bijlac P R I N Wij gaan een stap verder en zeggen dat oude, uitgeputte dieren heelemaal niet levend uitgevoerd behoorden te worden." En ik wou dat Nederland, als Engeland niet spoedig aan dezen gruwelhandel een einde maakt, en voor behoorlijk transport zorg, dat Nederland weigerde zulke ladingen van dierenwee in zijn havens te ontvangen dear me wat een gevoelige slag zou dat zijn op de welgedane wangen van John Buil. Gelukkigwien het gegeven is, in ruimer kring voor velen veel te zijn! Gelukkig, wien het zichzelf geven tot, een woord des levens werd ook in kleiner kring. E. Snellen. G. Wels. Kipps, de t Leestafel. een eenvoudige ziel. Uit het Engelsch ver taald door mevr. G. Lomanvan Uil- driks. (G. Schreuders, Bennekom 1907). Dit is een mooi boek, de lezing waarvan u goed doet, door het eenvoudige, begrijpelijke van het verhaal en de karakters. Het is, zooals de schrijver zegt, de geschiedenis van een eenvoudige ziel, Kipps, den jongen man, zonder bijzondere begaafdheden, zonder miskende genialiteit of Uber- menscheigenschappen, maar een mensch zooals er honderden zijn. Wie daardoor echter in den waan komt, dat het boek saai en onaantrekkelijk zou wezen, vergist zich. Juist in dat «gewone" ligt de bekoring van dit verhaal en ge betrapt er u bij het lezen meer dan eens op, dat ge met het hoofd knikt en denkt: «dat kan ik me zoo begrijpen, mij zou het precies zoo gaan." De ideeën in dit boek zijn zoo gezond en zoo kostelijk, dat het daardoor een gunstige uitzondering maakt op het gros van de hedendaagsche, ook vertaalde, litteratuur, waarin meestal allerakeligst gefilosofeerd wordt over naargeestige maatschappelijke en gemoedstoestanden, zonder den lezer ook maar iets verder te brengen. De ver taling van dit werk is heel goed, het hollandsch lóópt, Alleen is het, dunkt me, jammer dat de vertaalster de vrouwelijke hoofdpersoon haar engelschen naam Ann heeft laten behouden, terwijl de overeenkomstige hollandsche naam Anna daarvoor had kunnen gebruikt worden. Binnen en buiten Soerabaja. Leven en lotgevallen van de familie Kaaneel door Alligator. (N. V. Drukkerij en Uitgevers zaak «Insulinde", Haarlem). Men moet zelf Soerabajaan wezen om dit boek te kunnen waardterenwie die «krokodillenstad" en haar inwoners (de indische parijzenaars worden ze wel eens genoemd, omdat ze even luchtig en pretmakerig zijn als de burgers der «ville de lumière") kent, voor wie de restaurants Grimm en Hellendoorn, de Stadstuin, de sociëteits De Club en Concordia, maar vooral voor wie de befaamde Krambangan- buurt, waar de kleine gemeente huist, bekend en vertrouwd zijn, die zal van dit verhaal genieten. Een roman kan men deze aaneenschakeling van avonturen en lotgevallen niet noemen en van een eigenlijke intrigue is geen sprake desniettemin leest het vlot en boeiend aan, en het doet u van de eene lachbui in de andere vervallen om de waarlijk allerdolste, allerzotste combinaties en situaties dezer indische familie Buchholz. Welk een typen! Dat ze van het leven afgezien zijn, spreekt vanzelf, de soerabajasche lezer vooral begrijpt zulks subiet; luidjes als de «patjakker", de, bij al zijn boevenstreken, tóch niet onsympathieke pater familias, als Kees, die «hooger op" wil en ook gaat en ten slotte zijn Krambangan-afkomst geheel verloochent, als Wim, de verpersoonlijking van den braven, ijverigen, eenvoudigen «sinjo", loopen er bij honderden te Soerabaja