TEEM.
jan alle
RFF Qzn.,
Nederland
LE,
ij. der V.S.
N A L E,
TRANSPORT-,
RZKKERINGEN
J. SCHOUTEN, r
„INSULINDE".
AM Telegram Adres:
STEENBOOR.
S I H E, -
BIJVOEGSEL VAN
van Zaterdag ii Februari 1911. No. 6.
RECHT EN
WET.
Het eedsvraagstuk en het
noodwetje van minister Regout.
II.
HL.
>niën te Amsterdam
Ongelukken,
IEN.
Amsterdam.
imiëii.
IB
echnisch Bureau
imafieiders, huistelefoons, aan-
an alle zwak- en sterkstroom
ren van Acetyleengastoestellen.
gas. - Alles tegen de meest
eleph. Interc, 1274.
FOTO ARTIKELEN.
ii, Telef Interc 735
(voor lichtbeelden),
taarnplaten.
ïeu 4 weken door gebruik
ééne dosis van onzen be
nden Kruidenbalsem,
ehcel nieuwe methode,
komen garantie. Geen suc-
geld terug. Ook uitste-
1 tegen
ALE VLEKKEN
ïaaruitval. Zending franco
eim verpakt) na ontvangst
postwissel a f0 75 (ook
zegels) rembours ff0 90
istelt ééne dosis en de
erking zal u verbazen,
en na liet. gebruik het
es nog niet geheel bereikt
!an léveren wij den Krui-
«ilsem geheel gratis, tot
succes volkomen ver
en is.
EM. LABORATORIUM
„HOLLANDIA",
der Duijnstr 10, Rotterdam
UISSTRAAT 41 Tel. U4j.i
KLEVERLAAN 14
A L.
an TUINEN.
der Gemeente=
mendaal
DFPOSITOBANK.
E EVI fti.
1EER. HOOFDDORP.
IN:
1 procureur.
rrondissements Rechtbank
I. van Waveren.te Haarlem
X. I.EVENKAHP.
'2 3/, 0/0
3°/o
4
Weid.
- Vreemd
- ReiNwisseh.
Meer dan de wetgever (zie ons eerste artikel)
heeft de rechter gedaan, om tot meer bevredigende
toestanden in het eedsvraagstuk te geraken.
Wat de getuigenis in burgerlijke en strafzaken
betreft werd, zooals wij opmerkten, voorheen
aangenomen, dat de vrijheid, om den eed door
een belofte te vervangen, alleen toekwam aan
Ie doopsgezinden. Langzamerhand begon men
laarvan echter terug te komen. Dat bedoelde
etuigen de vrije keus hebben tussehen eed en
lelofte, werd aangenomen bij een arrest van het
.of te Amsterdam, waarvan het beroep in cas-
it ie door den Iloogen Kaad werd verworpen
1 rwijl de Ilooge Raad zelf zijn vroegere juris-
rudentie wijzigde, door eene beslissing te nemen,
ie een ieder de vrijheid geeft zich aan de ver
dichting tot het afleggen van een eed te ont-
rekken, met een eenvoudig beroep op het feit,
lat men voor hem, die niet tot een kerk of
erkgenootschap behoort, of wiens kerkofkerk-
enootschap geen door voorschrift of gebruik
vastgestelden vorm van eedsaflegging kent, ook
een bepaalden vorm van eedsaflegging in de
wet vindt aangewezen.
Het is ons niet duidelijk, wat het beliooren
ot een kerkgenootschap met liet afleggen van
en eed te maken heeft. Ook begrijpen wijniet,
aaraan een kerkgenootschap de bevoegdheid
ui ontleenen, om een formulier van eedsaf-
egging te geven. Dat heeft met de inwendige
rganisatie van het kerkgenootschap niets te
laken, maar behoort tot het burgerlijk leven
zijner leden. Alleen het bestaan van een gebruik
is mogelijk, maar dan nog is de rechtskracht
van dit gebruik hoogst twijfelachtig.
