IOEK, ARLEM. Jr. TE, iderpaletots. Bt. rokken. Gummamante* ïn Moffen. Leverancier vooi edenvan„EigenHulp| est vet Winkelvleesch. fi» Cats. ndaal een bestel J Vleeschwaren, sweg 57. bijvoegsel van „}(et Ijloemenöaalsch Weekblad" EGANG 31, HAARLEi Teleph. 1593. kuurDinsdags en Vrijdags v. 2-3 uui i JANSSTRAAT 5IA rood! lefoon 1511. HAARLEM. van Zaterdag 16 Juli 1910. No. 28. Van naamlooze Vennootschappen Recht en Wet. I. Sinds eenigen tijd is bij de Tweed uamer een wetsvoorstel aanhangig, in hoofdzaak strekkende [,om de bepalingen van het wetboek van koophandel, die op de naamlooze vennootschap van koophandel betrekking hebben, ioi' nieuwe te vervangen. Dat ontwerp is thans bij eene cimmissie van voorbereiding in onderzoek. De indiening van dat ontwerp is eene gebeurtenis van gewicht; want het is van ?lgemeene bekendheid dat de naam- 3,oze vennootschap van koophandel in den jongsten tijd veel an zich deed spreken en dat niet in zeer gunstigeu zin. ,aj is de meest gewilde en meest voorkomende vorm van liandelsassociatie en het zou ook niet anders kunnen zijn, t 'i geld- en koophandel zulk een hooge vlucht nemen, waar door andere vormen van associatie onvoldoende zijn geworden. \h Bij de verbazende toeneming van het aantal naamlooze .vennootschappen, waarvan sommige elkander een zeer scherpe jioncurreotie aandeden, begonnen zich langzamerhand ge- I vallen van zoogenaamde malversatie voor te doen. Meestal was de oorzaak hiervan gelegen in de handelingen van het bestuur, dat onbekwaam, nalatig of zelfs misdadig bleek te zijn. Nu eens waren de aandeelhouders daarvan het slacht offer, dan weer waren het derden die met de vennootschap zaken hadden gedaan, of wel beiden. De wetgeving was niet bij machte dat tegen te gaan of liever, werkte het in de handdie wetgeving toch is gemaakt in een tjjd toen er uog zeer weinige van deze lichamen werden gevonden. Sedert 1838 bleef de wetgeving op hetzelfde standpunt staan, en Syaren de wettelijke bepalingen die de naamlooze vennoot- hap beheerschten al spoedig onvoldoende, langzamerhand Zijn de toestanden geheel aan de wet ontgroeid. Men kan lender bezwaar zeggen dat de wet, in het geheel niet meer tv> npassend bij de begrippen en verschijnselen van den euweren tijd, direct aanleiding geeft op al wat tot dusver dit gebied is voorgevallen. Zeker staat het vast dat de beste wet geen misdrijven lorkomen zalmaar daar staat tegenover dat deugdelijke etsbepalingen, die waarborgen geven en eischen stellen van actische beteekenis, niet zoo licht te ontduiken zijn als regelen die slechts theoretische waarde hebben en waarbij 'r>et vooral op den uitwendigen vorm aankomt. De vormen n voorschriften der tegenwoordige wet zijn volkomen over bodig tegenover hen die te goeder trouw zijn; tegenover anderen hebben zij hoegenaamd geen beteekenis. Zoo doet b.v. de vorm der koninklijke goedkeuring van de statuten veel meer kwaad dan goed, want zij mag alleen worden geweigerd wanneer de vennootschap strijdt met de goede zeden of de openbare orde, wat wel hoogst zelden zal voor komen en dan in ieder geval uit de statuten niet blijken zal. Die goedkeuring geeft een soort van cachet aan de zaak, hetgeen niet kon verhinderen dat herhaaldelijk vennoot schappen zijn Opgericht, feitelijk zonder geld en zonder aandeelen. Toch wist men aandeelen te plaatsen en geld te VKiAuo-i, er, daavraos weer andere in do lucht hangende vennootschappen op te richten. 