rond. Kostelijk zijn de personen van Tjang, de grootmoeder, op wie het gezegdehoe ouder hoe gekker zeer zeker slaat, en baboe, het factotum der familie, de «dienstbare", die feitelijk het hoofd van het gezin is. Heerlijk zijn de avonturen in het eerste gedeelte van 't boek, als de familie nog in de Krambanganbuurt woont, een aaneenschakeling vau lawaaie rige, dwaze geschiedenissen, van fuiven en partijen, uit stapjes en relletjes; dan het gaan naar Holland, de zeereis met het s.s. Sindoro van de Rotterdamsche Lloyd, in één woord om to gillen, vooral die sierlijk ingevlochten ver liefdheidsepisode van Tjang, daarna de wederwaardigheden in Europa, natuurlijk een reeks van afzetterijen die op een dieverij van den patjakker in het warenhuis in Den Haag, uitloopt, waarna de familie overhaast naar het zonnige vaderland terugkeert; dan gaat het gestaag bergaf, van de erfenis, die hen in staat stelde groot op te doen, blijft geen roode duit over en men eindigt weer even arm als te voren, terwijl het met den patjakker zelf al heel treurig afloopt. De karakterteekening is weikelijk heel goed, tot het laatste toe blijven de verschillende personen in dit boek zichzelf getrouw, al is zulk een opeenstapeling van dwaze avonturen in éénzelfde familie an und für sich wel wat onwaarschijnlijk. De lotgevallen zelf zijn echter met zulk een verve geteekend, dat ze den indruk maken van werkelijk gebeurd te zijn, waarschijnlijk weet de schrijver zelf daar ook wel meer van. Wie «Alligator" ook zij (een zeer goed gekozen pseudoniem voor een Soerabajaan, wanneer men het heel te pas aangebrachte wapen der stad op den omslag van het boek ziet), hij kent zijn luidjes en weet ze te schilderen ook. Misschien dat sommige indischen aan dit boek aanstoot zullen nemen, in de meening verkeerende dat zij hierin voor den gek worden gehouden; dat zou jammer wezenwant dat Alligator zoo iets met dit verhaal zou bedoeld hebben, is niet waarschijnlijk, vooral waar men ziet, dat ook de «totoks" er hier en daar lang niet malsch van lusten moeten, men leze slechts de pension-ervaringen en de geschiedenis van den aarts-afzetter Kleever, of het verhaal van Levi Gladjes, een soort rechtskundige, wiens praktijken u tegenstralen uit den naam zijner villa «Vreugde der Wet" 1 Of de niet-indischman veel aan dit boek hebben zal, weten we niet; waarschijnlijk zal hij het niet naar waarde schatten, omdat het niets, absoluut niets heeft van datgene, wat gewoonlijk een «indischen roman" kenmerkt, n.l. interessantheid van een zeker gewaagd, gepeperd soort, alsof Indië het land der schunnigheden bij uitnemendheid ware, en juist die eigenschap den gewonen indischen roman zulk een gewild artikel op de boekenmarkt maakt, al zijn de daarin voorgestelde toestanden ook zoo scheef ais de toren van Pisa. Wie ge echter ook zijt, indischman of totok, wanneer ge eens in een sukkeneurige bui zijt en de wereld u boos en inktzwart lijkt, al de menschen hoopjes naarheid, wan neer ge eens met een gezicht als een oorwurm de ellende dezer maatschappij zit te bepeinzen, totdat ge uit louter misère liever vandaag als morgen naar de andere, onge twijfeld betere wereld, zoudt willen verhuizen, wanneer uw zenuwarts met de handen in het haar zit, hoe u in vredes naam al die zwartgalligheid uit het hoofd te hypnotiseeren, probeert het dan eens met een lacbraiddeldit boek. Wie weet, of ge niet