Wij zijn het daarom ten volle eens met de
eer van den Iloogen Raad dat, als de Staat een
■cd voorschrijft, hij ook een orm er voor moet
aststellen en anders het geheele voorschrift
:een rechtskracht heeft. Wel gaat dit eenigszins
erder dan de Ilooge Raad gaat, in zoover als
volgens het bedoelde arrest de Staat niet voor
illen een vorm van eedsaflegging zou behoeven
voor te schrijvenmaar met het oog op den
feitelijken toestand is dit grens verschil zeer ge
ring.
Met dit grensverschil houdt de regeering echter
wel degelijk rekening in haar noodwetje. Het
arrest van den Iloogen Raad heeft haar niet
schrik vervuld en volgens haar bestaat er drin
gende noodzakelijkheid, om een eedsformulier
vast te stellen.
Het noodwetje (zooals de regeering het uit-
Irukt) waarbij dit geschiedt, is, voor zoover de
zaak zelve betreft, van den volgenden inhoud
Artikel 1.
Wanneer iemand ter nakoming van een
wettig voorschrift een eed moet afleggen zal
hij, onder het opsteken van de twee voorste
vingers van de rechterhand, uitspreken de
woorden: „Zoo waarlijk helpe mij God Al
machtig", ten zij hij aan zijne godsdienstige
gezindheid den plicht ontleent, om dit op
andere wijze te doen.
Toen wij die laatste woorden lazen, dachten
3 ij dadelijk „hier heeft de minister aan onze
'odsche landgenooten gedacht, die in de ver-
nderstelde tegenwoordigheid van een hooger
vezen het hoofd dekken.
Maar dit is toch niet geheel juist. Door die
voorden heeft de minister rekening willen houden
net het feit, dat in en buiten de christelijke
erk bepaalde wijzen van eedsaflegging naar de
odsdienstige gezindheid zijn voorgeschreven, al
heeft men volgens hem aan te nemen, dat zulks
net betrekking tot de in Nederland gevestigde
kerken of kerkgenootschappen niet liet geval is.
Wanneer dat zoo is, dan zijn de bedoelde
woorden volmaakt overbodig, daar wij met buiten
Nederland gevestigde kerken of kerkgenoot
schappen niets te maken hebben.
Het is echter niet zoo, zooals blijkt uit hetgeen
wij vroeger reeds ten aanzien van de Israëlieten
•pmerkten. Heeft de minister dat niet geweten
of was hij huiverig om het woord „jood" of
„israëliet" in dit verband in depen te
nemen
We zullen nu een kijkje nemen in liet tweede
artikeltje van het noodwetje, hetwelk van den
volgenden inhoud is
Artikel 2.
Waar het geldt getuigen in burgerlijke en
strafgedingen, treedt voor den in artikel 1
voorgeschreven eed in de plaats eene belofte,
wanneer de tot de eedsaflegging geroepene
a. behoort tot een kerk of kerkgenootschap,
hetwelk het afleggen van den eed verbiedt of
b. niet behoort tot een kerk of kerkgenoot
schap en redelijke gronden opgeeft, waarom
hij tegen het afleggen van den eed bezwaar
heeft.
De toelichting zegt o.a.
In de eerste plaats geldt het artikel voor hen,
die beliooren tot een kerk of kerkgenootschap,
hetwelk liet afleggen van den eed verbiedt en
dus niet alleen voor de doopsgezinden.
Dusdoende wordt er rekening mede gehouden
en zulks met inachtneming van de historische
lijn> waarop ook in 's Iloogen Raad's bedoeld
arrest wordt gewezen dat er geen reden is
om de aan de doopsgezinden toegekende vrijheid
te Onthouden aan andere kerken of kerkgenoot
schappen, wier leer in dit opzicht met die der
doopsgezinden overeenkomt.
