ONAFHANKELIJK ORGAAN
VOOR NEDERLAND.
0
De roepstem aan
het Nederlandsche volk.
5e jaargang.
ZATERDAG, 24~JUNI 1911.
No. 25
Het Bloentendoidseh Weekblad.
Prijs per
halfjaar f 1.25
by vooruitbe
taling.
Prijs per
nummer f'0.10
Advertentiën
10 cents per
regel
by herhaalde
plaatsing
korting.
Mededeelingen van aller'si aard aan de hoofdredactie sohriftelijk
Vijverweg 7 te Bloemendaal
Alle mededeelingen de administratie, advertentiën enz. betreffende:
Ged Oude Gracht 03, Haarlem. Telefoon 141. -:-
Het auteursrecht van den inhoud van dit blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad 124) tot regeline van het auteursrecht.**:
SCHAPENDUIN (zooals het gedeeltelijk geworden is en men het geheel maken wil).
Bij dit utimmer behoort een bijvoegsel.
V e r e e n v o u d i g de spelling.
PHONETISCHE Sinds dr. Kollewijn metz'n ver-
KRONIEK eenvoudigde spelling voor den
dug kwam, zijn er al heel wat
pennen over dat onderwerp in beweging gebracht
en is het ten laatste zoover gekomen, dat er
twee partijen zijn ontstaan: pro en contra.
Laten we ons nu in gemoede eens afvragen
of het werkelijk wel zoo noodig is, een nieuw
systeem van schrijven in te voeren en is de
spelling, die wij totnogtoe bezigden, niet afdoende?
Willen we serieus deze vraag beantwoorden,
dan moeten we rondweg zeggen: neen! I)e spel
ling van dr. te W. en de Vr., welke goede
eigenschappen ze ook overigens moge bezitten,
is voor den tege 11 woordigen tijd, nu de plione-
tiek hare rechten zoozeer laat gelden, niet meer
voor de schrijftaal geschikt. Is die van dr. K.
dan de ware? Laten we voor 't oogenblik deze
vraag onbeantwoord, 0111 dit straks te kunnen
doen, na ook de vereenvoudiging op phonetischen
.rondslag, die thans volgt, gehoord te hebben.
De phonetiek of leer, 0111 de woorden juist
zoo te schrijven als ze uitgesproken worden, is
in <le laatste jaren en vooral in den tegenwoordigen
tijd, zeer veel in belangrijkheid toegenomen.
Werd aan haar, vroeger, bijna geen aandacht
lm'wijd en zag men in de leerboeken, tot het
unieeren der talen, slechts weinige bladzijden
lour haar ingenomen thans, nu men haar
invloed op het vlug aanleeren der uitspraak
eener taal heeft leeren kennen en waardeeren,
wordt er steeds meer behoefte gevoeld aan nog
grootere uitbreiding der phonetiek.
Een logisch gevolg, want de menschelijke geest
streeft immer naar volmaking.
Veel, wat eertijds primitief, of nog gebrekkig
was, heeft thans, na eene lange periode van ver
anderingen doorleefd te hebben, een volkomen-
beid bereikt, die dikwijls bewondering afdwingt,
om hare groote doelmatigheid en het nut, dat
het menschdom er van trekt.
Eene vereenvoudiging nu, op phonetischen
grondslag gebouwd, moet in zich bevatten
le. Machtsbeperking der toonlooze e en anderen.
2e. Domineeren der gehemelte-klanken.
3e. Het dubbele alphabet slechts in noodzake
lijke gevallen gebruiken.
Al deze,drie artikelen zijn kinderen der phone
tiek, die tot devies heeft: spreek zooals je schrijft!
Zeer juistwant het schrift, of de schrijftaal I
kan men onder wetten en regelen brengen, doch
de spreektaal ten eenenmale nietwant bijna ieder
individu, al zij het ook met zeer klein verschil,
houdt er eigenlijk een eigen uitspraak op na, al
zou die uitspraak ook opgenomen moeten worden
onder de dialectiek, die, plionetisch beschouwd,
zeer veel foutiefs met zich meebrengt. Men denke
slechts aan het ,'zeeuwsche dialect, waarin bijv.
hij had mijn hoed verandert inghij ghad mijn
ghoed. Nu mag men al een groote sympathie
koesteren voor bet dialectische in onze taal, gheel
hoed, voor heel goed bijv., is en blijft verkeerd.