geneest, wanneer ge ten minste nog niet zoo hopeloos zijt dat ge onschuldige scherts niet eens meer begrijpt 1 Ankih Brqnugeest. liet geluk komt bij den een vroeg, bij den ander laat. En mis schien is het maar het best niet te veel aan geluk te denken. Dikwijls vindt men het, als men het niet meer zoekt. Mijnheer de Redacteur Zonder verant- Mijn slotwoord luidt woordelijkheid 1°. De geachte collega dr. W. behoeft der Redactie, niet door middel van een brief in dit geëerd orgaan naar de oorzaak te zoeken van mijne deballotage door den Goudschen artsenkring in 1901. Die oorzaak heb ik zelf wereldkundig gemaakt door eenvoudig openlijk onverkort te doen drukken het officieel schrijven, dat het geacht hoofdbestuur der «Nederl. Maat schappij tot bevordering der geneeskunst" mij heeft gezonden uit naam van de toenmalige bemiddelingscommissie, die mijne zaak op mijn dringend en herhaald verzoek heeft onderzocht. In zoover een kort antwoord op een door dr. W. in ons debat gebracht persoonlijk element, dat mijne persoonlijke eere raakt. Ik breng dr. W. evenwel hartelijk dank voor zijne mildere opvatting dezer zaak 2°. Ik zou in gebreke zijn gebleven het begrip neutraliteit te bepalen. Dat zal waar zijn. Immers het begrip neutraliteit is een illusie. Er bestaat geen neutraliteit. Er bestaan alleen menschen, vereenigingen, tijdschriften enz., die zich neutraal noemen, maar het in hoofdbeginselen niet zijn en ook niet kunnen zijn. Dr. W. zelf erkent: «hoewel ook ik neutraliteit een onmogelijkheid acht" en het streven er naar een «vloek". Maar, M. de R., hoe heb ik het nu? Dr. W. drukt hetzelfde wat ik beweer, in nog krasser bewoordingen uit dan ik zelf gebezigd heb. «Het streven" naar neutraliteit acht dr. W. zelfs «een vloek!" Daar gaat onze polemiek juist om. Waren de artsen niet vereenigd in een zoogenaamde neutrale medische naivereeuiging, dan zouden de roomscb- katholieke artsen zich ook niet behoeven te vereenigen in ien met-neutralen vakbond. Dan zou ieder roomsch katho liek arts als eenling vele gulden lessen van dr. W. kunnen opvolgen. Maar de artsen zijn nu eenmaal wel en tneutraal" vereenigd. Daarom hebben reeds lang geleden de roomsch- katholieke artsen in Frankrijk zich afgescheiden en een eigen bond gevormd. Daarom scheidden zich nu in dat land de socialistische artsen anderzijds af. 't Kon niet langer, 't Mocht niet langer voor collega's, die getrouw wilden blijven aan hunne levensbeschouwing, spiritueele of materieele. 3°. Ik duid het noch U, hooggeachten Heer Redacteur, noch der geëerde Redactie van «de Kerkbode" euvel, dat ik bij beiden op mijn beurt allerlei begripsverwarring vit op het gebied, waar de r.-kath. kerk als kerk optreedt Zeker, de Kerk is een levend organisme, dat zich vervora met de tijden en behoeften. Juist daarom werd indertijd d orde der Jezuïeten tijdelijk opgeheven als uiting van toet malig vereischt beleid! Maar dat bedoel ik niet. Nooit zal r Kerk echter terugkomen op eenmaal geproclameerde dogmata Bij voorbeeldnooit zal de Kerk het door mij aangevoerd dogma van de Onbevlekte Ontvangenis van de Moeder dt- Heeren kunnen herroepen. Zoo is ook de leer van Ariusaom tot dogma verheven. En ook nooit zal dit in de katholieke kei, gebeuren. Zoo zal zij ook nooit iets aan het wezen der Tiet Geboden kunnen veranderen. Zoo is er meer. 4°. Ik eindig deze polemiek, onder bizondere dankzeggi^ aan U, Hooggeachten