Verder treedt de belofte in de plaats van
den eed voor hem, die niet behoort tot een
kerk of kerkgenootschap en redelijke gronden
opgeeft, waarom hij tegen het afleggen van den
eed bezwaar heeft.
Dit voorschrift vindt zijne verdediging in de
overweging dat, waar in het stelsel onzer wet
de eed ten nauwste samenhangt met de kerk of
het kerkgenootschap waartoe men behoort, er
geen reden kan zijn om hem, die niet in zoodanig
kerkelijk verband staat, te verplichten tot het
afleggen van den 'eed, wanneer hij voor zijn
bezwaar tegen het afleggen ervan redelijke gron
den opgeeft.
Daartegenover staat dat het enkele feit, dat
iemand niet behoort tot een kerk of kerkge
nootschap, geen grond behoeft op te leveren om
den eed te vervangen door eene belofte.
Hij die in dit geval verkeert en geen bezwaar
heeft tegen het afleggen van den eed, heeft den
algemeenen regel te volgen.
Over deze toelichting, waarmede de voetangels
en klemmen eerst recht beginnen, in ons slot
artikel. Opmerker.
Het zijn geen uiterlijke dingenmaar onze innerlijke
toestand die over geluk of ongeluk beslist. Er is wel
verband tussehen beide maar niet zoo innig als
men denkt.
RECHT- Burgerlijk Wetboek.
SPRAAK. Van uitlegging der overeenkomsten.
Art. 1380. Nu een bepaald loon was overeen
gekomen, is dit artikel niet van toepassing en
kon de eischer niet volstaan met zijn bewijs
eener bestaande usance wat aangaat de hoegroot
heid van het loon, doch had hij ook nog moeten
bewijzen, dat die usantieele belooning was over
eengekomen. Hof te 's-Gravenhage 12 Dec. 1910
W. 9102.
Moet de vordering tot betaling van renten,
bij dagvaarding in hooger beroep gedaan, worden
toegewezen vanaf den dag dier dagvaarding en
niet van af den dag van bet vonnis in prima?
Ja! Arr. Kb. te 's-Hertogenboscb, 4 Febr. 1910,
W. 9102.
Heeft de appellant, omdat hij niet uit eigen
beweging in lite heeft medegedeeld, wat hij bij
zijn verhoor op feiten en vraagpunten heeft
gezegd, den geïntimeerde verhinderd om aan
appèllant een decisoiren eed op te dragen Neen I
Arr. Rb. 's-Hertogenbosch, 4 Febr. 1910, W. 9102.
Moet dus de geïntimeerde alle proceskosten
dragen als appèllant de hem opgedragen eeden
zweert? .lal Arr. Rb. 's-Hertogenbosch, 4 Febr.
1910, W. 9102.
Koop „voor zichzelf of nader aan
te geven personen."
Wanneer iemand koopt „voor zich of nader
aan te geven kooper", treedt hij niet op als last
hebber of zaakgelastigde van een derde, maar
bedingt hij zich het recht om een ander persoon
te doen treden in de rechten en verplichtingen,
die anders die des eersten koopers zouden zijn.
Is ten tijde der definitieve eigendoms-overdracht,
niemand anders aanwezig die als kooper kan
optreden, dan is de persoon, die aldus gekocht
heeft, verplicht als kooper op te treden.
Wanneer een gedaagde stelt, dat er eene geheel
andere overeenkomst is gesloten dan die waarvan
eischer het bestaan beweert, heeft men niet te
doen met eene bekentenis met bevrijdende daad
zaken. In zulk een geval behoeft eischer alleen
die feiten te bewijzen, waaromtrent tussehen
partijen geen eenstemmigheid bestaat.
Ofschoon de vordering van eischeresse gedeel
telijk is bewezen, bestaat er bezwaar haren direc
teur een suppletoiren eed op te leggen, waar
niet of eischeresse vóór het tot stand komen
van de door haar gestelde overeenkomst heeft
geweten, dat er voor de onroerende goederen
die zij verkocht, geen volkomen bouwvrijheid
bestond. Immers nu kan het ontstaan der over
eenkomst onzuiver zijn geweest.
