TEEM. jan alle RFF Qzn., Nederland LE, ij. der V.S. N A L E, TRANSPORT-, RZKKERINGEN J. SCHOUTEN, r „INSULINDE". AM Telegram Adres: STEENBOOR. S I H E, - BIJVOEGSEL VAN van Zaterdag ii Februari 1911. No. 6. RECHT EN WET. Het eedsvraagstuk en het noodwetje van minister Regout. II. HL. >niën te Amsterdam Ongelukken, IEN. Amsterdam. imiëii. IB echnisch Bureau imafieiders, huistelefoons, aan- an alle zwak- en sterkstroom ren van Acetyleengastoestellen. gas. - Alles tegen de meest eleph. Interc, 1274. FOTO ARTIKELEN. ii, Telef Interc 735 (voor lichtbeelden), taarnplaten. ïeu 4 weken door gebruik ééne dosis van onzen be nden Kruidenbalsem, ehcel nieuwe methode, komen garantie. Geen suc- geld terug. Ook uitste- 1 tegen ALE VLEKKEN ïaaruitval. Zending franco eim verpakt) na ontvangst postwissel a f0 75 (ook zegels) rembours ff0 90 istelt ééne dosis en de erking zal u verbazen, en na liet. gebruik het es nog niet geheel bereikt !an léveren wij den Krui- «ilsem geheel gratis, tot succes volkomen ver en is. EM. LABORATORIUM „HOLLANDIA", der Duijnstr 10, Rotterdam UISSTRAAT 41 Tel. U4j.i KLEVERLAAN 14 A L. an TUINEN. der Gemeente= mendaal DFPOSITOBANK. E EVI fti. 1EER. HOOFDDORP. IN: 1 procureur. rrondissements Rechtbank I. van Waveren.te Haarlem X. I.EVENKAHP. '2 3/, 0/0 3°/o 4 Weid. - Vreemd - ReiNwisseh. Meer dan de wetgever (zie ons eerste artikel) heeft de rechter gedaan, om tot meer bevredigende toestanden in het eedsvraagstuk te geraken. Wat de getuigenis in burgerlijke en strafzaken betreft werd, zooals wij opmerkten, voorheen aangenomen, dat de vrijheid, om den eed door een belofte te vervangen, alleen toekwam aan Ie doopsgezinden. Langzamerhand begon men laarvan echter terug te komen. Dat bedoelde etuigen de vrije keus hebben tussehen eed en lelofte, werd aangenomen bij een arrest van het .of te Amsterdam, waarvan het beroep in cas- it ie door den Iloogen Kaad werd verworpen 1 rwijl de Ilooge Raad zelf zijn vroegere juris- rudentie wijzigde, door eene beslissing te nemen, ie een ieder de vrijheid geeft zich aan de ver dichting tot het afleggen van een eed te ont- rekken, met een eenvoudig beroep op het feit, lat men voor hem, die niet tot een kerk of erkgenootschap behoort, of wiens kerkofkerk- enootschap geen door voorschrift of gebruik vastgestelden vorm van eedsaflegging kent, ook een bepaalden vorm van eedsaflegging in de wet vindt aangewezen. Het is ons niet duidelijk, wat het beliooren ot een kerkgenootschap met liet afleggen van en eed te maken heeft. Ook begrijpen wijniet, aaraan een kerkgenootschap de bevoegdheid ui ontleenen, om een formulier van eedsaf- egging te geven. Dat heeft met de inwendige rganisatie van het kerkgenootschap niets te laken, maar behoort tot het burgerlijk leven zijner leden. Alleen het bestaan van een gebruik is mogelijk, maar dan nog is de rechtskracht van dit gebruik hoogst twijfelachtig. Wij zijn het daarom ten volle eens met de eer van den Iloogen Raad dat, als de Staat een ■cd voorschrijft, hij ook een orm er voor moet aststellen en anders het geheele voorschrift :een rechtskracht heeft. Wel gaat dit eenigszins erder dan de Ilooge Raad gaat, in zoover als volgens het bedoelde arrest de Staat niet voor illen een vorm van eedsaflegging zou behoeven voor te schrijvenmaar met het oog op den feitelijken toestand is dit grens verschil zeer ge ring. Met dit grensverschil houdt de regeering echter wel degelijk rekening in haar noodwetje. Het arrest van den Iloogen Raad heeft haar niet schrik vervuld en volgens haar bestaat er drin gende noodzakelijkheid, om een eedsformulier vast te stellen. Het noodwetje (zooals de regeering het uit- Irukt) waarbij dit geschiedt, is, voor zoover de zaak zelve betreft, van den volgenden inhoud