VERFF.
it's Piano-
Boter
AUTO'S.
153. Tel. 921.
POSITOBANK.
I HOOFDDORP.
ijkinrichting
en Kunsthandel
Gebruikt
üyt de Vroetschap van Haerlem.
liëntèle, dat
i
ijvoegsel van „)(et gloemenDaalsch WeekblaD"
fan Zaterdag 19 November 1910. No. 46.
ibruikt
oon Bloemendaal
1004
I A.
idissements Rechtbank.
van Waveren, te Haarlem.
levenkamp.
3'/, °/o
3 7o
4
'0
V. VREEMD GELD.
REISWISSELS.
1ettenk asten.
ran telefoon
1 I Ua 1387.
Geheel nieuwe Hygiënische en
iterdamschevaart 28,
haarlem.
iEN
IELEN.
LOEMENDAAL,
Telefoon 1176.
OPGERICHT 1854.
en soliedste adres voor
stemmen.
Piano's in huur.
reparatiën enz.
581 Haarlem.
enz.
oolboeken.
seeren en pestaureeren
Boekverkoopingen, enz.
ftPIilCHTING.
Ie eer, U mede
assing van een
ie verlichting,
tweersgesteld-
eling,
w dw. dr.
iLAUSING Jr.
Fotograaf.
elefoon Bloemendaal
1004.
XVI.
Na eenighe maenden van
soete rost gesmaeckt te
hebben moet mijnen geest
weder de penne doen stuyven,
sullende ick voor u lieden op
nieuw de manieren van spree-
cken by een zamelen uyt de
schat van welsprekendheyt, die
door de leden deser Vroetschap,
so 't by lieden van goede op-
voedinghe betaemdt, met en
sonder matigingb der tonghen,
Jen jongcsten Woensdag'h ten toon werdt gespreyt.
k Mag segghtn dat de tijd niet met beuzelinghen ver-
praet werdt. Selfs de gemoedelycke Heeve Lasschuyt die
io-j wairlyck niet dikwerf naer den Parnas gedieven word,
rende sig ditmael niet voorbij, maer deet den Praeses eenen
jeer goede vraeg omtrent de door een Bovenmeester ver
iaeten woning. Daar echter elck ding op synen waeren tydt
[Teut te worden uytgesocbt, bedenck ick my so waerlyck
ii,i te sullen versuymen u te vertellen dat de Heere De
lirenk. den kloecken wethouder, van syne swaere en oor-
jj. rkelyck bedenckelycke ziekte beter is geworden en dat
bi als van ouds op syn ruymen setel sat, wachtende op
de mgben die souden komen. De Praeses hingh hem eenen
het. ii van blijtschap om den bals en seyde, zonder hiervoor
|wo den van anderhalven el te gebruicken, dat by regt ver
kil was hem wederom naest sich te hebben, kunnende hy
zyi: groten steun haest niet missen. De leden klapten dartel
in Raedtsheerlycke banden, knikten den Heere De Breuk
vri delijk toe en allen waeren tevreden den waerdigben
Soh' oen heel en wel, sy het dan yets minder gezondt van
kit,! en minder bloozend op de kaaken, weder in bun
mid len te hebben. Was de uytwendighe gedaante van syn
oei t allicht dus iets verandert, synde wangben en neus
iet; minder int vleesch, «vellicht het hair iets korter en
mei naar bet wit van grysbeit gaende, syn levende, door-
di cgende oogen, vol van viers, waeren gelyck synen geest
dn l'de gebleeven, wat in de sittingh in syn waere weezen
b d weit aenschouwt.
Pock Corbasius was vol herten-lust 'teen en 'tander te
nïghen waernemen.
>e Heere De Breuk, de ziele vol van danck voor al dese
trehyeke en aengenaeme kostelyckheit van loftoonen sonder
einstheyt ging in zuiverbeit van taele verklaeren dat by
t. bet rechte zout geproeft bad dat de spysen smaecklyck
ma t tEn wederomme klapte de Raedt, verweckende groote
:lai. ken.
Dil begin was als het legghen van goede gronden voor
he1 werek.
Aldereerst quam daerna een scbenkingbe voor 't archief.
I «.as een brief, geschreven in bet jaar onzes Heeren
M 'XXVIII, opten 12n April en gericht aen den Eer-
sai i 1, Vromen en seer discreten Guiliiam Willemsen,
'i ioyschen Schoolmeester tot Haerlem," aengeboden door
dm Poirter J. F. M. Sterck. Burgemeester en Wethouders
tel ,nden sich seer verblyt met, dit epistel en namen het,
onder dankseggingbe aen, waerom de Raedt aen 't
la'gihen quam.