1notarieele vorm geeft al evenmin waarborgen. Open baarmaking der statuten is goed op zich zelf; maar wij weten allen wel dat het groote publiek de akten niet inziet en die openbaarheid is dan ook machteloos gebleken om te beletten dat er insoliede of slecht in elkander gezette vennootschappen werden opgericht en feitelijk werkzaam waren. De koninklijke goedkeuring wordt volgens de wet niet verleend, wanneer niet blijkt dat de eerste oprichters te zamen minstens een vijfde in het maatschappelijk kapitaal vertegenwoordigen; maar niets belet die oprichters daarom trent eene verklaring in de akte af te leggen, volkomen in Wijd met de waarheid. Zij kunnen later hunne aandeelen aan anderen overdoen en niemand kan dus bewijzen dat zij samen nimmer voor een bepaald bedrag hebben deelgenomen. Bovendien, al kon men het bewijzen, het zou niets baten. Een wassen neus is de bepaling dat de vennootschap niet kan gaan werken wanneer niet werkelijk een tiende gedeelte van het maatschappelijk kapitaal gestort is. Er bestaat hoe genaamd geen waarborg dat dit werkelijk gebeurtwant als er gestort wordt, dan ziet niemand het geld, behalve het bestuur. Men vergelijke hiermede wat wij boven schreven omtrent het oprichten van vennootschappen zonder geld. De vennootschap wordt beheerd door bestuurders, die niet behoeven te worden gecontroleerd. De dagelijksche leiding en uitvoering, de wezenlijke uitoefening van de zaken, dooi de vennootschap gedreven, berust bij de directie en deze handelt met of zonder toezicht van commissarissen. Of er toezicht zal wezen en zoo ja, hoe dit toezicht wezen zal, dit hangt geheel af van de wijze waarop de oprichters de statuten hebben ingericht. - Commissarissen zijn er trouwens meestal. Men kan ze veelal niet missen, zij helpen de oprichting tot stand brengen en geven door hunne meestal klinkende namen cachet aan de zaak. Maar overigens zijn het veelal menschen die slechts een klein deel van hun tijd aan de controle kunnen wijden. Zij werden vaak misleid en verschalkt, tot een toeval den treurigen staat van zaken aan het licht bracht. Een geheel ander stelsel van controle is noodig en moet wettelijk wor den ingevoerd, met de noodige waarborgen, dat het toezicht geen doode letter zij. Het behoeft geen betoog, dat het 't doel van het thans aanhandige ontwerp is, zooveel mogelijk te voorzien in be staande leemten en gebreken en aan de eischen dei- praktijk te gemoet te komen. De meeste bepalingen zijn ontleend aan het ontwerp der in der tijd ingestelde staats commissie tot herziening van het Wetboek van koophandel. Dit is natuurlijk hetzelfde, wanneer het voorgestelde samen stel van wetsbepalingen dan maar in staat is om de voor naamste grieven weg te nemen, welke met grond legen de tegenwoordigde zijn of kunnen worden ingebracht. Het ontwerp der staatscommissie berustte op drie grond slagen, welke in het tegenwoordig ontwerp zijn terug te vinden; namelijk de openbaarheid van de inrichting en maclitsverdeeling in de naamlooze vennootschap, in de tweede plaats de bescherming van het vermogen der ven nootschap, dat tegenover derden in de plaats treedt van voor de verbintenissen aansprakelijke personen, en in verband daarmede eene regeling van den inbreng van andere zaken dan geld, voorts in de derde plaats de regeling der per soonlijke aansprakelijkheid van oprichters, bestuurders en commissarissen, zoo jegens de aandeelhouders als jegens derden, die door hunne onrechtmatige handelingen benadeeld zijn. In het ontwerp der regeering is daar een vierde punt bijgekomen, namelijk eene regeling van de positie der minder heid, welke thans in alle opzichten aan de willekeur der meerderheid is overgelaten. Observator. »Hvale n". Door bemiddeling van het ministerie van buitenlandsche