Artikel 1. Wanneer iemand ter nakoming van een wettig voorschrift een eed moet afleggen zal hij, onder het opsteken van de twee voorste vingers van de rechterhand, uitspreken de woorden: „Zoo waarlijk helpe mij God Al machtig", ten zij hij aan zijne godsdienstige gezindheid den plicht ontleent, om dit op andere wijze te doen. Toen wij die laatste woorden lazen, dachten 3 ij dadelijk „hier heeft de minister aan onze 'odsche landgenooten gedacht, die in de ver- nderstelde tegenwoordigheid van een hooger vezen het hoofd dekken. Maar dit is toch niet geheel juist. Door die voorden heeft de minister rekening willen houden net het feit, dat in en buiten de christelijke erk bepaalde wijzen van eedsaflegging naar de odsdienstige gezindheid zijn voorgeschreven, al heeft men volgens hem aan te nemen, dat zulks net betrekking tot de in Nederland gevestigde kerken of kerkgenootschappen niet liet geval is. Wanneer dat zoo is, dan zijn de bedoelde woorden volmaakt overbodig, daar wij met buiten Nederland gevestigde kerken of kerkgenoot schappen niets te maken hebben. Het is echter niet zoo, zooals blijkt uit hetgeen wij vroeger reeds ten aanzien van de Israëlieten •pmerkten. Heeft de minister dat niet geweten of was hij huiverig om het woord „jood" of „israëliet" in dit verband in depen te nemen We zullen nu een kijkje nemen in liet tweede artikeltje van het noodwetje, hetwelk van den volgenden inhoud is Artikel 2. Waar het geldt getuigen in burgerlijke en strafgedingen, treedt voor den in artikel 1 voorgeschreven eed in de plaats eene belofte, wanneer de tot de eedsaflegging geroepene a. behoort tot een kerk of kerkgenootschap, hetwelk het afleggen van den eed verbiedt of b. niet behoort tot een kerk of kerkgenoot schap en redelijke gronden opgeeft, waarom hij tegen het afleggen van den eed bezwaar heeft. De toelichting zegt o.a. In de eerste plaats geldt het artikel voor hen, die beliooren tot een kerk of kerkgenootschap, hetwelk liet afleggen van den eed verbiedt en dus niet alleen voor de doopsgezinden. Dusdoende wordt er rekening mede gehouden en zulks met inachtneming van de historische lijn> waarop ook in 's Iloogen Raad's bedoeld arrest wordt gewezen dat er geen reden is om de aan de doopsgezinden toegekende vrijheid te Onthouden aan andere kerken of kerkgenoot schappen, wier leer in dit opzicht met die der doopsgezinden overeenkomt. Verder treedt de belofte in de plaats van den eed voor hem, die niet behoort tot een kerk of kerkgenootschap en redelijke gronden opgeeft, waarom hij tegen het afleggen van den eed bezwaar heeft. Dit voorschrift vindt zijne verdediging in de overweging dat, waar in het stelsel onzer wet de eed ten nauwste samenhangt met de kerk of het kerkgenootschap waartoe men behoort, er geen reden kan zijn om hem, die niet in zoodanig kerkelijk verband staat, te verplichten tot het afleggen van den 'eed, wanneer hij voor zijn bezwaar tegen het afleggen ervan redelijke gron den opgeeft. Daartegenover staat dat het enkele feit, dat iemand niet behoort tot een kerk of kerkge nootschap, geen grond behoeft op te leveren om den eed te vervangen door eene belofte. Hij die in dit geval verkeert en geen bezwaar heeft tegen het afleggen van den eed, heeft den algemeenen regel te volgen. Over deze toelichting, waarmede de voetangels en klemmen eerst recht beginnen, in ons slot artikel. Opmerker. Het zijn geen uiterlijke dingenmaar onze innerlijke toestand die over geluk of ongeluk beslist. Er is wel verband tussehen beide maar niet zoo innig als men denkt. RECHT- Burgerlijk Wetboek. SPRAAK. Van uitlegging der overeenkomsten. Art. 1380. Nu een bepaald loon was overeen gekomen, is dit artikel niet van toepassing en kon de eischer niet volstaan met zijn bewijs