Dat de Vroetschap ditmael niet met zalfpotten wilde venten,
bier cb so oock uyt het gepraat over de schoolmeesteres,
wahrvoor in punt, 4 eene grooter betalingh van loon geviaagd
werdt. De Wethouder van onderwijs hadt hyer een hard
we i k en most eenen grooten ryekdom van woorden klaer
leg hen om de Heeren Modoo en Kleynenberg, die beyden
imi .er eenen beeck van welsprekendheit loslaeten, te ant-
wr rden. Maar de vaderen werden het niet eens; de Wet
houder quam onder en de Heeren Modoo en Kleynenberg
en te legghen.
)e Heere Krelage hadt sijn schorte-kleet aangetrocken om
vei I igh en vast te gaen lanxden wegh die volgens verwachtingen
eei iraael naer de Landbouwschool tot Haerlem sal voeren,
i Hi) ginc een groot werek aen, daer veel kunst en oordeel
I tui vereischt wort en teekende de eigenschap en gesteltenis
van alles goet uyt. Doe dronck hij een teuge, aengesien
sijne tonghe na eene lafenis smackte.
Oock de Heere Van Styrum gebruyekte, gelyck een be-
quaem schilder, hierby syn eygen verf. Reets eerder had hij
in dese zaeck een «motie" claer ligghen, edoch haer niet
jgebruyekt dewijl hy syn hals hierby nyet in den strop
«wilde steeeken de Raedt hadt, immers nagenoegh gene belang-
Tstellinek in dit werek betount. Maer nu was het seheepjen
eene andere rigting uytge/.eilt en vond hij dat de quaestie
den dagh waerdigh was Syn motie" quaem egter nog niet
•ien 't rontgaen, want over dese zaeck sal de Vroetschap
later nogmaels den draet harer rede afwickelen en dan het
thans gegeten gras erkauen.
Toen het Agtste punt quam om veranderinghen aen te
brenghen in de «Algetneene Politieverordening", staeckeu
de Heeren Slingerberg en Thysse van wal. Blyckbaar ont-
brack het deezen «orateuren" aen vonden van stof, want
al zoekend naar woorden waeren ze verdrietigh lang.
Wat aenbelangt de buisleiding WagenwegHeerensingel"
waervoor Amstelredamine vergunning wilde hebben, bracht
de Heere Tjeenk Willink met versche zinnen syn hoe-
danigheit als verstandigh personaedje naar het midden.
Doe quam de aanwijzingh van hen die geroepen sijn om
te overweeghen de wenschelijkheid van wethouderspensioen'
aengewesen voor die hoedanigheit, werden de Heeren Van
Styrum, Thysse, Modoo, met Middelkoop en Van Lynden#
Reets was des Praeses' haamer met sachten slagh gevallen,
of de Heere Middelkoop ze'tde nog iets op 't herte te draegen.
Maer hy en mocht zich niet onlasten. Kennelyck wilde de
Praeses hem niet laeten spreecken, daer de lucht bij den
Heere Middelkoop (die, so men weet,, lid is der Museum-
Oommissie) wat wolkig was. Schalx beriep de Praeses sich
op het vallen van den haamer «hij kon er niets aan
doen", en de leden der Vroetschap ginghen naer
Haerlem toe, gelyck de Heere Rinkema 't, oolyck uytdruckte.
Corbasius.
Wat is waarheid.
Nooit is het met zekerheid uitgemaakt, welke beteekenis
de romeinscbe landvoogd hechtte aan zijne in ieder geval
beteekenisvolle woorden: »Wat is waarheid."
Moeten wij er een vraagteeken achter plaatsen of een
uitroepteeken
Was het een woord, ontspruitende uit den drang van een
gemoed, dat, in duisternis en twijfel, ernstig naar licht zoekt?
Of was het een uitroep van schouderophalend minachten
van elk hooger, zedelijk levensbeginsel, de uitroep van
een gemoed, bezoedeld door het lage en gemeene, door de
ijdelheid der wufte wereld?
Wij weten het niet.
En toch blijven die vragen haar gewicht voor ons be
houden, omdat Pilatus' woord, ook vóór hem zeker welge
sproken, na hem door duizenden is herhaald en nog altoos
in de wereld weerklinkt.
Het weerklinkt overal en door alles heen en, helaas, ook
in tweeërlei beteekenis.