Heer Redacteur, en aan mijnen zee geachten collega Dr. W., ook aan de Vrijzinnige Redact: van «de Kerkbode", die zelfs woorden van lof voor mij ovet had, met deze meening uit te spi'eken Neutraliteit zal op den duur onmogelijk blijken, ook in onz medische kringen als Neutrale Vereenigingen1) alleen broederlijke federatieve samenwerking tusschen L ginselvakbonden zal leiden tot het hooge, door dr. W. ge, schetste doel, dat hij en ik, wij beiden, nastreven, ieder op eigen wijze, naar eigen aard en eerlijk wereldinzicht, als ik durf herhalen, «vrije Nederlanders" en dien hooge. naam beiden waardig. Gouda, 20 Aug. 1910. Dr. A. C. A. Hoffman, if Er bestaat, hoewel, meen ik, pfeen vakvereeniging, toch ook een „chmie lijlce Vereeniging (geen katholieke) van natuur- en geneeskundigen in \eder- lund'\ waarvan eeu hoogleeraar der geneeskunde thans voorzitter is. De eerste gezellin van den toom 'is dwaasheid, de tweede bero Nieuwtjes, vragen Deze week zult ge de lantaarn vai eil antwoorden, uw rijwiel ten 6.4(i ure aansteken. Er is geen nieuws onder de zon. Een openbaa werk, in Egypte ondernomen tot verbetering der irrigatie heeft een aantal oude begraafplaatsen blootgelegd, en do doo: een overvloed van menschelijke overblijfselen voor de studi beschikbaar gemaakt. Met het oog op het groote belang va een zorgvuldige opgraving, heeft de egyptische regeering alk mogelijke voorzorgen genomen en bet onderzoek het 1» dan ook reeds zeer belangrijke zaken aan het licht gebracht. Inde oude mummiën van 5 a 6000 jaar oud, vindt men de duide lijke aanwijzingen van dezelfde kwalen, die nu nog het msnsch- dom teisteren. De ziekte van den dag, appendicitis, - utbrnk niet. Allerlei vormen van rlieumatiek en jicht evenmin. Ook werden bewijzen gevonden van een buitengewoon weer muds- vermogen tegen schedel verwondingen, zooais men dat uu nog bij indische volken aantreft. De mensch heeft drie wegen om verstandig handelen te to Ten eerste door nadenken. Dat is de edelste. Ten tweede door navolgen. Dat is de gemakkelijkste. Ten derde door ervaring. Dal is de bitterste. CoNKrnrs. Weekblad PENSK vau Bl< A. OV in de g Woi Kantoor vai tlieken Blot „Rusthoek". Telef. 1765. BELEEFD vaste woonpla einde teleurste hunne komst Te K 3. 4. 5. 6. 8. 9 Villa, bev licht. Een voorzien. Villa te t Villa te 1 Winkelhuis goede win winkel en boven 3 f10500.— Een dubb enz., elect zien van Villa, in hal en v zolder met geheel is Villa, 10 Huurprijs 10. Villa, 8 en achter enz. Huui 11 Villa, h makken v 12. Villa, 'i gang, 9 1 w.c. Iluu 13. Bovenbu, balcon, 2 Huurprijs 11. Benedem Len en f f204.— 17. Een vil snite, eei keuken. 1 drie karne kelder, v bergplaats Clément van Maasdijk. De Luchtvaart.! De zoo ongelukkig om het leven gekomen aviateur. de schuldigen op bet spoor; zij zullen aan de vergelding der wet niet ontkomen. Het is afgrijselijk, het is ontzettend, riep baron Huilebalk. Het is alleen belachelijk, sprak Hiacint koel. Wat beteekent al dat geraas, al die opschud ding om een paar honden die door een gat zijn ontvlucht? Ja, zeide de baron, maar wie heeft dat gat gegraven? Daarin ligt het ernstige van de zaak. De inspecteurs, sprak Bemoeial, zijn het niet eens omtrent de werktuigen die men er toe gebezigd heeft; maar in één punt zijn zij eenstemmig: dat namelijk het werk door men- schenhanden is verricht en dat wel met dui- velsche behendigheid. Zelfs vermoedt men dat