zaken is aan mr. P. Tideman eene som van 1900.uit gekeerd door de zweedsche regeering ter voldoening van het hulploon, verschuldigd aan de bemanning en de reederij van de Alida Adriana VI. 51, ter zake van de op 21 en 22 September 1909 door dat schip aan het onderzeesche marine vaartuig Hvalen verleende hulp. Op de Dinsdag j.l. te Halfweg ter ge- Politie. legenheid van het landbouwfeest plaats gehad hebbend concours voor politie honden, behaalde »Faust" van den veldwachter P. Lokerse te Halfweg den lsten prijs, verguld-zilveren medaille, »Tjop" van den heer Huisman te Haarlem 2en prijs, zilveren medaille en »Cambrinus" van den brig. tit. rijksveldwachter Reinders te Halfweg 3en prijs bronzen medaille. Bovendien behaalde »Tjop" nog een extra prijs voor het hoogst aantal punten bij het speurwerk en werd tusschen »Cainbrinus" en »Faust" nog gedeeld een extra prijs voor hoog springen. Donderdag a.s. des v.m. om 9 ure neemt het Internationaal Politiehonden-concours te Scheveningen een aanvang. 47 honden zijn ingeschreven. Sport.. Militairen op het sportveld. J.l. Woensdag is door de bataljons van het 10e regiment infanterie uit Haar lem, Hoorn en Den Helder te Haarlem een wedstrijd in het korfbal-, slingerbal-, voetbal-, vuistbal- en zeskampspel gehouden, uitgeschreven door den Nederlandschen Bond voor Lichamelijke Opvoeding. 's Morgens om 7 uur togen de deelnemers begeleid door de muziek naar het cavalerieterrein. De wedstrijd, die zeer geanimeerd was, nam onmiddellijk een aanvang en duurde tot ongeveer vier uur n.m. Na afloop werd door den waarnemend regimentscomman dant luitenant-kolonel jhr. J. Th. van Spengler in een kernachtige toespraak de volgende uitslag bekend gemaakt Korfbal, 2e bataljon uit Den Helder. Slingerbal, 2e compagnie 3e bat. te Haarlem. Voetbal 3e 3e Vuistbal le 3e Zeskamp 2e 4e Den 19en Juli a.s. zullen deze winners uitkomen in den divisiewedstrijd, welke te 's-Gravenhage zal plaats hebben. In memoriam Herman Zweerts. Obiit 14 Juli 1910. Een goede brave jonge man is, wel niet onverwacht, maar toch nog plotseling, toch veel te vroeg van ons heen gegaan. Van ons, dat wil zeggen van allen die het een en ander in ons dorpsleventje medemaken, want in dit dorpsleventje was Herman een door allen geliefd persoon. Niet alleen de voetballers, zijne trouwe vrienden, niet alleen zijr. goede verzorgster wier naam wij niet behoeven te noemen, want ieder kent haar en de zorgzame goedhartigheid, waarmede zij hem omringde, waarmede zij jaren lang over hem waakte, maar ook de schoolkinderen die den dapperen ^goalkeeper" in hem bewonderden, de neringdoenden zijne buren, allen zullen hem missen. Wat had elk hunner niet gaarne voor hem gedaan als iets gedaan had kunnen worden tegen de kwaal die hem als met schokken heeft gesloopt. Zijn lichaam, dat hij zelf niet spaarde, gloeiend van levenslust als hij was in de oogenblikken, dat hij zich krachtig gevoelde, hot heeft niet langer weerstand kunnen bieden, en zoo ligt hij thans in ons vriendelijk dorp, in deze maanden door de vermoeiden uit de stad betrokken om er te genieten van 't bekoorlijke en toch bedrijvige buitenleven, met een glimlach van berusting op het goede gezicht, als een die in het oog der wereld een onbetee- kende persoon zal schijnen, maar die het nu verder heeft gebracht dan één van ons allen, omdat hij den grooten strijd heeft uitgestreden. De geschiedenisboeken zullen zijn naam niet vermelden, van zijn geest is geen groote kracht uitgegaan en toch zal hij hier niet worden vergeten, omdat die hem hebben gekend, iemand hebben gekend die door en door goed