ALGEMEEN WEEKBLAD
Bloctnendaal, jtoarlettt, Keetttstcde ctt omliggende plaatsen.
Bloemendaalscheweg 49. Tel. 1837. Bloemendaal.
Gedempte Oude Gracht 63. Tel. 141. Haarlem.
VOOR
KANTOREN
6e Jaargang.
ZATERDAG
11 MEI 1912.
No. 19.
Het Bloemendonlsch tdeehblad.
Prijs per
halfjaar fl.25
bij vooruitbe
taling.
Prijs per
nummer fO.lO
Advertentiën
10 cents per
regel
bij herhaalde
plaatsing
korting.
Dit nummer bestaat uit 4 bladzijden.
Tegen de coalitie.
In het Amsterdamsche „Predikbeur-
t( nblad" plaatst de heer Chr. de Vries,
„namens velen" een oproep aan „Prote
stanten van den volgenden inhoud
Allen die geen bevrediging vinden in
de bestaande coalitie op Staatkundig
gebied, doch een actie in meer positie
ven en democratischen geest wenschelijk
achten, worden verzocht hunne betuigin
gen van adhaestie zoo spoedig mogelijk
in te zenden aan het adres Stadhouders
kade 70, Amsterdam.
Het artikel: „Naar aanleiding van het
jongste Motu Proprio", wordt in liet vol
gend nummer voortgezet.
UIT ONZE OMGEVING.
Aelbrechtsberg, Tetrode en
Vogelensanck.
VII
Lof der omstreken, Kraantje
lek, Zijdeteelt te Overveen
Jacht en Stroopen, Aerdenhout
De omstreken alhier zijn ten allen tijde be
roemd geweest door liare schoonheid. Wij lezen
zelfs dat de graven zich daarom te Haarlem ves
tigden. Het aantal lofliederen op Bloemendaal en
omgeving is dan ook legio. In het midden der
15e eeuw bezong een zekere Dirck Mathijsen de
zooeven genoemde stad, doch noemde dit gedeelte
Diet in zijn gedicht. Aan den westkant der aloude
fcparenstaa bespreekt hij alleen de zee:
Daer uut comt menich visch opt lant:
Bruunvisch, zeehont, salm ende stoer,
Dese comen die burghers voer die doer:
Cabbeliau, Scelvisch ende witinck,
Scollen, rocken, heilbot ende spierinck.
Zeer waarschijnlijk liepen de Zandvoortsche
vischhoeren dus reeds in die tijden met hun „zee
banket" langs de huizen te venten.
Karei van Mander, die in 1610 eveneens een
lofdicht op de stad zijner inwoning vervaardigde,
vergat echter het mooie Aelbrechtsberg niet:
Lanck, wijt en breet daer de duijnen verschijnen,
Daer loopen de konijnen als in 't gras de mieren,
Ja herten en hinden, in alle termijnen,
Somma den jager vinter wel van den sijnen,
Daer hij den borger mede kan festieren.
Dan leggen daer die bleijcken die 't al vercieren
Schoon wit overspreijt, ende oock bij plecken
[groen,
rt Welck lustich om sien is in aider manieren:
't Oogh en kan 't herte tot luste verwecken doen.
Ook in ettelijke liedboekjes werden de omstre
ken vereeuwigd, evenals in verschillende herders
zangen, jagerliedjes, geestelijke gedichten, enz.
En ook denken we niet het minst aan de schil
ders en teekenaars, van wier werk nog vele en
fraaie afbeeldingen zijn overgebleven voor het
nageslacht.
Bloemendaal's dreven werden oudtijds dan ook
druk bezocht, in 't bijzonder door Amsterdam
mers. Kraantjelek was een bijzonder geliefd punt,
vooral op Hartjesdag. Over dit Kraantjelek is
ook al heel wat gefantaseerd. Oorspronkelijk
heette het Rockaertsduin, wellicht naar een fami
lienaam.