Beslissende eed. Arr. Rb. te Utrecht, 9 Nov.
1910, W. 9099.
Wetboek van Koophandel.
Koop ran aandeden in portefeuille. Verborgen
gebreken. Bedrog. Dwaling.
Op hetzelfde oogenblik dat aandeelen worden
uitgegeven, ontstaan zij in hunne volle waarde
als aandeelen en kunnen zij het voorwerp van
een koop zijn, die bestemd is eerst op dat oogen
blik te werken.
Bij een verborgen gebrek moet het gebrek in
de hoedanigheid van liet goed zelf gelegen zijn,
waardoor dit niet of minder aan zijne bestemming
beantwoordt.
Niet elke verkeerde voorstelling omtrent het
voorwerp der overeenkomst, door valsclie voor
spiegelingen verwekt, levert grond op tot nietig
verklaring wegens bedrog, maar alleen dan,
wanneer door de tegenpartij zijn gebezigd „kunst
grepen" en wel van dien aard, dat liet
„klaarblijkelijk" is dat de ander zonder die
kunstgrepen de overeenkomst niet zou hebben
aangegaan.
Dwaling in de waarde maakt de overeenkomst
niet nietig'. Arr. Rb. te 's-Gravenhage, 17 Juni
1910 W. 9101.
Rescontre ter Londensche beurze.
De ingestelde vordering is genoegzaam duidelijk.
De aankoop der in de sommatie vermelde effecten,
is te beschouwen als eene voortzetting van de
ingevolge des commitents last, te voren door
den commissionair uitgevoerde orders op rescontre,
welke lastgeving bij gebreke van opzegging bleef
voortduren.
De verhouding van lastgeving die tussehen
den commitent en den commissionair bestaat,
geeft laatsgenoemde het recht, om, wanneer zulks
niet anders is overeengekomen, zijne lastgeving,
wanneer de committent hem niet de middelen
verschaft, benoodigd om den last voort te zetten
op te zeggen en zijn last niet verder te volvoeren,
daar immers de affaires worden gevoerd ten
name en voor rekening van den commissionair
en deze niet kan gedwongen worden, die affaires
op crediet van den committent voort te zetten.
Hof te 's-Gravenhage, 31 Oct. 1910, W. 9101.
Faillissementswet.
Verzet tegen eene uitdeelingslijst.
Het systeem van de opposante, dat de prefe
rente vordering van den verhuurder zooveel
mogelijk moet worden voldaan uit de opbrengst
van dat deel der stofi'eering, waarop geen ander
recht van voorrang rust en eerst wanneer blijkt,
dat des verhuurders vordering daaruit niet ge
heel kan worden voldaan, deze wil toelaten, om
voor het overige deel zijner preferentie recht te
doen gelden op de opbrengst van dat gedeelte
van de stoffeering waarop ook de verkooper zijn
preferentierecht kan uitoefenen, is in strijd met
de wet.
Verzet afgewezen.
Arr. Rb. Amsterdam, 24 Mei 1909, W. 9102.
Faillissementswet.
Onverplicht verrichte handeling. Wetenschap
van benadeeling crediteuren.
Art. 42 De in dit artikel bedoelde handelingen
moeten geacht worden nietig te zijn, zoodra op
die nietigheid ten behoeve van den boedel een
beroep wordt gedaan, zoodat dit beroep is toe
gelaten, zoodra daaraan behoefte ontstaat ter
verzekering van de rechten van den boedel, zonder
dat daarvoor een bepaalde vordering behoeft te
worden ingesteld.
Hof te Leeuwarden, 22 Juni 1910, W. 9100.
ITet recht te Haarlem.
Opheffing beslag faillissement Schmier.