En, in welke dan het meest?
O, voorzeker wel het meest in die, welke men meent dat
de rotneiusche rechter aan zijn uitroep hechtte: „Waarheid,
och kom, alles is leugen en bedrog, alles is scliijnvertooning
en ijdelheid!"
Dat is altijd nog veler woord, of althans veler geloof;
velen die het niet zeggen denken het en handelen er naar.
Als wij eens, aan den avond van eiken dag, in een boek
konden lezen al de woorden, die wij in den loop van dien
dag hebben gesproken en daarnaast geschetst vonden den
zin waarin wij ze opvaiten en de beteekenis die wij er aan
hechtten, dan zouden wij ons zeker dikwijls over ons zeiven
verbazen, door tot de treurige ontdekking te komen, hoe
weinig waar we zijn geweest. Niet dat we steeds onze mede-
mensoben door opzettelijke leugens om den tuin trachten
te leiden maar daarin alleen is de waarheid niet gelegen.
Wij liegen en bedriegen niet; maar wij spreken woorden
zonder er bij te denken, ook zonder te weten of ze juist
zijn en hoe ze door anderen zullen worden begrepen en
opgevat. Wat wij zeggen heeft dikwijls in het geheel geen
zin of beteekenismaar voor anderen kan het die toch
zeer goed hebben. Zonder het te willen en zonder het te
welen, wekken wij onjuiste voorstellingen op, doen wij ver
keerde indrukken ontstaan omtrent menschen en dingen,
geven wij aanleiding tot gepraat en laster, tot onjuiste op
vattingen van onze denkwijze en gevoelens.
Wanneer wij ons konden gewennen om wat minder te
spreken, maar dan steeds te zeggen wat wij denken, zóö dat
men zich niet omtrent onze bedoelingen kan vergissen en
niemand er meer of minder uit putten kan dan werkelijk in
dat zeggen ligt opgesloten, wanneer wij ons konden ge
wennen, al die zinledige uitdrukkingen, al die los daarheen
geworpen woorden te vervangen door iets dat met wezenlijke
bedoeling wordt gesproken of te zwijgen, dan zouden
wij van zelf een leefregel aannemen, op waarheid gegrond.
Er is waarheid ook in het woord van den wijze, die meent
dat de mensch van elk ijdel woord rekenschap verschuldigd
is. Wij zouden er dit aan durven toevoegen: Warneer hij
er alleen aan zich zelf rekenschap van verschuldigd is, dan
moet die verantwoordelijkheid al zwaar genoeg drukken."
Waarom letten wij toch zoo weinig op ons doen en laten
in de dagelijksche kleine beslommeringen? Dat gebeurt ook
al weer niet met kwaad opzet; maar wij vergeten dan toch,
dat die zoogenaamde kleinigheden een groot deel van ons
leven uitmaken. Wij zien, in woorden en handelingen, veel,
zeer veel onoprechtheid, eigenbaat en wat niet al; maar als
wij dan, met een blik op de ons omringende wereld, die
ijdele, dwanelende ««ereld, uitroepen: >Wat is waarheid!"
vergeten wij dan niet dat onze eigene levensrichting te weinig
door het spoor van waarheid en oprechtheid leidt?
Eerst dan, wanneer wij in ons dagelijksch leven toonen,
dat wij willen zijn getrouw in het allerminste, oprecht in
ieder «voord, in ieder gebaar, in ons zwijgen zelfs, eerst dan
kunnen wij er toe komen, minder te twijfelen aan waarheid,
aan eerlijkheid en oprechtheid van anderen, te gelooven aan
een kern van gjed bij een omhulsel van kwaad; eerst dan
zullen wij minder de wufte gedachte bij ons voelen opkomen
«Wat is toch eigenlijk waarheid!"
Hebben we zóó in het kleine, in het dagelijksche, zoo ge
ring geacht en zoo veelbeteekenend toch, een bron van licht
en van goed in ons opgenomen, dan zal uit die bron, bij
al de lafenis die zij ons schenkt in de woestijn van het
leven, een sterk verlangen ontstaan naar meer verkwikking.
We zullen er toe komen om nooit meer, met Pilatus of
met wien dan ook, uit te roepen: ««vat is waarheid"; maar
we zullen er toe geraken om die woorden toch, maar
dan in andere beteekenis, uit te spreken. Anders gezegd,
er zal een sterk verlangen in ons geboren worden, om
dieper door te dringen in de groote raadselen van het leven.