Men wil zelfs dat hier een dorp beeft gelegen,
waarvoor de naam „Buurtweg" moet pleiten! Ook
is er nog eene aanwijzing, n.l. dat de kastelein
die vóór ongeveer 40 jaren hier woonde, in zijn
jeugd getuige was geweest van de opgraving van
een kelder. De echtheid van het verhaal dezer
opgraving willen we geenszins in twijfel trekken,
dit zal vermoedelijk de kelder van het straks te
noemen „Daal en Berg" zijn geweest, doch hoe
men zulks als bewijs kan bijbrengen voor het be
staan van een dorp in de oudste tijden en dat
in dit gedeelte in de hooge duinen vóór het be
vingen! is vrijwel onbegrijpelijk. Evenzoo zal
dp naam Kraantjelek wel eenvoudig in verband
staan met het tappersbedrijf en niet zooals dr.
Blinck meent met het sijpelend water uit het
zand, toen de duinen nog vochtiger waren.
De kraan van den tapper wordt zeer dikwijls
genoemd in oude versjes, spreekwoorden en volks
uitdrukkingen. Bovendien is het eene dwaling
dat eerst in 1803, toen de generaal Dumonceau
hier met zijn troepen was gekampeerd, Kraantje
lek een herberg zou zijn geworden. Dit zoo druk
bezochte punt zal wel reeds sedert eeuwen een
plekje zijn geweest, wraar de vermoeide wandelaar
zich inwendig kon versterken en verfrisschen.
Trouwens uit de „Opr. Haarl. Cour." van 1739
teekenden we een advertentie op, waarin werd
aangekondigd dat 3 October van dat jaar „de
herbergKraantjelek of Rokkaartsduin te Haar
lem publiek zou worden verkocht.
Aan dit plekje is nog een aardige geschiedenis
verbonden, die we vermeld vinden in „Allan's
Geschiedenis en beschrijving van Haarlem (Dl. II,
137). Beoosten Kraantjelek lag nl. in de 17e eeuw
een groote hofstede „Daal en Berg" genaamd, die
in 1690 voor eenige honderden guldens werd ver
kocht aan Isaac van Nickelen, een kundig pers
pectiefschilder en een avonturier, doch geen gun
steling van Fortuna. Althans de man was „ge
ring van middelen". Wat hij met deze hofstede
voor had, zal men niet gemakkelijk raden. Onze
schilder was niet minder of meer van plan er
witte moerbeziënboomen te planten om er zijde
wormen te kweeken en zijde te winnen. Zijn
voornemen was reeds genoeg om er „zijde van te
spinnen." .Zijn voorbereidende werkzaamheden be
stonden in het verkoopen van al de boomen dezer
plaats, die hem meer opbrachten dan de hofstede
had gekost. Vervolgens verkocht hij de vloeren
uit het huis en verder alles wat maar geld op
bracht. Niemand zal beweren dat het hem aan den
noodigen ondernemingsgeest en handigheid ont
brak. Wel was de dorpsregeering bevreesd dat hij
niet in staat zou zijn of onwillig zijn lasten
te voldoen en deze plaats te herbouwen, maar ze
kon niet ingrijpen, daar het zijn eigen pand was.
Deze vrees wis niet ongegrond, want van Nicke-
len's onderneming ging te niet, al had hij er geen
schade van ondervonden. Hij woonde later nog
eenigen tijd te Haarlem in het Glashuis, doch ver
trok naar elders zonder zijn schulden te voldoen.
Inmiddels werd Daal en Berg verder geplunderd
door de Zandvoortsche visschers, die onder het
voorbijgaan respectievelijk de zolders, de ven
sters. deuren, kasten, trappen en ander klein hout
afbraken en als brandhout mee naar huis namen.
Eindelijk geraakten ook de muren omver en het
geheel werd een puinhoop. Ziehier de geschiede
nis van de zijde-teelt te Overveen, aan welk be
drijf de naam van v.Nickelen onsterflijk is verbon
den! Wij gelooven hoe dwaas het plan ons
ook moge toeschijnen dat hij heeft gehandeld
op advies van een of meer Haarlemsche zijdewe
vers, wan£ men weet dat deze tak van bedrijf
aldaar zeer bloeide. De finesses zullen we wel
nooit te weten komen, doch het is lang niet onmo
gelijk dat er aanvankelijk ernst bij het plan is
geweest.
