MET PENSION- EN WONINGGIDS Nieuwsblad voor b b AERDENHOUT BLOEMENDAAL OVERVEEN - VOGELENZANG en omliggende b gemeenten No 26. (MM Prijs per halfjaar f 1.25 bij vooruitbe taling. Prijs per nummer f'0.10 Dit Nieuwsblad verschijnt wekelijks onder Redactie van Mr. P. TIDEMAN te Bloem end a al. Advertentiën 10 cents per regel; bij herhaalde plaatsing korting. Mededeelingen van allerlei aard aan de redactie schriftelijk: Vijverweg 7. BI II U Alle mededeelingen de administratie, advertentiën enz. betreffende: Ged. Oude Gracht 65, Haarlem. Telefoon 141. -:- Het auteursrecht van den inhoud van dit blad ivordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad 124) tot regeling van het auteursrecht. Bij dit nummer behoort een bijvoegsel. Eenige onzer spreuken zijn ditmaal Aan de lezers, ontleend aan de 2de druk van Goede Raad aan de jonge mannen en jonge vrouwen der XX eeuw" doorEen man van Zaken. Vrij bewerkt door dr. H. L. Oort. Broese, Utrecht, f 0,75. Agenda. BLOEMENDAAL. Zondag 3 Juli. Hotel „Duin en Daal". 12—2 uurlunch concert; 2j41 uur: matinée; 6—8 uur: diner-concert. Zondag 10 Juli, 8 uur. Concert dameskapel in Hotel Hartenlust. HAARLEM. Zondag 3 Juli, 8 uur. Brongebouw. Abonnementsconcert door het Haarlemsch Muziekkorps Bij gunstig weder in den tuin. Zondag en volgende dagen. Muse u m van Kunstnijve r- lieid. Tentoonstelling van eenige werkstukken betrekking hebbende op de houtbewerking, beeldhouwwerken, inleg werken enz. Dagelijks geopend: 7—10 uur 's morgens en 35 uur 'savonds. Drinkhal Staalbad Haarlem. Idem: Badinrichting Badhuisstraat. Idem: Zwem- en Badinrichting aan de Houtvaart. Dinsdag 5 Juli, 8 uur. Brongebouw. Opera-Concert. (Zie voor nadere bijzonderheden de advertentie.) Donderdag 7 Juli, 8 uur. Brongebouw. Abonnements concert Haarlemsch Muziekkorps. Bij gunstig weder in den tuin. Vrijdag 8 Juli, 8 uur. Sociëteit Vereeniging. „Het Kleine Tooneel". ZANDVOORT. Olympia-Palaee. 8 15 uur. Heden, Zondag en Maandagavond: Openingsvoorstellingen door „Het Kleine Tooneel". God zij hun ziel genadig. Het zal nog niet lang geleden zijn, dat op het dorp neer streken eenige lieden, met het vaste voornemen, aldaar tusschen het groen, schoone zaken te doen. Zooals een struik- roover onder bedekking der duisternis zich opstelt, om de komende voorbijgangers te bespieden en onverhoeds op het lijf te vallen, zoo schoven zij het met zweren bedekte lichaam hunner boosaardige bedoelingen naar voren in den duisteren tijd, dat een hunner beschermheiligen groot geworden was in politieke corruptheid. Zoolang Bram regeerde en met zijn besmeurden zwanenvleugel het licht der zuivere zon onder schepte, waanden zij, wier element het duister is, met goed gevolg in het lage land der coalitie te kunnen nestelen, in de overtuiging, dat voor den booze slechts één ding noodig is: aanroeping van den Naam des Heeren. Had niet Bram gezegd: over de geheele linie zal de Naam des Heeren, mijnes Heeren, zegevieren, en had men dan nog iets te maken met des Heeren daad, zijne aitijd-weerkeerende daad, zijn zuiverende, poel-reinigende, vettigheid en besmeuring ont zwavelende daad: het werkelijke, eerlijke, fatsoenlijke leven Zoo vroegen zich af onze bedriegende lieden, en zij maaiden hun koornschoof en stelden op den top van hun oogst het beeld van oudhollandsche kracht met een schilden de spieuk daarop: »onder Gods gezicht" was in schijn als een aanroeping van den allerhoogste en eene