eener bestaande usance wat aangaat de hoegroot heid van het loon, doch had hij ook nog moeten bewijzen, dat die usantieele belooning was over eengekomen. Hof te 's-Gravenhage 12 Dec. 1910 W. 9102. Moet de vordering tot betaling van renten, bij dagvaarding in hooger beroep gedaan, worden toegewezen vanaf den dag dier dagvaarding en niet van af den dag van bet vonnis in prima? Ja! Arr. Kb. te 's-Hertogenboscb, 4 Febr. 1910, W. 9102. Heeft de appellant, omdat hij niet uit eigen beweging in lite heeft medegedeeld, wat hij bij zijn verhoor op feiten en vraagpunten heeft gezegd, den geïntimeerde verhinderd om aan appèllant een decisoiren eed op te dragen Neen I Arr. Rb. 's-Hertogenbosch, 4 Febr. 1910, W. 9102. Moet dus de geïntimeerde alle proceskosten dragen als appèllant de hem opgedragen eeden zweert? .lal Arr. Rb. 's-Hertogenbosch, 4 Febr. 1910, W. 9102. Koop „voor zichzelf of nader aan te geven personen." Wanneer iemand koopt „voor zich of nader aan te geven kooper", treedt hij niet op als last hebber of zaakgelastigde van een derde, maar bedingt hij zich het recht om een ander persoon te doen treden in de rechten en verplichtingen, die anders die des eersten koopers zouden zijn. Is ten tijde der definitieve eigendoms-overdracht, niemand anders aanwezig die als kooper kan optreden, dan is de persoon, die aldus gekocht heeft, verplicht als kooper op te treden. Wanneer een gedaagde stelt, dat er eene geheel andere overeenkomst is gesloten dan die waarvan eischer het bestaan beweert, heeft men niet te doen met eene bekentenis met bevrijdende daad zaken. In zulk een geval behoeft eischer alleen die feiten te bewijzen, waaromtrent tussehen partijen geen eenstemmigheid bestaat. Ofschoon de vordering van eischeresse gedeel telijk is bewezen, bestaat er bezwaar haren direc teur een suppletoiren eed op te leggen, waar niet of eischeresse vóór het tot stand komen van de door haar gestelde overeenkomst heeft geweten, dat er voor de onroerende goederen die zij verkocht, geen volkomen bouwvrijheid bestond. Immers nu kan het ontstaan der over eenkomst onzuiver zijn geweest. Beslissende eed. Arr. Rb. te Utrecht, 9 Nov. 1910, W. 9099. Wetboek van Koophandel. Koop ran aandeden in portefeuille. Verborgen gebreken. Bedrog. Dwaling. Op hetzelfde oogenblik dat aandeelen worden uitgegeven, ontstaan zij in hunne volle waarde als aandeelen en kunnen zij het voorwerp van een koop zijn, die bestemd is eerst op dat oogen blik te werken. Bij een verborgen gebrek moet het gebrek in de hoedanigheid van liet goed zelf gelegen zijn, waardoor dit niet of minder aan zijne bestemming beantwoordt. Niet elke verkeerde voorstelling omtrent het voorwerp der overeenkomst, door valsclie voor spiegelingen verwekt, levert grond op tot nietig verklaring wegens bedrog, maar alleen dan, wanneer door de tegenpartij zijn gebezigd „kunst grepen" en wel van dien aard, dat liet „klaarblijkelijk" is dat de ander zonder die kunstgrepen de overeenkomst niet zou hebben aangegaan. Dwaling in de waarde maakt de overeenkomst niet nietig'. Arr. Rb. te 's-Gravenhage, 17 Juni 1910 W. 9101. Rescontre ter Londensche beurze. De ingestelde vordering is genoegzaam duidelijk. De aankoop der in de sommatie vermelde effecten, is te beschouwen als eene voortzetting van de ingevolge des commitents last, te voren door den commissionair uitgevoerde orders op rescontre, welke lastgeving bij gebreke van opzegging bleef voortduren. De verhouding van lastgeving die tussehen den commitent en den commissionair bestaat, geeft laatsgenoemde het recht, om, wanneer zulks niet anders is overeengekomen, zijne lastgeving, wanneer de committent hem niet de middelen verschaft, benoodigd om den last voort te zetten op te zeggen en zijn last