De heerlijkheid alhier was tevens de streek voor
de jachtliefhebbers. Wild was hier in overvloed,
al waren er geen „wilde dieren,, meer, als in over
oude tijden. Wel maken verschillende schrijvers
gewag van „twee wilde ossen en een hert" in 1344
in den Haarlemmerhout gevangen, doch we mee-
nen ook deze opgave tot ware grootte terug te
kunnen brengen. Het zullen nl. slechts verwil
derde runderen zijn geweest, gelijk uit een andere
post der grafelijkheidsrekening kan blijken.
Het was hier het land van belofte voor de stroo-
pers ofte wel wilddieven. Uit een placaat van
1544 blijkt dat zulks algemeen was in de domei
nen van Holland. Wij lezen daarin „dat vele ende
„diversche particuliere personen ende burghe
ren, soo vleyshouders, brouwers, ambachtsluyden
„als andere", wonende in verschillende plaatsen,
„zich bezighouden te jagen ende vliegen na basen,
„conijnen, cranen, fesanen, puttoren, moerhoen-
„deren, perdrijsen ende andere edele beesten ende
„voghelen, dewelcke syluyden nemen ende vang-
„hen, soo met honden, voghelen als andersins, in
„sulcker voeghen, dat indien daer toe niet voor
dien en werde, de iagerije ende voghelrije gescha-
„pen iste vergane."
Het was dus wel erg en ook bijzonder in de
streek die wij tot onderwerp onzer geschiedkun
dige beschrijving hebben gekozen.
Uit een in 1670 uitgevaardigde „Ordonnantie
van de wildernisse ende houtvesterye van Brede-
rode" die voor ons ligt blijkt ons dat het
wildstroopen destijds zeer in zwang was. Wij
lezen daarin dat hier „zeer groote excessen gebeu
ren en bedreeven werden by [door] veele en ver-
„scheyde Personen, zoo in het vangen, rooven,
„schieten, strikken en vernielen van ontallyke
„veel Haazen, Konynen, Patryzen, Duyven, Een-
„den, Ganzen, Trap-Ganzen en ander loopend en
„vliegend Wild, die met Honden, Netten, Strik
ken, Bussen, Boogen, mitsgaders met Lok-aas
„en anderzints zeer vernielt werden
Dat de konijnen ook reeds destijds onder de ru
briek „schadelijk gedierte" vielen, mogen we aflei
den uit een besluit der Staten van Holland en
West-Friesland, i. d. 21 December 1675, waarin
bepaald werd dat een gedeelte duin, toebehoorende
aan de heerlijkheid Brederode „conijnloos" zal
worden gemaakt en gehouden, gedurende tien
achtereenvolgende jaren. De heer van Brederode
ontving hiervoor echter als schadeloosstelling
eene som van 500,'s jaars.
Behalve het wildstroopen was ook het hout-
stroopen een aanhoudende zorg der eigenaars en
ook het plukken van mei-takken schijnt groote
afmetingen gehad te hebben. Vooral de Haarlem
sche volders en wevers hadden hiervoor een bij
zonder zwak.
Beschouwen we dergelijke misbruiken in ver
band met onzen tijd, dan zouden we niet gaarne
beweren, dat er veel verbetering is gekomen. Het
was oudtijds wel erger, maar de gelegenheid was
destijds ook veel grooter.
Nu we over de jacht spreken, willen we tevens
iets over Hartjesdag zeggen. Niet over den oor
sprong, dit is tot dusver slechts gissen, doch over
de oude viering. Mag inen verschillende schrijvers
gelooven, dan was het reeds sedert overoude tijden
een voorrecht, der burgers van Haarlem, op dezen
dag in de naburige duinen de vrije jacht te mogen
uitoefenen. Volgens andere geschiedschrijvers
was het de gewoonte der graven jaarlijks kort
na 10 Augustus een groote jachtpartij tc hou
den. Tot deelneming werden de edelen en hovelin
gen uitgenoodigd, die gevolgd werden door "lk
die maar iu de gelegenheid was en lust had in dit
soort van uitspanning. Hoe dit alles zij, deze dag
werd een jaarlijks terugkee-reud volksfeest, waar
bij het genot buiten en in de duinen werd gezocht.
