche
maatschappij inneemt en innemen moet, geheel in haar
bezit blijft, dat de vrouwen in plaats van in hun huisgezin op
voedend te werken, zich met allerlei zaken gaan bemoeien,
waarvoor de man door verschillende eigenschappen meer
geschikt is dan de vrouw.
Het sehoone gezegde van Schiller, ehret die Frauen, die
Hechten und weben himmlische Rosen ins erdische Leben
zouden wij zoo gaarne nog van kracht willen doen blijven.
Wij vreezen dat het himmlische spoedig zal verdwijnen, als
in de kamer mejuffrouw of mevrouw de afgevaardigde van