niet verder te volvoeren, daar immers de affaires worden gevoerd ten name en voor rekening van den commissionair en deze niet kan gedwongen worden, die affaires op crediet van den committent voort te zetten. Hof te 's-Gravenhage, 31 Oct. 1910, W. 9101. Faillissementswet. Verzet tegen eene uitdeelingslijst. Het systeem van de opposante, dat de prefe rente vordering van den verhuurder zooveel mogelijk moet worden voldaan uit de opbrengst van dat deel der stofi'eering, waarop geen ander recht van voorrang rust en eerst wanneer blijkt, dat des verhuurders vordering daaruit niet ge heel kan worden voldaan, deze wil toelaten, om voor het overige deel zijner preferentie recht te doen gelden op de opbrengst van dat gedeelte van de stoffeering waarop ook de verkooper zijn preferentierecht kan uitoefenen, is in strijd met de wet. Verzet afgewezen. Arr. Rb. Amsterdam, 24 Mei 1909, W. 9102. Faillissementswet. Onverplicht verrichte handeling. Wetenschap van benadeeling crediteuren. Art. 42 De in dit artikel bedoelde handelingen moeten geacht worden nietig te zijn, zoodra op die nietigheid ten behoeve van den boedel een beroep wordt gedaan, zoodat dit beroep is toe gelaten, zoodra daaraan behoefte ontstaat ter verzekering van de rechten van den boedel, zonder dat daarvoor een bepaalde vordering behoeft te worden ingesteld. Hof te Leeuwarden, 22 Juni 1910, W. 9100. ITet recht te Haarlem. Opheffing beslag faillissement Schmier. De president der rechtbank te Haarlem over woog bij zijn vonnis in kort geding op Zaterdag 28 Januari 1.1. in bovenstaande zaak o.a., dat ZEA. zich onbevoegd verklaarde om te beslissen over de vordering het beslag van onwaarde te verklaren; ten aanzien der vordering tot op heffing als voorloopigen maatregel overwoog de presidentdat beslag was gelegd op al wat de voormalige curator onder zich had ter verzekering der betaling van eene som van ƒ3000, als van 10"/0 van eene vordering van ƒ30.000, met het gevolg dat de binnen 14 dagen verplichte uit betaling der accoord-procenten verhinderd werd, zoodat onverwijlde overziening noodig was. Daar het gehomologeerd accoord ook voor de niet geverifieerde schuldeischers verbindend is, is het dit ook voor den beslaglegger zoodra deze zijn vorderingsrecht zal hebben bewezen. Waar de rechten van de gezamenlijke credi teuren naar het oordeel der rechtbank voldoende verzekerd waren, mag geen der crediteuren voor zichzelf iets aan de uitvoering van het ook hem bindend accoord in den weg leggen. De naleving van het accoord is verzekerd doordat de wet gelegenheid geeft bij. niet naleving ontbinding te vragen van het accoord. Het beslag werd mitsdien opgeheven. Faillissementen. Bij vonnis van de arrondissements-rechtbank te Haarlem d.d. 7 Februari 1911, werd de naam- looze vennootschap Haarlemsche Rotting-indus trie (Jansweg 17), directeur J. van Viegen, in staat van faillissement verklaard, met benoeming van mr. A. H. J. Merens tot curator en H. van Loghem de Josselin de Jong tot rechter-com- missaris. Kr zijn twee soorten van zelfverwijt evenals twee soorten berouw. Er is zelfverwijt en berouw, dat aanspoort tot beter worden, dat opwekt en leven geeft, en er is er ook, dat moedeloos maakt en ter neer slaat en doodt. 