Zeker is het dat men er strooppartijen van
maakte, want verschillende verbodsbepalingen
moesten daartegen in het leven worden geroepen.
Dat de Aerdenhout hieraan zijn naam dankt als
Hertlia- of hertenhout, is natuurlijk onzin, de
naam was oorspronkelijk Anderen Hout, dus de
tweede Hout. Blijkbaar was hier vroeger even
eens veel wild, bij Roemer Visscher lezen we:
Adieu, Aerdenhout en Overveen!
Adieu, jagthonden, groot en kleen!
Adieu, duynen, daar ik op plag te jagen!
Adieu, haasen, konijnen ,gij zult niet meer
[klagen
Over mij, adieu seg ik, voor een half jaar, enz
Volgens Ludolf Sinids, die in 1704 den Aerden
hout bezocht, was het boseh toen van al zijn hout
beroofd, de lanen geraseerd en „alle vermaak hier
'gelijk ook te O verveen) de monssen en vogelen
ontweldigd."
W. P. J. OVERMEER.
MUZIEK.
Robert Schumann heeft eens gezegd: „Suche
mit einer Composition den Eindruck hervorzu-
bringen den der Componist im Sinne hatte:
mehr soil man nicht; was darüber, ist Zerrbild."
Deze woorden kwamen mij in de gedachten
doordat iemand mij vroeg of 't Schumann's be
doeling zou zijn geweest, dat zijn lied „Ich
grolle nicht" zoo dramatisch uitgevoerd werd als
onlangs door L. Wüllner? (Een vraag die mij
zeer logisch en begrijpelijk voorkomt, ik wilde
wel dat er meer dergelijke vragen gedaan werden,
die getuigen van belangstelling en nadenken over
I genoorde). Op deze vraag kan ik antwoorden:
Bij 't optreden van Wüllner moet men steeds be
denken dat hij voornamelijk het dramatische,
theatrale in zijn voordrachten doet uitkomen.
Hij acteert ook en geeft van alles een aanschou
welijk beeld, 'tgeen ook zeer natuurlijk is, daar
hij vroeger zelf acteur was. Het ligt dus voor de
hand dat hij zelf meer getroffen wordt door 't
geen hij moet voorstellen dan door 'tgeen de abso
lute muziek zegt. Vandaar dat ik ook van Wüll-
ner's voo^darcht en uitvoering gesproken heb,
maar niet van zijn zingenwant daaronder ver
sta ik iets anders. Nu geloof ik niet dat Schu
mann ooit vermoed heeft, dat zijn liederen (die
hij bedoelt heeft voor een zanger om te worden
gezongen) in dezen tijd door een persoon als
Wüllner zouden worden voorgedragen of gedecla
meerd! Op zich zelf beschouwd is dit ook een
kunst en zeker is Wüllner wel een der „groot
ste sterren" op dit gebied. Men moet echter van
hem niet dezelfde opvatting verwachten als van
Messchaert of Henschel, die hier ter stede ook dit
lied uitvoerden, doch die zongen de muziek van
Schumann, daar zij beide zangers zijn! De bedoe
ling van Schumann zullen zij dus zeer zeker
weergegeven hebben, daar voor hen de muziek en
de componist hoofdzaak zijn. Wüllner geeft het
aanschouwelijke beeld van den menschdie in 't
gericht voorkomt, dus den reëelen kant; de zan
gers Messchaert en Henschel geven den zuiver
muzikalen of ideëelen kant van het lied. De
eerste is dus meer de realistische kunstenaar en
dat daarin juist Wüllner's grootste kracht ligt,
bewezen wel de liederen van de moderne compo
nisten; daarin kwam de acteur in hem ook zeer
op den voorgrond. Door de vertolking van „Ich
grolle nichtgaf W. dus meer een realistisch
beeld van de ongelukkige, die zoo elendis dan
van de muziek van Schumann, doch dit is het
natuurlijk gevolg van het feit, dat Wüllner meer
een „theatermassige" opvatting heeft en dito
uiting geeft, dan een zuiver muzikale. Die zijde
is echter ook mooi en de bewondering zeer waard,
die hij ontvangt. Misschien zou Schumann zelf
die opvatting ook waardeerenals hij nu leefde,
al was 't anders dan hij bedoelde, want groot zijn
is ook grootheid erkennen. Over zijn woorden in
't begin aangehaald, kunnen ook hoorders en lee-
ken nog wel wat denken: nl. het eerste gedeelte
reeds.