We zullen meer willen weten omtrent de hoogere idealen, die
de groote geesten in hun strijd voor licht en vrede hebben
geleid. We zullen een hevigen afkeer gevoelen van de on
oprechtheid en baatzucht der wereld, van het lichtvaardig
oordeelen en het liefdeloos veroordeelen, van de vooroor-
deelen en den blinden haat der menigte.
De strijd dien «vij dan aanbinden tegen den geest van den
leugen zal nog menigmaal onze zwakheid en des vijands
kracht toonen; doch, als eens de vraag naar waarheid uit de
ziel des strijders als een vurige bede is losgebarsten is
de overwinning ook nabij, als die van het licht van den
dageraad over de duisternis van den nacht. Henri.
i) Naar De Génestet.
Wij geven onzen geachten medewerker de volgende spreuken
van Bolland ter overdenking:
991. De waarheid is op zicbzelve eenheid van het denken
en zijn voorwerp, van denken en werkelijkheid, van het
denken en het andere daarvan en daaraan
1000. Geen grooter gelijkmoedigheid dan die van de
wijsheid, geen onverschilliger gedachte dan de gedachte dei-
waarheid. (Red.)
Het zal onze lezers aangenaam zijn,
Aan onze dat hun goede bekende, Annie Brond-
LezerS. geest, al zien zij aan haar naam een
andere toegevoegd, bereid blijft hare
frissche boekbesprekingen in ons blad voort te zetten.
De Hollandsche Lelie van 26 October
Leestafel. geeft als hoofdartikel Licht van de
ijverige spirit(ual)iste J. van Rees van
Nauta Lemke. Zij heeft zich in dit tijdschrift al meer
laten kennen als een vurige en sympathieke aan
hangster der leer van 'l spirit(ual)isme, en het zou mij niets
verwonderen als zij door haar schrijven proselieten maakte
ook. Afgaande op de gedachten wisselingen in dat tijdschrift,
komt, mij zulks zelfs waarschijnlijk voor. Voorts geeft dit
nummer het vervolg van freule Lohmans roman Uit Chris
telijke Kringeneen tweetal gedachtenwisselingen een inge
zonden stukje van Josephine Giese, Tarenlum" van A. J.
Servaas van Rooyen en Correspondentie.
Het nummer van 2 November geeft als hoofdartikel
Esperanto, onze Hidpwereldtaal door Stella Mare, een artikel
over Lohengrin, door Johan Koning, Uit Christelijke Kringen,
een recensie over Herinneringen van een socialiste, van Lily Braun.
door freule Lobman. Deze boekbeschouwing trof me als een
bijzonder rake en juist geziene. Freule Lohman, die een
menscbenkenster, of liever een proaMienkenster bij uit
nemendheid is, heeft het fijne, verborgene van dit boek
dat de schrijfster zèlf misschien nog niet eens duidelijk
was dadelijk begrepen. Deze «herinneringen"-als eigen
inzichten weergegeven toch, zijn niet meer dan de weer
spiegeling van de ideeën van den man, dien deze «socialiste"
liefheeft. Met instemming neem ik daarom de volgende ware
woorden uit deze boekbeschouwing over
«Ja, dat is wèl de fout van al deze soort feministische
schrijfsters, dat zij zichzelve zoo ontzettend gewichtig nemen,
«niet begrijpen, dat de waarheden welke zij ontdekten, reeds
«sinds heel lang ook door anderen voor haar werden begrepen
er. daarom heusch niet zoo belangrijk zijn voor die haar
«lezen als voor haar-zelve. Het geval van Lily Braun
«is eon merkwaardig bewijs van hetgeen ik hiermede bedoel,
«want bij al haar overvloed van geleerde woorden en zich-
«zelf opgedrongen levenswijsheden door ervaring, is toch ten
«slotte heel haar socialiste-worden niet anders dan de meest
vrouwelijke impulsie ter wereld, aangezien die heele bekeeriDg
«voortvloeit onmiddellijk uit haar verliefdheid op een socialis-
«tischen professor. een daad dus, die geen gevolg is van
levensovertuiging, maar alleen van de meest vrouwelijke van
»al onze vrouw-eigenschappen het overnemen der denkbeelden
«van den geliefden man."
Den gulden Winckel van October geeft: De literatuur-
beweging van '80 door Johan Koning, met 7 portretten. Bij
Victor de Meyere, door Andre de R'dder, met portret,
Russische letteren door Annie de Graaft'; Drie Zedespelen, uoor
Simon B. Stokvis; Boekenschouw, door Ida Haakman en Felix
Ortt, Leccicograpische mededeelingen (A. Aletrino en dr. E. D.