was. Wat ging zijn hart uit tot allen die hij ongelukkig achtte, en wat ontwikkelde deze zwaar bezochte jongen daarbij een mannelijke kracht in het dragen van eigen lot en in het niet klagen. Een opmerkzaam beschouwer kon van hem leeren. Met hem om te gaan was een genot, om dat hij rein was van hart. Niet alleen voor het raadsel van den dood, maar ook voor het raadsel van het onverdiende lijden staan wij sprakeloos. Doch als het. is afgeloopen, als de groote rust van een als hij die onverdiend zooveel leed is ingetreden, is het alsof van zijn sterfbed tot ons, schijnbaar sterken en gezon den, tot ons, die nog een taak te vervullen hebben, een stem zegtwerkt zoo lang het voor u dag is, weest mee voelend met hen die lijden, blijft oprecht en rein, vreest niemand en dan zal ook voor u de dag eenmaal komen, dat gij van al dit tijdelijke gewillig afscheid neemt met een glimlach van berusting. Hij zeker rust in vrede. FEUILLETON. PRINS- POEDEL, naar het Fransch van EDOUARD LABOÜLAYE. Ik heb een afkeer van hervormingen, dat wil 'h niet verbergen, maar ben een voorstander van verbeteringen. Ik ben bevreesd voor plotselinge hervormingen, daar de geschiedenis mjj geleerd heeft waarheen zij de natiën voeren mijne leus is die des dichters De tijd bestendigt niet Wat buiten hem geschiedt; maar ik beu een voorstander van den gematigden vooruitgang, die trapsgewijze plaats heeft onder d® leiding en den invloed der regeering. Zooveel a e'k ander, vereer ik de vrijheid der druk- pers en zie daarin het palladium der constitutie, maar ik heb een afschuw van de losbandigheid r dagbladen; ik keur af, dat men bet volk vergiftigtik keur af, dat men de onschuld br'tn"l'0r<'t('e waarbcid verlicht, zij sticht geen »Le Kamer veroorlove mij nog eene laatste opmerking die ongetwijfeld haren practischen geest en gezond verstand niet is ontsnapt. Al ze hervormingen, welke men ons voorstelt, Inkt 'u ^rila' om 'e bunnen worden verwezen- in tl z'in utopieën Zij klinken zeer schoon de ■e?rT' maar in de toepassing!... Indien wyaheid der Kamer niet daar was om tegen deze hersenschimmen op te komen, dan zouden de voorstellers dezer vermetele proef nemingen er ook de eerste slachtoffers van zijn. Wij redden hen van hunne eigene dwaasheid. Én daar de oppositie ons hare raadgevingen niet onthoudt, zal zij mij vergunnen ook haar op mijne beurt een raad te geven. Laat, wel verre van den staat, de constitutie, de admini stratie en al deze bewonderenswaardige instel lingen, welke onze tegenstanders wanhopig maken, te willen hervormen, de oppositie zich zelve hervormen het zal haar aan gelegenheid daartoe niet ontbreken. Laat zij ophouden met ons beleedigingen, hartstochtelijke lasteringen toe te voegen laat zij ons niet. vermoeien met hare hersenschimmige theorieën laat zij ons niet meer die buitenlandsche artikelen, welke tegen ons nationaliteitsgevoel aandruischen, tegen het hoofd slingeren laat zij niet meer de zedeleer en den godsdienst, de regeeringen de maatschappelijke orde schokken, en ik beloof haar dat den dag, waarop geene partijen meer zullen bestaan, de regeering, bevrijd van al die hinderpalen welke hare edelaardige be doelingen verlammen, de eerste zal zijn om het goede volk der Vliegeneters het rustig genot te schenken eener verstandige en vruchtbare vrijheid. Bravo! vriend, zeide de baron. Behalve eene verfoeilijke concessie aan dien revolutionnairen gruwel, dien men de drukpers noemt, is uwe rede een meesterstuk van welsprekendheid en waarheid. Sire, sprak Blindevink op bescheiden toon, ik wacht het oordeel Uwer Majesteit. Mijnheer de ridder, ik