verheerlijking van Zijn heilig gelaat, inderdaad een aanfluiting van Zijn Wezen en lasterend eene oproeping van Gods zacht ais een wolk aandrijvende maar onweerstaanbaar aanbrekende Gericht. M ant de ware aard des boozen verloochent zich niet, onder den mantel van den huichelenden profeet evenmin als onder de rokken van de naar geld peurende verkiezings- agentesse, onder de groote borden met vergulde letters evenmin ais onder de net gevoegde muren van nieuwe woningen. Aanvankelijk maakten zij slachtoffer na slachtoffer, den eenen dag was het een weduwe, een anderen keer een afwezige, het meest een onbedachtzame die hen vertrouwde, en altijd was de uitkomst voor die lieden tranen, toorn en verlies op verlies, en telkens kon de tronie van den bleeken Beelzebub in hunnen dienst, grijnzen en likkebaarden van overwinning op overwinning, zooals de kater doet na den slag, dien hij met zijn klauw heeft geslagen in den hals van een besprongen vogeltje. Tot het niet langer meer zoo ging, tot van alle zijden de schimmen opdoken van de bedrogenen, van de bestolenen en van die belogen waren, tot dezen geschraagd door de tem Gods, die spreekt binnen in elk eerlijk menseh, in een oreede rij rondom de monsters henen kwamen staan en niet anders deden dan hen zwijgende aanstaren, altijd maar aanstaren, in hun zwijgen naar hen henen slingerend de 'onzichtbare maar altijd doellitffende kogels der stille ver achting. En de rij werd zoo breed en de kogels kogelden zoo hevig, dat de leeuw die het schild met de groote leugen vasthield begon te wankelen. En op een goeden, een zeer goeden dag, viel het steenen beest naar beneden op den kop van den naar buiten getrapten Beelzebub en spleet met zichzelf ook diens van binnen uitgeknabbelden schedel En uit dien schedel steeg een stank op verschrikkelijk, de bladeren der hoornen verdorden ervan, de bleeke schimmen der bedrogenen bogen er in afschuw van achterover, langs de kin van Beelzebub gudste een straaltje zwartig bloed, zijn leelijke mond met de aangetaste tanden was de be lichaming, de verstijving van zijn laatsten vloek. De andere schunnen schrikten, hun hart dat slechts kwade uitgangen had gehad naar het leven, stolde in hunne van lafheid slap-geworden lichamen. En bij de schimmen der bedrogenen kwamen nu de nieuwsgierigen die e.r nog niet van wisten, maar die nu begrepen waarom zij zoovaak met een vreemde huivering daarlangs waren gegaan en de goedaardigen onder hen sloegen een kruisje. De ernstigen vouwden de handen samen en riepen God zij hun ziel genadig. Zoo zij het. T. Optimi corruptio pessima: het bederf van de hooggeplaatsten is het ver- derfeljkst De voornaamste overwegingen der Recht en Wet. rechtbank in het vonnis tegen den heer R C. Schooleman d.d. 23 Juni luidden aldus: Overwegende dat de appellant ter terechtzitting heeft erkend Dat hij gedurende de laatste jaren een tal van personen heeft gemagnetiseerd, zoowel op de door hem voor het ont vangen van heilzoekenden gehuurde kamers bij Nieberg te Haarlem als aan hunne woningen. Dat die personen tot hem kwamen om genezing te zoeken voor de ziekten en kwalen, waaraan zij opgaven te lijden en waarvoor zij bij de geneeskundigen geene genezing hadden kunnen vinden. Dat hij, toen al eenigszins rekening houdende met de plaats waar de heilzoekenden zeiden ziek te zijn of de kwaal te hebben, veelal toch hen op dezelfde wijze behandelde. Dat die behandeling bestond in het op korten