De letter h is een aspiratieletter en moet als
zoodanig, waar dit te pas komt, ook worden
uitgesproken.
En zoo blijft de letter ie, eene ie en de oe
eene oe in onze taal.
Dat de Groningers daarvoor al eene on en
voor de ie eene ei in de plaats willen stellen,
neten zij weten en wil de groningsche schutter
tegen zijn collega zeggen dat hij goud scheit nie
mand zal liem dat beletten. Goed is het echter
niet, want het isgeen zuiver Neder landscb.
Door het slordige, het onzuivere, (om thans terug
te komen op artikel 1) dat veelal ons spreken
kenmerkt, hebben wij het toonloos letterteeken,
dat als e, i, o (in avond) en als ij (in gevaarlijk)
0. m. voorkomt onwillekeurig veel te veel macht
gegeven, dat zeer verderflijk voor onze schrijf
taal geweest is en zet men dat teeken veelal
dihtr, waar het beter ware, dat men liet. niet
schreef.
Is men nu overtuigd, dat er eenigszins een
klank gehoord wordt, bij het uitspreken eener
verbinding van twee medeklinkers, ja die uit
spraak vrijwel als een wet kan beschouwen,
(welke beschouwing nog versterkt wordt, als
men die verbindingen door mondvormen aan
schouwelijk voorgesteld ziet,) dan springt het
overbodige van het te schrijven toonlooze letter
teeken al dadelijk in het oog. Die wet nu, zegt
ons, dat er tusschen bovenbedoelde verbinding
bijv die van t en r als trvan k en n als kn
van d en r, als dr', van l en k, als Ik] van ben
1, als hl; l en f, als Ifen l, als fl] p en rals
prr en p als rp enz. enz. steeds eenigszins (en
dit is onoinstootelijk waar) een klank gehoord
wordt, een klank zweemende naar de u' (niet
naar de i', bijv. in lip), het hier bedoelde toon
looze letterteeken.
Dit is als het ware eene axiomatische uitspraak,
wier aanwezigheid niet nóg eens behoeft te
worden aangetoond door liet schrift evenals het
axioma niet nader behoeft bewezen te worden.
Deed men dit, dan verviel men allicht in on
duidelijkheden. Deze overvloedige aanduiding nu,
van liet toonlooze letterteeken, beeft le: nooit
gunstig op de nauwkeurigheid der uitspraak
gewerkt2e. De ongelijkheid bij het schrijven van
woorden zeer bevorderd3e. noodzaakt ze ons
in vele gevallen er een dubbel alphabet op na
te houden, waar we anders buiten konden.
Dat ze niet gunstig op de zuivere uitspraak
werkt, kan men alreeds waarnemen in komme
in plaats van komenwe ware voorwij waren,
enz. enz.
Ilier verdringt ze zelfs de n, waarméé deze
woorden gesloten moesten worden en zijn er
zelfs, die zulk eene schrijfwijze wettigen willen.
{Schrijven zooals je spreekt). Dit heeft geen grenzen
hoegenaamd, bewijze alreeds aan het woord:
gekarnde melkdat ook als karnemelk, karremelk,
ja ook wel als karmelk wordt uitgesproken.
Jk vroeg eens een knaapje, dat nog niet goed
kon lezen, wat of karremelk was, Waarop het
antwoordde: Dat is melk meheer, die op een
kar staat. Commentaar verder overbodig.
(Wordt vervolgd).
Het geluid van menschenwoorden kan zóó vol en
innig zijn, dat deze schijnen als molodieén geen
symboliek, maar zielstoestanden zelf. v. Eeden
SCHAPENDUIN (zooals het gedeeltelijk nog is).
FEUILLETON.
door
HENRI.