19 Januari 1795. De voorbereiding van de Fransche omwenteling en 't verloop daarvan in 't bijzonder te Bloemendaal en omstreken. Bij bet artikel over Spaarndam wezen we reeds op den geest, die tijdens 1787 in de vereenigde nederlandsche gewesten heersehte en hoe de ge beurtenis te Goejanverwellesluis de aanleiding was tot pruisische tusschenkomst. Hoe meer liet prui- sische leger Haarlem naderde, hoe grootcr de onlus ten tussehen „oranjeklanten" en „keezen" werden. Een der gevolgen was 't afbreken van den vrijheidstempel, die 't vorige jaar was opgericht. Even werd de vreugde over 't afbreken hiervan gestoord door de komst van 't zoogenaamd „Vliegend Legertje". Dit legertje trok evenwel slechts langs de stad en na den nacht te hebben doorgebracht in den toenmaligen droogherberg van Tijsterman te Bloemendaal rukte 't weder op Amsterdam aan om zoo mogelijk de Pruisen te helpen keeren. De oranjegezinden, door de komst der Pruisen bemoedigd, tooiden zich met oranje, nadat de stadregeering daartoe 't voor beeld had gegeven en de vlag op den toren had doen uitsteken. Menschen uit de laagste klassen gingen, met de borrelfleseh in de hand, prinsenliedjes zingend, langs de straat en eischten geld tot 't oprichten van onbeholpen eerepoorten. 't Ware vaderlandsch oranjeminnend gezelschap werd 29 October d.a.v. opgericht tot. bevestiging der herstelde regeering, maar verliep spoedig door gebrek aan belangstelling. De tegenstand tegen Prins Willem V werd steeds heftiger en toen hij 31 Augustus 1788 Haarlem bezocht, werd als protest menig huis gesloten gehouden en zijn groet op een wandeling door de stad, door velen zelfs niet beantwoord. In 1790 verscheen van een onbekend schrij ver een boekje „Vrijmoedige Raad aan de Inwo ners van Nederland in 't algemeen en aan de burgerij van Haarlem in 't bijzonder". Hierin werd de burgerij tot verdraagzaamheid aangespoord en afleggen van alle partijschap aanbevolen. Een eveneens onbekend schrijver gaf het „Antwoord aan den schrijver van den vrijmoedigen raad." liet was van een heftig patriot en viel èn den schrijver van „Vrijmoedigen Raad enz." zoo scherp aan èn het oranjehuis èn ook de stedelijke regeering, dat deze laatste er zich mee bemoeide, in de afkondiging van 20 Maart beloofde zij „een Premie van honderd Gouden Rijders, aan dengene, die de Aucteur, Drukker of uitgeever van 't voorsz. Libel zal weten aan te wijzen." Natuurlijk volgde een heftig „pro" en „contra," maar de afkondiging had niet 't gewensebte gevolg. Schrij ver en drukker bleven onbekend. Drie dagen later werd besloten de in beslag genomen boekjes op het schavot te verbranden. Bij de strafoefening, die later door den scherprechter voor 't stadhuis werd uitgevoerd, onthielden de aanwezige pa triotten zich van openlijke afkeuring. De toeloop onder alle standen was groot. De prinsgezinden gaven luidruchtig hun blijdschap te kennen. De anti-oranje-gezindheid openbaarde zich 25 Februari 1792 nog sterker door 't wegnemen van den vlag van den toren. Vrijheid tot 't dragen van oranje werd verleend, maar 't dragen ervan hield op. Eerst deden dit de patriottenze werden gevolgd door de leden der stedelijke regeering en de rust bleef. Men geloofde zelfs, dat met 't afleggen van oranje de staatkundige verdeeldheid haar einde naderde. De Koning, een haarlemsch geschiedvorscher, schrijft die kalmere gemoeds stemming ook toe aan het verleenen van verlof aan kardinaal Cesar Braneadoro om binnen deze landen het heilige vormsel te mogen bedienen. Die rust was slechts schijn. In 1793 viel er niets bijzonders in Haarlem voor. Met de grootste belangstelling evenwel sloegen de patriotten de beweging in Frankrijk gade en de omwenteling werd langzaam maar zeker voor bereid. Uit Frankrijk verwachtte men hulp, elke fransclie zegepraal werd toegejuicht. Frankrijk verklaarde den stadhouder den oorlog en de na dering van het Fransche leger maakte 't ver trouwen steeds grooter. In 't geheim werden te Haarlem maatregelen voor de verwachte omwen teling beraamd. De stadsregeering nam maat regelen tot beveiliging van stad en land en de patriotten beijverden zich hun denkbeelden ingang te doen vinden. Begin 1794 werd een revolutio naire club opgericht, waarin o.a. Mr. Jv. Styrum, en Mr. J. Enschedé