de cipier medeplichtig is en verlangt men zijn ontslag. Dat is al te erg, zeide Hiacint de schouders ophalende. Als de inspectie en de administratie daartoe moeten dienen dan behooren zij tot de onnuttigste uitgaven. Weest gerust mijne heeren, er bestaat geene samenzwering. Die bonden, die gij met éen pennestreek ter dood veroordeelt, zijn knapper dan uwe inspecteurs geweest, zij hebben zelve het gat gemaakt waar door zij zijn ontvlucht. Sire, hernam Bemoeial op vrij opgeblazen toon, daar liggen de rapporten. De administratie neemt geene beslissing naar aanleiding van min of meer vernultige veronderstellingen. De in specteurs hebben zich op de plaats zelve begeven en alles met eigen oogen gezien. Welnu, ik heb ook alles gezien, riep Hiacint driftig uit. Dat verwondert u, mijnheer de minister? Ja, beter dan uwe politie weet ik wat er in den hondenhof is voorgevallen; ik weet, wat u misschien onbekend is, dat men er eer gisteren het windhondje van de kamervrouw uwer dochter heeft gebracht. Inderdaad, sire, sprak Bemoeial verbaasd. Ik weet dat een zekere kapitein Uilenburg den cipier Zoetelijn bij den opperbevelhebber van het leger heeft aangeklaagd. Dat is waar, sprak Bemoeial onthutst. En ik weet even zeker dat twee honden, die ik u niet zal noemen, dat duivelsobe hol hebben gegraven dat uwe politie en uwe in specteurs zoozeer in verlegenheid brengt. Leve de koning! riep Blindevink vroolijk uit. Zijne Majesteit stelt den kalif van Bagdad in de schaduw: de Vliegeneters zullen ook hun Bondocani hebben Bemoeial wierp een schuinen blik op den advocaat, en even hardnekkig als een speler die alles op een laatsten zet waagt: „Indien, zoo sprak hij, de honden slim ge noeg zijn om zelve de gevangenis open te breken waarin de wet hen opsluit, dan is het dringend noodzakelijk aan deze nieuwe soort oproerlingen paal en perken te stellen. Anders heeft men er alles van te duchten, gelijk uit het volgende stuk blijkt dat ik heden morgen heb ontvangen. „De inspecteur-generaal der koninklijke tuinen heeft de eer aan Z.Exc. den minister te kennen te geven dat eergisteren, omstreeks tien uur 's morgens, de opzichter Wolf in het park een grooten, witharigen krulhond heeft ontmoet. Dat dier, dat noch halsband, noch muilband, noch eenig kenmerk van een burgerhonu had, kon niet anders in de koninklijke tuinen zijn binnengekomen dan door nalatigheid of met medeweten van de schildwachten. „Toen de opzichter Wolf bespeurde dat dit dier vooral de kinderen naliep, heeft hij het niet uit het oog verloren en weldra opgemerkt dat het dol was. Het had verwilderde oogen en bet schuim op den bek. Onmiddellijk, zonder aan bet gevaar te denken en ofschoon hij slechts met een eenvoudig wandelstokje was gewapend, wierp de dappere Wolf zich nu op dien ge- duchten tegenstander. Er volgde eene vreeselijke worsteling; herhaaldelijk vloog het dier op ge noemden Wolf aan, doch gelukkig zonder dat deze een beet bekwam. „De oveiwinuing is door den vertegenwoor diger van het gezag behaald. Doodelijk gewond is de hond de straat opgevlogen, doch om er den geest te geven. „Men beeft bij de gedachte aan de onschuldige slachtoilers die zulk een monster bad kunnen vellen, zonder de zelfopoffering van den heer Wolf, die niet voor de eerste maal een staaltje van dienstijver heeft gegeveD." „Sire, vervolgde Bemoeial, hier heb een besluit gereed, waarbij Uwe Majesteit den