In 1859 werd onzen dichter, die reeds drie
dochtertjes bezat, een zoontje geboren, waardoor
zijn huiselijk geluk om zoo te zeggen volmaakt
werd maar dit was tevens het begin van het einde.
In liet vorig jaar nog had hij eene bladzijde
doen hooren„Uit liet dagboek van een ge
lukkige", waarin die roerende bede voorkomt
„O geef mij vrede 1 Leer mij troosten, leer mij
strijden,
Tot eens, uit nacht en rouw, Uw liefde zich
verklaar,
Gij, tegenover al de raadselen van ons lijden,
Gij hebt ook 't schoon geheim der Toekomst,
Gij, nietwaar?"
Hij noemt zich zelf een „rijk gezegend kind"
maar meende liet toch dwaas, 0111 te spreken
van een hemel hiér op aarde, en dat de hemel
op aarde alleen die is, die de zelfzucht bouwt in
enge liefdekluis.
Uit die dagen is, meenen wij, ook zijn wel
bekend lied van „komen en gaan", waarin ook
wij de klok van scheiden hooren, die rustloos
luidt door liet dal van het leven.
Uit die dagen is ook zijn „Welgelegen"; waarin
hij ons verhaalt hoe hij woont, vlak bij 't
kerkhof, waar al de dooden zijn huis voorbij
moetenen wanneer ze dan, stille boden die zé
zijn, het „heden ik en morgen gij" verkonden,
dan is liet:
,,'k Zucht dan vaak ook Stille vrinden,
Neemt, zoo 't kan, de boodschap mee,
Dat ik graag bij mijn beminden,
Nog wat blijven wou in vree!
Komt mijn tijd voor 't laatste stapje, dan heb
ik, zegt hij, niet eens een rijtuig noodig; maar
hij meende dat 't overigens geen groot verschil
maakt, of men ver van of vlak bij het kerkhof
woont. En, zooals hij liet zegt, zooals hij er over
spreekt, is het geen ziekelijke gedachte, maar
juist zoo uitnemend geschikt, 0111 ons telkpns
weer met het leven, maar ook met zijn einde te
verzoenen.
Op die dagen ziet ook zijn beminnelijk ge
dichtje op het in Mei geboren kind, dat voor
een oogenblik zijn geluk voltooide. Hoe innig
lief verhaalt hij het daar, dat zijn wieg tusschen
rozen en gouden regens in stond, en hoe de
blonde zusjes liet broertje verbaasd aanHtaren,
niet begrijpende hoe dat in later jaren met haar
uit wandelen zou gaan. Maar het broertje is
nooit met de blonde zusjes uit wandelen gegaan.
Zijn vader had het ventje wel toegebeden:
Zie, aardig lentewichtje!
Lief kopje, fijn en blond,
Steeds met een schalk gezichtje
Blijmoedig hier in 't rond!
Groei, onder 'slleeren zegen,
Als 't bloempje van 't getij,
Voorspoedig 111 den regen,
En 't zonnetje van Mei!
Blik over vreugde of smarte
O frissche lenteknop,
Steeds met een open harte
Ten hoogen hemel op!
Maar aan dit lied, aan dien jubeltoon zoo blij-
ernstig, is later een tweede zang toegevoegd,
helaas al te welsprekend in zijn vreeselijke
duidelijkheid
Een logen bleek U 't lied van Mei,
Een droom de beê der poëzv,
De wind der duinen, klagend over
Uw moeders graf, door 't dorre lover,
Zong, kind der lente, droef en hang
U ras een and'ren wiegezang
Toen vloodt gij-zelf naar beter dreven
En zijt geen tweeden Mei gebleven
Wèl mocht ge, na dit wreed begin!
Ach toch, wat bloemen de aard kan geven,
Hij heeft geen Meimaand in het leven,
Die vroeg derft, o moedermin!