De president der rechtbank te Haarlem over
woog bij zijn vonnis in kort geding op Zaterdag
28 Januari 1.1. in bovenstaande zaak o.a., dat
ZEA. zich onbevoegd verklaarde om te beslissen
over de vordering het beslag van onwaarde te
verklaren; ten aanzien der vordering tot op
heffing als voorloopigen maatregel overwoog de
presidentdat beslag was gelegd op al wat de
voormalige curator onder zich had ter verzekering
der betaling van eene som van ƒ3000, als van
10"/0 van eene vordering van ƒ30.000, met het
gevolg dat de binnen 14 dagen verplichte uit
betaling der accoord-procenten verhinderd werd,
zoodat onverwijlde overziening noodig was. Daar
het gehomologeerd accoord ook voor de niet
geverifieerde schuldeischers verbindend is, is het
dit ook voor den beslaglegger zoodra deze zijn
vorderingsrecht zal hebben bewezen.
Waar de rechten van de gezamenlijke credi
teuren naar het oordeel der rechtbank voldoende
verzekerd waren, mag geen der crediteuren voor
zichzelf iets aan de uitvoering van het ook hem
bindend accoord in den weg leggen. De naleving
van het accoord is verzekerd doordat de wet
gelegenheid geeft bij. niet naleving ontbinding
te vragen van het accoord. Het beslag werd
mitsdien opgeheven.
Faillissementen.
Bij vonnis van de arrondissements-rechtbank
te Haarlem d.d. 7 Februari 1911, werd de naam-
looze vennootschap Haarlemsche Rotting-indus
trie (Jansweg 17), directeur J. van Viegen, in
staat van faillissement verklaard, met benoeming
van mr. A. H. J. Merens tot curator en H. van
Loghem de Josselin de Jong tot rechter-com-
missaris.
Kr zijn twee soorten van zelfverwijt evenals twee
soorten berouw. Er is zelfverwijt en berouw, dat
aanspoort tot beter worden, dat opwekt en leven
geeft, en er is er ook, dat moedeloos maakt en ter
neer slaat en doodt.
19 Januari 1795.
De voorbereiding van de Fransche omwenteling
en 't verloop daarvan in 't bijzonder te
Bloemendaal en omstreken.
Bij bet artikel over Spaarndam wezen we reeds
op den geest, die tijdens 1787 in de vereenigde
nederlandsche gewesten heersehte en hoe de ge
beurtenis te Goejanverwellesluis de aanleiding was
tot pruisische tusschenkomst. Hoe meer liet prui-
sische leger Haarlem naderde, hoe grootcr de onlus
ten tussehen „oranjeklanten" en „keezen" werden.
Een der gevolgen was 't afbreken van den
vrijheidstempel, die 't vorige jaar was opgericht.
Even werd de vreugde over 't afbreken hiervan
gestoord door de komst van 't zoogenaamd
„Vliegend Legertje". Dit legertje trok evenwel
slechts langs de stad en na den nacht te hebben
doorgebracht in den toenmaligen droogherberg
van Tijsterman te Bloemendaal rukte 't weder
op Amsterdam aan om zoo mogelijk de Pruisen
te helpen keeren. De oranjegezinden, door de
komst der Pruisen bemoedigd, tooiden zich met
oranje, nadat de stadregeering daartoe 't voor
beeld had gegeven en de vlag op den toren had
doen uitsteken.
Menschen uit de laagste klassen gingen, met
de borrelfleseh in de hand, prinsenliedjes zingend,
langs de straat en eischten geld tot 't oprichten
van onbeholpen eerepoorten.
't Ware vaderlandsch oranjeminnend gezelschap
werd 29 October d.a.v. opgericht tot. bevestiging
der herstelde regeering, maar verliep spoedig
door gebrek aan belangstelling. De tegenstand
tegen Prins Willem V werd steeds heftiger en
toen hij 31 Augustus 1788 Haarlem bezocht, werd
als protest menig huis gesloten gehouden en zijn
groet op een wandeling door de stad, door velen
zelfs niet beantwoord.