dappere die zich zoo edel onderscheiden heeft, eene medaille en een jaargeld toekent." Tot eenig antwoord verscheurde Hiacint het papier dat hem werd aangeboden. „Maak een ander besluit gereed, zoo sprak bij, waarbij de heer Wolf uit zijne betrekking wordt ontslagen. Het is een schandelijke leuge naar, en de inspecteur-generaal is een ezel die zich door een schelm heeft laten beet nemen. - Sire, hernam Bemoeial, er is een proces verbaal. Een proces-verbaal is begeloofd, zoolang er geene verklaring bestaat dat het valsch is. Welnu, ik verklaar dat het valscb is, hervatte Hiacint; ik ben er bij geweest, ik heb alles gezien; bet monster was een onschuldige poedel die niet dol was, die niemand heeft gebeten en wien niemand heeft dood geslagen. Een mooi ding, die administratie, die altijd het tegendeel der waarheid weet te ontdekken! Sire, sprak Bemoeial, tot mijn leedwezen zie ik dat mijne diensten het geluk niet hebben Zijne Majesteit te behagenik verzoek haar dus eerbiedig mijn ontslag aan te nemen. Mijnheer de graaf, gij moest u de zaak niet zoo erg ter harte nemen. Ik stel u niet aansprakelijk voor de fouten en de onkunde van eeu ondergeschikte. Sire, ik ben diep getroffen door uwe goed heid. Indien ik mij verwijder is dit niet het gevolg van gekwetste eigenliefdeik en de mijnen zullen altijd aan de voeten Uwer Ma;esteit zijn. Maar ik ben het hoofd der administratie,! van dat groote lichaam dat het volk in bedwang] houdt en den staat tot steun verstrekt. Van het oogenblik af dat de deugdelijkheid, de on- feilbaarheid der administratie wordt betwijfeld, is bare kracht gebroken, haar prestige ver nietigd; de regeeringloosheid staat voor de deur, het koningschap is in gevaar. Ik zal niet medewerken tot deze verbreking van dep| maatschappelijken band; ik ben met de admi nistratie groot geworden, ik zal met haar vallen. Zeer wel, sprak de koning. Baron Huile balk, ik benoem u in de plaats van graaf] Bemoeial; maak het besluit gereed. Sire, antwoordde de baron op jammerenden toon, ik ben hier om de bevelen Uwer Majesteit te gehoorzamen." Nadat bij bet besluit had geteekend, ging Hiacint, nog zeer slecht geluimd henen. De drie ministers bleven bij elkander. „Waarde graaf, sprak de baron, ik weuscb u geluk met de wilskracht die gij ten toon hebt gespreid. De vorst is jong, bij had een lesje noodig; gij hebt hem de waarheid niet verbloemd. Ja, zeide Bemoeial, en dat heeft u niet verhinderd mijne plaats in te nemen. Wordt vervolgd.) Teyler's Sticht en Zondags) v van 14 ure. Drinkhal Staa 710 uur 's Donderdag 22 S Ned. Opera ei Vrijdag 23 Sept Concert Chrh zie men de ai Zaterdag 24 Si dir. Van Eyi Blijspel. SPi Zondag 18 Sept feest onder 1 's Avonds 8 werk. Bal-ch Gemeente bestuur. De notulen d vastgesteld. Onder de ingel Schrijven van ontslag wenscht De v o o r z i 11 gericht schrijven aan den raad voi F El 15) naar 1 EDOUü Hoe! beste gist gij u zoo in de doet? Ziet ge revolutionaire di Wanneer ook ik geheel aan de bo zijn onschuld mii mij opgeofferd oi Waarlijk, s ik wist niet da; waarde vriend. I gij op mijne dan Nauwelijks w t Blindevink schati „Hij is boos, hij verdiende loo de Vliegeneters t( niet met rust lat hondenAls ik vi dat men voor Zij richtte met het letters Aan hunnei Terwijl de adv< zijn gilde, met t in ongenade gev bij den opperbe een kort onderhc

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1910 | | pagina 6