Want, de moeder leed al vóór de geboorte
van den kleine, en ofschoon nog beter dagen
aanbraken, weldra ging de zon van het geluk
schuil en kwamen de grauwe wolkgevaarten
opzetten, die het onweer voorspelden, in Septem
ber was het vonnis geteekend en werd de zieke
vervoerd naar moeders huis, van waar ze de
groote reis ondernam.
Over die groote reize, over dien ontzettend
overweldigenden slag, over wat er aan voorafging
en wat er op volgde, heeft onze dichter in zijn
zangen weinig gezegd. Het onderwerp was er
hem misschien te teer, te heilig voor. Tiele zegt
dat zijn smart er te groot voor was en dat hij
wel zijn overvloeiend geluk kon lucht geven,
maar niet wat hij leed toen dat geluk zoo ge
heel werd verwoest.
Maar in die dagen heeft hem toch wel het
schoonste beeld, het diepste besef der hoogste,
der ware liefde, klaar en helder voor den geest
gestaan, hebben de fijnste vezelen van zijn
zieleleven die hoogste en ware liefde gevoeld.
Immers, zoo zegt hij
„Die 'k-'t meest heb lief gehad,
't Was niet de slanke bruid, met wie'k in't zoete
leven
Mocht dwalen op lietduin en droomen in de dreven,
Wier band mij leidde op 't rozenpad.
't Was niet de jonge en teedre vrouw,
Die, goede genius, mijn hart, mijn huis bewaakte,
Die mij het leven, ach, zoo licht en lieflijk maakte,
Met al den rijkdom harer trouw!
„Zoo was 't de moeder van uw kroost,
Die u, gelukkige, voor 't offer veler smarte,
Deed smaken, onvermengd, het reinst geluk van
't harte,
Des levens liefelijksten troost?""
Neen! die 'k 't meest heb lief gehad,
Dat was mijn kranke; 't was de moede, de
uitgeteerde,
Van wie ik leven beidde en hopend sterven leerde,
Toen 'k weenend aan haar sponde zat."
Zóó was nu de lentegaarde een verwelkt hof
voor hem geworden en ofschoon hij eens ge
sproken had van een kruis, dat te midden van
een bloeiende lentegaarde rijst, hier was een
ander kruis opgericht, 't Was 't kruis, dat ook
te zwaar kan zijn voor de sterkste schouders,
't kruis dat men pas neerlegt aan 't graf. En
toch, toch heeft hij het, in dat onvergetelijke
lied, genoemd en is het voor hem in waarheid
geweest, een kruis met rozen.
Een kruis met rozen het heerlijkste levens
beeld dat w ij aan De Genestet's wonderschoone
beeldengallerij te danken hebben. Ook mij vinden
niet enkel rozen op 011s pad, al staat er ook
geen eenzaam kruisneen, een kruis met rozen.
En nu, we weten het wel, de rozen vallen af
en het kruis blijft wel eens heel lang; maar één
bloem blijft er dan toch aan over, ééne die ons
toelacht en die ook wij willen toelachen, de
bloem die, als alle bloemen der aarde vergaan
zijn, de vrucht van het leven aan den boom
van het lijden doet rijpen.
Een levensbeeld want ook wij immers
weten het wel wie we het meest hebben lief
gehad, het meest van hen die ons pad kruisten,
een eindje met ons meewandelden of met ons
behoorden tot hetzelfde nest. We hebben ze
lief gehad in hun jeugd en schoonheid, in hun
gezondheid en kracht, in hunne gaven van hart
en geest, in hunne beste en beminnelijkste eigen
schappen. Maar 't meest, o 't meest hebben we
ze toch ook liefgehad, toen het zonnetje onder
ging, het eens zoo vroolijk schijnende zonnetje,
en het teere huikje verging op de woelige levens
zee; toen de bloem viel en we ze zoo 1100de
afstonden, om ze te brengen op de stille plaats
van vrede en rustde plaats waar aan veel een
einde komt, maar zeker niet aan hunne en onze
liefde, en waaraan we ze zoo gaarne toevertrouwen
als de droeve klok van scheiden heeft geluid
en hun geest opwaarts stijgt tot den eeuwigen
lentenacht.
(Slot volgt).