In 1790 verscheen van een onbekend schrij
ver een boekje „Vrijmoedige Raad aan de Inwo
ners van Nederland in 't algemeen en aan de
burgerij van Haarlem in 't bijzonder". Hierin werd
de burgerij tot verdraagzaamheid aangespoord en
afleggen van alle partijschap aanbevolen. Een
eveneens onbekend schrijver gaf het „Antwoord
aan den schrijver van den vrijmoedigen raad."
liet was van een heftig patriot en viel èn den
schrijver van „Vrijmoedigen Raad enz." zoo scherp
aan èn het oranjehuis èn ook de stedelijke
regeering, dat deze laatste er zich mee bemoeide,
in de afkondiging van 20 Maart beloofde zij „een
Premie van honderd Gouden Rijders, aan dengene,
die de Aucteur, Drukker of uitgeever van 't
voorsz. Libel zal weten aan te wijzen." Natuurlijk
volgde een heftig „pro" en „contra," maar de
afkondiging had niet 't gewensebte gevolg. Schrij
ver en drukker bleven onbekend. Drie dagen later
werd besloten de in beslag genomen boekjes op
het schavot te verbranden. Bij de strafoefening,
die later door den scherprechter voor 't stadhuis
werd uitgevoerd, onthielden de aanwezige pa
triotten zich van openlijke afkeuring. De toeloop
onder alle standen was groot. De prinsgezinden
gaven luidruchtig hun blijdschap te kennen.
De anti-oranje-gezindheid openbaarde zich 25
Februari 1792 nog sterker door 't wegnemen
van den vlag van den toren. Vrijheid tot 't dragen
van oranje werd verleend, maar 't dragen ervan
hield op. Eerst deden dit de patriottenze werden
gevolgd door de leden der stedelijke regeering
en de rust bleef. Men geloofde zelfs, dat met 't
afleggen van oranje de staatkundige verdeeldheid
haar einde naderde. De Koning, een haarlemsch
geschiedvorscher, schrijft die kalmere gemoeds
stemming ook toe aan het verleenen van verlof
aan kardinaal Cesar Braneadoro om binnen deze
landen het heilige vormsel te mogen bedienen.
Die rust was slechts schijn. In 1793 viel er
niets bijzonders in Haarlem voor.
Met de grootste belangstelling evenwel sloegen
de patriotten de beweging in Frankrijk gade en
de omwenteling werd langzaam maar zeker voor
bereid. Uit Frankrijk verwachtte men hulp, elke
fransclie zegepraal werd toegejuicht. Frankrijk
verklaarde den stadhouder den oorlog en de na
dering van het Fransche leger maakte 't ver
trouwen steeds grooter. In 't geheim werden te
Haarlem maatregelen voor de verwachte omwen
teling beraamd. De stadsregeering nam maat
regelen tot beveiliging van stad en land en de
patriotten beijverden zich hun denkbeelden ingang
te doen vinden. Begin 1794 werd een revolutio
naire club opgericht, waarin o.a. Mr. Jv. Styrum,
en Mr. J. Enschedé zitting hadden. In dien tijd
werd door bedoelde hèeren nog een andere
club opgericht. Het doel was, om ingeval bij 't
naderen van 't fransche leger, de magistraat haar
post verliet, onmiddellijk gereed te staan de teu
gels van 't bewind in handen te nemen.
In den nazomer werd evenals in andere steden
van leesgezelschap opgericht om door voorlezing
een geschriften over de belangen van vrijheid
en vaderland een algemeene voorlichting en
vereeniging der burgers onderling tfe bewer
ken. Het kreeg den naam van „Het Schootvel".
Verbazend was de toeloop, zoowel van ambachts
beden als van meer gegoede burgers. De zes oprich
ters waren er steeds aanwezig en spraken, rookten
en dronken er met de burgers kameraadschap
pelijk. Stand- en rangverschil was weggenomen.