zitting hadden. In dien tijd werd door bedoelde hèeren nog een andere club opgericht. Het doel was, om ingeval bij 't naderen van 't fransche leger, de magistraat haar post verliet, onmiddellijk gereed te staan de teu gels van 't bewind in handen te nemen. In den nazomer werd evenals in andere steden van leesgezelschap opgericht om door voorlezing een geschriften over de belangen van vrijheid en vaderland een algemeene voorlichting en vereeniging der burgers onderling tfe bewer ken. Het kreeg den naam van „Het Schootvel". Verbazend was de toeloop, zoowel van ambachts beden als van meer gegoede burgers. De zes oprich ters waren er steeds aanwezig en spraken, rookten en dronken er met de burgers kameraadschap pelijk. Stand- en rangverschil was weggenomen. In den beginne vergaderde 't leesgezelschap in vier partijen bij herbergiers. Dezen werd 29 Augustus verboden de gezelschappen te ontvan gen, waarop een buis op 't Klein Heihgland werd gebuurd. Hierdoor werd de aandacht dei- stedelijke regeering er nog meer op gevestigd. De toevloed van nieuwsgierigen nam zeer toe en hun gesprekken werden vaak opruiend. Geen wonder, dat 't leesgezelschap in September werd verboden. Men gaf 't echter niet op en vergaderde nu eens te Overveen, dan weer in den Hout of in een herberg aan de Kleverlaan. Gevolg van de „proclamatie" tegen de lees gezelschappen was ook 't oprichten van een soort geheime genootschappen. Zes voorname Haarlemmers vormden zestig volksclubs van tien leden. Een dezer tien was „correspondeerend lid" en stond in verbinding met dat der andere clubs, waarvan de leden zelfs van elkanders lid zijn niets wisten. Buiten de stad had men eveneens dergelijke clubs met 'tzelfde doel opgericht. Hoe wel 't doel was bij 't naderen der Franschen de omwenteling uit te voeren, wendde men aan anderen voor, dat 't doel was tegenweer bij mogelijke komst der Engelscben of veibgheid bij oproer. De leden zegden in een belofte o.a. „als rechtschapen Nederlander, krachtdadig, ja, desnoods gewapenderhand, zich te zullen verzetten tegen alle overlast en geweld". Zoo was dan begin 1795 alles geregeld en wachtte men slechts op't juiste oogenblik om de omwenteling uit te roepen. Men was verzekerd van de spoedige kouist van 't fransche leger en maande de burgerij aan de fransche vrienden niet als overlieerschers, maar als broeders te ontvangen. De clubs zelf hadden door bemiddeling van de vertegenwoordigers van 't fransche leger een dergelijke vriendelijke aanmaning ontvangen. Zoo groot was de opwinding, dat men 13 Januari de omwenteling wilde doen beginnen, zoodra er betrouwbaar bericht kwam van den intocht der Franschen in Utrecht. 15 Januari werden de clubs bijeengeroepen en den leden afgevraagd, of zij bereid waren de wapens op te vatten bij 't naderen der Franschen. Met bijna algemeene stemmen werd daartoe besloten. 240 leden zouden 17 Januari zich gereed houden bij eerste oproeping gewapend te verschijnen. Leiden, Amsterdam en Alkmaar werd kennis ge geven van den staat van zaken. De strengste maatregelen tot krachtig doorzetten der omwen teling werden voorbereid. Eindelijk ontving men 18 Januari de eigenhandige missive van generaal Daendels vanuit Leerdam. Een berielit, dat 't staatsolie leger van Woerden naar Leiden was gevlucht en 't hoofdkwartier over Haarlem naar Amsterdam zou verplaatst worden, weerhield de clubs. Nader bericht van verstrooiing dezer krijgs macht gaf den doorslag en 19 Januari werd de omwenteling uitgeroepen. Uitbundig was de vreugde der patriotten, toen door de intrede der Franschen de lang gewensclite en lang voorbereide omkeering van zaken liaar beslag kreeg. Den havenloozen krijgslieden werd de broederhand gereikt; de vrijheidsboomen werden