afstand van den patient gaan staan, dezen aanhoudend aanzien, dicht bij en langs diens lichaam bewegingen maken door gedurende 5 a 10 minuten met zijn handen van boven naar beneden en omgekeerd, of op zij uit te strijken, en in een slothandeling bestaande in het knijpen in den neus en het blazen in het gelaat. Dat door die behandeling een magnetische stroom uit beklaagde in het lichaam van den patient werd overgebracht waardoor de ziektekiemen uit diens lichaam werden ge wasemd dat door het knijpen in den neus de stroom ontladen werd en het blazen diende om den stroom af te blazen. Dat hij zich naar gelang van de finantieele draagkracht der patiënten al of niet liet betalen voor de behandeling. Dat hij op die wijze heeft behandeld te Haarlem 1° gedurende maanden en ook in April 1909 Hendrica van Zonneveld, die zeide aan hoofdpijnen te lijden en welke patient f5,in de 3 maanden betaalt. 2°. in Sep ember 1909 J. H. Groenendaal, die zeide bloed op te geven. 3°. in October en November 1909 J. v. d. Bosch, die zeide aan pijn in het rechterbovenbeen te lijden. Dat hij niet toegelaten is tot de uitoefening van de geneeskunst en het hem bekend is dat er vele geneeskun digen te Haarlem woonachtig zijn. Overwegende dat de getuigen ter terechtzitting hebben verklaart 1° ,H. H. Nieberg. Dat hij gedurende de laatste jaren aan den appellant 2 kamers heeft verhuurd in het door hem bewoonde huis te Haarlem, alwaar appellant niet woont, maar eiken weikdag van 4 5 uur vertoeft en ge regeld personen ontvangt. 2°. Hendrica van Zonneveld. Dat zij, geen baat vindende bij de geneeskundige behandelingen voor de hoofdpijnen waaraan zij leed, aan appellant heeft verzocht haar door magnetiseeren te genezen dat appellant zich daartoe heeft bereid verklaard en haar herhaaldelijk, ook in April 1909, te Haarlem op een kamer bij Nieberg heeft behandeld. Dat die behandeling hierin bestond dat de appellant op korten afstand van haar staande en haar aanhoudend aanziende ter hoogte van haar hoofd in verschillende rich tingen handbewegingen maakte, waarna hij haar in den neus kneep en in het gelaat blies. Dat zij appellant 5.in de 3 maanden voor die behandeling betaalde. 3°. Johannes van den Bosch. Dat hij geen baat vindende bij de geneeskundige behandelingen voor de pijnen in zijn rechterbovenbeen, aan appellant heeft verzocht hem daarvan te genezendat deze zich daartoe bereid verklaard heeft en hem herhaaldelijk, ook in October en November 1909, op een kamer bij Nieberg te Haarlem heeft behandeld. Dat die behandeling daarin bestond, dat appellant op korten afstand van hem staande ter hoogte van het rech terbovenbeen in verschillende richtingen handbewegingen maakte, waarna hij hem in den neus kneep en in het gelaat blies. Overwegende dat blijkens het proces-verbaal van het voorgevallene ter terechtzitting van het kantongevecht in deze zaak d.d. 14 Maart 1910 door den getuige Johannes Hendricus Groenendaal is verklaard Dat hij eenige jaren geleden herhaaldelijk bloed opgaf en zich daarvoor onder de behandeling had gesteld van ver scheidene geneeskundigen doch daarbij geen baat vond, dat hij naar beklaagde is toegegaan en hem heeft verzocht te willen probeeren hem te genezen. Dat beklaagde zich daartoe bereid heeft verklaard en ge tuige daarna herhaaldelijk, ook in de maand September 1909, te Haarlem door beklaagde is behandeld, welke behandeling hierin bestond, dat beklaagde zich op korten afstand