wensch u geluk, antwoordde Hiacint; het schijnt mij moeilijk juister denkbeelden uit te drukken en die met meer gezond verstand, gematigdheid en talent te verdedigen. Weinul Sire, zeide de advocaat op vroo- lijken toon, indien Uwe Majesteit het vergunt, zal ik oogenblikkelijk punt voor punt deze gansche rede wederleggen; ik zal er geen stuk van heel laten. Ik zal u aantoonen dat al deze redenen hol en belachelijk zijn, dat zij alleen kunnen die nen om de Vliegeneters bezig le houden. Ik zie dat Uwe Majesteit weifelt; zij vreest ongetwij feld, dat ik vermoeid ben; laat zij gerust zijn, ik spreek zes uren zonder te hoesten. Pleiten, schreeuwen, gesticuleeren is mijn geluk, mijn genoegen, mijn leven. Ik begin. Men moet het ijzer smeden, wanneer het heet is. „Mijne heeren, „De geachte minister, die deze tribune ver laat, heeft met buitengemeene toegeeflijkheid gewaagd van hetgeen hij mijne welsprekend heid gelieft te noemen. Voorzeker op zulk een getuigenis mag ik mij verhoovaardigen. Moge dan ook al de staatkunde een scheidspaal tus schen mij en mijn ouden en verdienstelijken ambtgenoot opwerpen, zij doet mij niet onrecht vaardig zijn, zij belet mij niet in hem een der meesters van het woord, den Demosthenes, den Cicero der Vliegeneters te herkennen I Wat duivel! zeide de baron, de wolven heulen met elkander. Dat is zeker het geval niet, hervatte Blindevink, lachend en daardoor zijne schoone tanden latende zien. Men is vóór alles advocaat, ambtgenoot op leven of dood, maar dit ver hindert niet elkander als twee dolle honden te bijten. Geef nu wel acht! daar zal de dans beginnen. En zijne armen opheffende, alsof hij een onzichtbaren vijand bedreigde, vervolgde Blinde vink op plechtigeu toon „Ik moet alleen betreuren dat de geëerde minister, na zich zoo gunstig over mijne taal te hebben uitgelaten, zich zulk een gering denkbeeld vormt van mijn gezond verstand. Meent hij mij door deze alledaagsche rhetorica, aan de Grieken en Romeinen ontleend, te heb ben verblind? Onderstelt hij dat hij door deze kinderachtige fantasmagorie in het parlement indruk zal maken? Inderdaad hij, die met de vertegenwoordigers des lands zoo lichtvaardig omspringt, toont weinig eerbied voor hen te gevoelen. „Tegen al onze vragen om hervorming stelt men de wijsheid en ondervinding onzer vaderen over. Wat beduiden deze groote woorden? Wil men daarmede te kennen geven dat de vaders er gewoonlijk meer van weten dan hunne zonen, omdat zij langer geleefd hebben? Neen; deze platte waarheid komt hier niet te pas. Hetgeen men, om ons stilzwijgen op te leggen, inroept zijn deze eerwaardige voorvaderen die sinds twee of drie eeuwen in het stof der gra ven rusten. Maar oprecht gesproken, indien de wijsheid, de ervaring de vrucht zijn van het leven en van den tijd, dan is bet duidelijk genoeg, dat deze kostbare eigenschappen niet aan onze voorgangers, maar aan onstoebehoo- ren, die het laatst liet wereldtooneel hebben betreden, aan ons, die onze ondervinding voe gen bij die, welke onze voorouders ons hebben achtergelaten. Van de kindsheid der wereld opklimmend, mogen wij als de ouderen in jaren beschouwd worden, en, ik vraag den geachten minister om verschooning, maar het verleden ie verheffen om daardoor het tegen woordige te verstikken, staat gelijk met het geven van de voorrechten der rijpheid aan de jeugd en de onervarenheid Ketterij! Ketterij! riep Huilebalk, de handen ten hemel heffende. Alles is verbasterd sinds den eersten scheppingsdag. „De heiligheid, de onveranderlijkheid der

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1910 | | pagina 5