geplant; de Godes der Rede deed haren feestvierenden intocht. Nooit gekeilde zegeningen zouden neerdalen, nu de nederlandsche bodem onder de leus „gelijkheid, vrijheid en broederschap" door het revolutionaire licht gekoesterd werd. Bij 't aanbreken van den dag was de verbazing der burgerij groot oji 't zien van gewapende stad- genooten met nationale cocardes versierd. Zij stelden zich in gelederen op tegenover de hoofd wacht. De verbazing steeg nog toen een ander gedeelte gewapende burgers met twee kanonnen van den Doeleu kwam en zich voor 't stadhuis plaatste. In der haast werden 20 compagnieën schutters van 75 man gevormd. Bovendien werd door secretaris Sijpestein een voorloopig regeerings reglement op de Groote Markt voorgelezen en door het volk goedgekeurd, 's Morgens was daar reeds een vrijheidsboom geplant. 20 Januari ruk ten 1100 man voet- en 300 man paardenvolk van 't Iransche leger Haarlem binnen en werd bij de burgerij ingekwartierd en 22 Junuari volgde de verkiezing der municipaliteit (nu gemeente raad). Dank zij de zorgvuldige voorbereiding kwam de omwenteling tot stand zonder dat één druppel bloed werd geplengd. Bloemendaal, Overveen en Vogelenzang heten zich blijkbaar zeer weinig aan de veranderingen van zaken gelegen liggen. Schout en schepenen bleven zonder veranderd mandaat op 't kussen. Alleen de naam veranderde, de schout werd maire en de schepenen vormden de „municipaliteit". Ook in Uaarlemmerliede en Zuid-Schalkwijk niets bijzonders. Te Heemstede en Bennebroek waren revolutio naire comité 's gevormd, die de dorpsregeering ontsloegen. De predikant van Bennebroek, Maxi- niiliaan Den Appel vormde er met drie burgers een comité, dat 29 Januari 1795 „met alle beleefd heid" der regeering verschooning liet vragen, dat zij, door omstandigheden gedwongen de regeering ontsloèg. Genoemde Den Appel had een groot aandeel in de omwenteling, en trad als monde linge berichtgever op tussehen de stedeii Haarlem, Leiden, Amsterdam en Alkmaar. Hij stond be kend als een kundig en braaf man, was gezellig in den omgang en minnaar van schoone kunsten en zelf goed musicus. Het vermogen zijner vrouw stelde hem in staat te otteren voor de algemeene zaak. Vóór de omwenteling bestond te Benne broek het wereldlijk gezag uit een ambachtsheer en een schout, tevens secretaris met 5 schepenen. De Heer stelde ze allen met of zonder nominatie aan. Zij traden bereidwillig af en er werd een municipaliteit door „de volksstem" gekozen. De schout F. W. van Andel bleef in zijn ambt, drie der schepenen werden lid der municipaliteit, de beide nieuwe municipalen waren roomsch- katholiek. Ofschoon de inwoners niet allen de zelfde staatkundige gevoelens waren toegedaan „beleefden ze", zegt VanOllefen, „de omkeeringen van dezen tijd in een voorbeeldige broederschap". Bij de revolutie pleegde de Hollandsche militie eenig molest aan de herberg „de Geleerde Man". Alle inwoners schoten toe zonder bedenking van partijschap en boden den soldaten algemeenen tegenstand. Een 30 a 40tal fransche soldaten zijn er een week of vijf ingekwartierd geweest. Zonder eenigen binder kwam er de revolutie tot stand. De meeste Bennebroekers waren dan ook patriot. Vóór 1787 was er ook een vrijkorps. Bij de omwenteling van 1795 bleef ook te Heemstede alles in rust. Slechts éen week zijn er fransche soldaten ingekwartierd geweest. Onder de regeering van den ex-stadhouder was ook daar een exercitie-genootschap. Het dorpsbestuur kwam nu aan een municipaliteit, waarvan uit iedere buurt van 't ambacht één lid werd geko zen. Vóór de omwenteling waren er zeven sche penen en een bode ter aanstelling van den ambachtsheer of vrouw. Voortaan werden ook

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1911 | | pagina 5