In den beginne vergaderde 't leesgezelschap in
vier partijen bij herbergiers. Dezen werd 29
Augustus verboden de gezelschappen te ontvan
gen, waarop een buis op 't Klein Heihgland
werd gebuurd. Hierdoor werd de aandacht dei-
stedelijke regeering er nog meer op gevestigd.
De toevloed van nieuwsgierigen nam zeer toe
en hun gesprekken werden vaak opruiend. Geen
wonder, dat 't leesgezelschap in September werd
verboden. Men gaf 't echter niet op en vergaderde
nu eens te Overveen, dan weer in den Hout of in
een herberg aan de Kleverlaan.
Gevolg van de „proclamatie" tegen de lees
gezelschappen was ook 't oprichten van een
soort geheime genootschappen. Zes voorname
Haarlemmers vormden zestig volksclubs van tien
leden. Een dezer tien was „correspondeerend
lid" en stond in verbinding met dat der andere
clubs, waarvan de leden zelfs van elkanders lid zijn
niets wisten. Buiten de stad had men eveneens
dergelijke clubs met 'tzelfde doel opgericht. Hoe
wel 't doel was bij 't naderen der Franschen
de omwenteling uit te voeren, wendde men aan
anderen voor, dat 't doel was tegenweer bij
mogelijke komst der Engelscben of veibgheid
bij oproer. De leden zegden in een belofte o.a.
„als rechtschapen Nederlander, krachtdadig, ja,
desnoods gewapenderhand, zich te zullen verzetten
tegen alle overlast en geweld".
Zoo was dan begin 1795 alles geregeld en
wachtte men slechts op't juiste oogenblik om de
omwenteling uit te roepen. Men was verzekerd van
de spoedige kouist van 't fransche leger en maande
de burgerij aan de fransche vrienden niet als
overlieerschers, maar als broeders te ontvangen.
De clubs zelf hadden door bemiddeling van de
vertegenwoordigers van 't fransche leger een
dergelijke vriendelijke aanmaning ontvangen. Zoo
groot was de opwinding, dat men 13 Januari de
omwenteling wilde doen beginnen, zoodra er
betrouwbaar bericht kwam van den intocht der
Franschen in Utrecht.
15 Januari werden de clubs bijeengeroepen en
den leden afgevraagd, of zij bereid waren de wapens
op te vatten bij 't naderen der Franschen. Met
bijna algemeene stemmen werd daartoe besloten.
240 leden zouden 17 Januari zich gereed houden
bij eerste oproeping gewapend te verschijnen.
Leiden, Amsterdam en Alkmaar werd kennis ge
geven van den staat van zaken. De strengste
maatregelen tot krachtig doorzetten der omwen
teling werden voorbereid. Eindelijk ontving men
18 Januari de eigenhandige missive van generaal
Daendels vanuit Leerdam. Een berielit, dat 't
staatsolie leger van Woerden naar Leiden was
gevlucht en 't hoofdkwartier over Haarlem naar
Amsterdam zou verplaatst worden, weerhield de
clubs. Nader bericht van verstrooiing dezer krijgs
macht gaf den doorslag en 19 Januari werd de
omwenteling uitgeroepen. Uitbundig was de vreugde
der patriotten, toen door de intrede der Franschen
de lang gewensclite en lang voorbereide omkeering
van zaken liaar beslag kreeg. Den havenloozen
krijgslieden werd de broederhand gereikt; de
vrijheidsboomen werden geplant; de Godes der
Rede deed haren feestvierenden intocht. Nooit
gekeilde zegeningen zouden neerdalen, nu de
nederlandsche bodem onder de leus „gelijkheid,
vrijheid en broederschap" door het revolutionaire
licht gekoesterd werd.