Pijzei) door C. van Dokkum, Letterkundig leven uit -de tijd
schriften.
Grepen uit de geschiedenis der theosophische beweging door
Joseph H. Tussel. Uitgave van De Universeele broeder
schap en het tbeosopbisch genootschap, Groningen, Steen-
tilstraat 40.
Overal strijd, overal oneenigheid, overal splitsing Het, is
met een zucht dat ik tot deze troostelooze slotsom kom na
de lezing van deze brochure van den secretaris van de uni
verseele broederschap en bet. theosophisch genootschap. Wan
neer we hier in Holland over theosofen spreken, denken wij
gewoonlijk dadelijk aan die schare van menschen, die zich
aangesloten hebben bij het genootschap van Annie Besant.
Die theosofische vereeniging is hier het uitgebreidst, en ik
wed dat er maar weinig zijn onder de «outsiders" die weten
van nog een ander theosofisch genootschap, onder 1Catherine
Tingley. Dit laatste nu noemt zich het ware, gesticht door
H. P. Blavatsky in 1875 te New York, voortgezet onder
William Q. Judge en nu onder leiding van hun opvolgster
Katberine Tingley. Deze brochure geeft een kijk op het ont
staan en den verderen groei dezer vereeniging, die haar hoofd
zetel heeft te Point-Loma (Amerika) en is tevens een soort
aanklacht, die me overigens wel wat verward en vaag voor
komt tegen de Engelsche Annie Besant, die de vermetelheid
heeft gehad een eigen theosofische vereeniging op te richten
en zich de opvolgster van H. P. Blavatsky te noemen. Wat
is het toch jammer, dat in zulk een sympathieken bond van
edel-denkende, het goede willende en hard werkende menschen,
na den dood hunner leidsvrouwe, de verdeeldheid en twist
niet konden uitblijven, en om zulk een betrekkelijk luttel ge
schil als wie nu wel de eigenlijke opvolgster is van de groote
stichtster der theosofische vereeniging.
Een van Jobs Geslacht, door S. Giran, met toestemming
van den schrijver vertaald door Jetske Faber, met een woord
ter inleiding van Prof. Dr. H. Oort. (Leiden, A. H. Adriani).
Dit is een héél mooi boekje, zoo fijn gevoeld, zoo klaar
gezegd, zoo recht uit het hart gesproken, niet al te geleerd,
niet te laag-bij-den-grond ook. Het bevat in den vorm eener
samenspraak tusschen vier mannen uit onzen tijd, wien de
schrijver in navolging van het boek Job uit onzen Hijbei, de
namen Job, Beldad, Elifaz en Sofar heeft gegeven, de be
handeling van het lijdensvraagstuk, dat groote vraagstuk,
dat de menschheid van af hare kindsheid heeft beziggehouden
en dat ook nu nog ieder denkend wezen kwelt en vervolgt.
De vraag: «waaróm al dat lijden?" dringt den mensch, den
besten èn den slechtsten op de lippen en velerlei zijn de
theorieën, die als antwoord daarop gegeven zijn. Ds. Giran,
predikant bij de Waalsche gemeente te Amsterdam, geeft in
dit boekske eenige dier theorieën, terwijl hij den laatsten
spreker Sofar zijn eigen denkbeelden in den mond legt. Wat
mij sympathiek is in dit werkje, is, dat in tegenstelling met
het Bijbel-boek Job, niet der godheid, maar den mensch, den
zelf zoekenden, zèlf niet zekeren mensch Sofar, het eindwoord
in den mond gelegd wordt, niet de beslissingzoo is het,
maar de opinie: dat heb ik door eigen ervaring bevonden.
Waarop Job, de twijfelaar, Sofar vraagt Komt gij nog eens
weer met mij spreken?"
A. van der Mber-BroNDOEEST.
Tor beoordeeling ontvangen en nog te bespreken boeken
A. Allicanto. De Stem van het Bloed. Baarn. J. F. van de Ven.
Wij ontvingen het eerste nummer van Strijd tegen de Tuber
culose, orgaan van de Vereeniging tot Bestrijding der Tuber
culose te Haarlem, 't Blad verschijnt om de twee maanden
en moet o.a. het bestuur dienen in z'n strijd om, gelijk het
voorbericht zegt, onze zieken te helpen en de gezonden te
beschermen, te wijzen op de gevaren der besmetting, doch
daarentegenover ook te trachten de zoo vaak overdreven