ge plaatst hebbende tegenover getuige en dezen aanhoudend aanziende, handbewegingen bij en langs getuige's lichaam maakte in verschillende richtingen waarna hij getuige ter hoogte van de oogen in den neus kneep en in het gelaat blies. Overwegende dat de deskundige dr. Huet ter terecht zitting heeft verklaard: Dat het hem bekend is op welke wijze appellant de per sonen die voor genezing hunner ziekten of kwalen bij dezen komen, behandelt en dat appellant dit magnetiseeren noemt. Dat als de door appellant beweerde uitstralende magnetische stroom het door dezen beweerde gevolg heeft, dat de per sonen die dien stroom ondervinden, van hunne ziekten en kwalen genezen, magnetiseeren zeker is het verleenen van geneeskundigen bijstand. Dat naar zijn oordeel de door appellant toegepaste kracht of invloed is suggestie; dat suggestie als gevende het ver trouwen en het geloof dat de behandeling genezing zal brengen van grooten invloed kan zijn op den algemeenen toestand van een patiënt, dientengevolge ook op de ziekte of kwaal en de natuurgenezing bevorderen kan; Dat die suggestie is het verleenen van geneeskundigen bijstand. Overwegende dat naar appellant de behandelingen veelal verrichtte op bepaalde vooraf door hem vastgestelde tijden in een voor dat doel gehuurde kamer en hij voor die handelingen menigmaal geld in ontvangst heeft genomen, hij geacht moet worden die behandelingen als bedrijf uit te oefenen, terwijl de omstandigheid, dat zich te Haarlem tal van geneeskundigen bevinden zijn optreden niet nood zakelijk maakte. Overwegende dat door de aanwijzingen voortvloeiende uit beklaagde's erkentenis en uit de verklaringen der getuigen in verband met het oordeel van den deskundige wiens ver klaring de rechtbank overneemt en tot de hare maakt mede in verband met de vorige overweging wettig en overtuigend is bewezen hetgeen appellant bij de oorspronke lijke dagvaarding is ten laste gelegd, voorzoover dat betreft de behandelingen op Hendrica van Zonneveld, Johannes Hendricus Groenendaal en Johannes van den Boschals mede appellants schuld daaraan hebbende de Rechtbank niet uit wettige bewijsmiddelen de overtuiging geput dat appellant het meerder hem ten laste gelegde heeft gepleegd, zoodat hij daarvan zal behooren te worden vrijgesproken. Overwegende dat naar het oordeel der rechtbank ook volgens de geschiedenis der wet de bewezen handelingen vallen onder het t egripUitoefenen der geneeskunst". Dat toch de wet van 1 Juni 1865 Stbl. 60 volgens art. 1 onder uitoefening der geneeskunst verstaat het verleenen van geneeskundigen raad of hijstand als bedrijf. Dat die omschrijving zoo ruim is gemaakt omdat deze veelomvattend moest zijn opdat geen gelegenheid werd ge geven tot verijdeling van de bedoeling der wet welke was, dat een gestadig toenemende kwakzalverij op geneeskundig gebied zooveel mogelijk beteugeld werd; (Zie wetsontwerp 1862 Handelingen 1861/62 pag. 974 en Yoorloopig Verslag wetsontwerp 1862 Handelingen 1862/63 pag. 1181. Dat naar het oordeel der rechtbank onder geneeskundige bijstand dan ook elke bijstand verstaan moet worden die, zij het dan ook met gewaande krachten is aangewend van genezende kracht op een krank lichaamsdeel uit te oefenen en ook tot dat einde door de lijders werd ingeroepen gelijk het geval is met de bewezen handelingen. Overwegende dat de bewezen feiten opleveren drie over.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1910 | | pagina 1