Bij 't aanbreken van den dag was de verbazing
der burgerij groot oji 't zien van gewapende stad-
genooten met nationale cocardes versierd. Zij
stelden zich in gelederen op tegenover de hoofd
wacht. De verbazing steeg nog toen een ander
gedeelte gewapende burgers met twee kanonnen
van den Doeleu kwam en zich voor 't stadhuis
plaatste. In der haast werden 20 compagnieën
schutters van 75 man gevormd. Bovendien werd
door secretaris Sijpestein een voorloopig regeerings
reglement op de Groote Markt voorgelezen en
door het volk goedgekeurd, 's Morgens was daar
reeds een vrijheidsboom geplant. 20 Januari ruk
ten 1100 man voet- en 300 man paardenvolk van
't Iransche leger Haarlem binnen en werd bij
de burgerij ingekwartierd en 22 Junuari volgde
de verkiezing der municipaliteit (nu gemeente
raad). Dank zij de zorgvuldige voorbereiding kwam
de omwenteling tot stand zonder dat één druppel
bloed werd geplengd.
Bloemendaal, Overveen en Vogelenzang heten zich
blijkbaar zeer weinig aan de veranderingen van
zaken gelegen liggen. Schout en schepenen
bleven zonder veranderd mandaat op 't kussen.
Alleen de naam veranderde, de schout werd maire
en de schepenen vormden de „municipaliteit".
Ook in Uaarlemmerliede en Zuid-Schalkwijk niets
bijzonders.
Te Heemstede en Bennebroek waren revolutio
naire comité 's gevormd, die de dorpsregeering
ontsloegen. De predikant van Bennebroek, Maxi-
niiliaan Den Appel vormde er met drie burgers
een comité, dat 29 Januari 1795 „met alle beleefd
heid" der regeering verschooning liet vragen, dat
zij, door omstandigheden gedwongen de regeering
ontsloèg. Genoemde Den Appel had een groot
aandeel in de omwenteling, en trad als monde
linge berichtgever op tussehen de stedeii Haarlem,
Leiden, Amsterdam en Alkmaar. Hij stond be
kend als een kundig en braaf man, was gezellig
in den omgang en minnaar van schoone kunsten
en zelf goed musicus. Het vermogen zijner vrouw
stelde hem in staat te otteren voor de algemeene
zaak. Vóór de omwenteling bestond te Benne
broek het wereldlijk gezag uit een ambachtsheer
en een schout, tevens secretaris met 5 schepenen.
De Heer stelde ze allen met of zonder nominatie
aan.
Zij traden bereidwillig af en er werd een
municipaliteit door „de volksstem" gekozen. De
schout F. W. van Andel bleef in zijn ambt,
drie der schepenen werden lid der municipaliteit,
de beide nieuwe municipalen waren roomsch-
katholiek. Ofschoon de inwoners niet allen de
zelfde staatkundige gevoelens waren toegedaan
„beleefden ze", zegt VanOllefen, „de omkeeringen
van dezen tijd in een voorbeeldige broederschap".
Bij de revolutie pleegde de Hollandsche militie
eenig molest aan de herberg „de Geleerde Man".
Alle inwoners schoten toe zonder bedenking van
partijschap en boden den soldaten algemeenen
tegenstand. Een 30 a 40tal fransche soldaten
zijn er een week of vijf ingekwartierd geweest.
Zonder eenigen binder kwam er de revolutie tot
stand. De meeste Bennebroekers waren dan ook
patriot. Vóór 1787 was er ook een vrijkorps.
Bij de omwenteling van 1795 bleef ook te
Heemstede alles in rust. Slechts éen week zijn
er fransche soldaten ingekwartierd geweest. Onder
de regeering van den ex-stadhouder was ook
daar een exercitie-genootschap. Het dorpsbestuur
kwam nu aan een municipaliteit, waarvan uit
iedere buurt van 't ambacht één lid werd geko
zen. Vóór de omwenteling waren er zeven sche
penen en een bode ter aanstelling van den
ambachtsheer of vrouw. Voortaan werden ook