Hoe kunnen dilettanten-uitvoerders en -hoor
ders beoordeelen of een symphonie, sonate trio of
oratorium of lied zóó uitgevoerd worden als de
componist dit bedoelde? Hoe kan men beoordeelen
cis men in 't geheeel niets van of over den com
ponist gelezen heeft en dus niet weet wat hij
„im Sinne hatte"? Mij dunkt dan kan men toch
niet goed weten of de uitvoering juist is en of
men zelf goed speelt of zingt. Dilettanten oor-
deelen dus „op 't gevoel", niet waar? Het oordeel
berust op aangename of onaangename gevoels-
gewaarwordingen. Schumann zegt het zoo een
voudig alsof men maar zoo van zelfsprekend altijd
weet wat de componist bedoelt en 't dan ook da
delijk kan begrijpen en weergeven. Er zijn wel
menschen die denken, dat ze 't wonderver ge
bracht hebben, die met dezelfde uitdrukking Bach,
Mozart, Beethoven, Schumann, Grieg, Strausz
hooren of spelen of zingen, alsof die allen ook 't
zelfde waren!
Maar 't is lang niet altijd eenvoudig om te
weten wat de componisten bedoelen, daartoe be
hoort studie, veel studie zelfs, om door de techni
sche en wetenschappelijke, (theoretische en prac-
tische), sfeer te stijgen tot het begrip of den
geest van een werk. Behalve studie, is ook toe
wijding en zelfverloochening noodig, doch hier
over een ander maal.
KUNST EN WETENSCHAPPEN.
Wij kunnen thans mededeelen, dat ter konink
lijke goedkeuring zullen worden aangeboden de
statuteu der Naamlooze Vennootschap voor We
tenschappelijke Cinematografie, die zich ten doel
stelt door een vaste organisatie te vereenigen, de
verschillende toepassingen der bioscoop op het
gebied van industrie, kunst, onderwijs, oeconomie
en etiek, afgewisseld door gepaste ontspanning.
Ais directeur der vennootschap werd benoemd
de heer P. de Clercq, te Bloemendaal, die door zijn
wetenschappelijk-technische ontwikkeling daar
voor berekend, en als spreker geen onbekende is
in Nederland.
Als gedelegeerd commissaris is gekozen de
heer Maurits II. Binger te Haarlem, die met zijn
orgamseerend talent en zijn zakenkennis den di-
iecteur in het beheer zal ter zijde staan. Tot
2e commissaris en rechtskundig adviseur werd
mr. dr. W. P. Vis te Haarlem aangewezen. Ter
i ooriichting van het bestuur op het uitgebreide
werkterrein werd een comité van advies uitge
noodigd.
Tot nu toe verklaarden zicli bereid zitting te
nemen, de heeren: C. L. van Balen, Amsterdam,
hoofd lagere school; H. M. van Bemmelen, Haar
lem, voorzitter vereenigïng „Onze Vloot" afdee-
ling Haarlem; I. Bruinwold Riedel, Baarn, secre
taris Maatschappij tot Nut van het Algemeen;
G. S. de Clercq, Bloemendaal, secretaris Maat
schappij van Nijverheid; dr. J. Decker, Haarlem,
directeur Koloniaal Museum; prof. dr. G. van
Iterson, Delft, plantentechnologie; D. Ingerman,
Amsterdam, leeraar technologie, Openbare Han
delsschool; A. Jonkman, Amsterdam, hoofd chris
telijke school; J. F. van Oss, Amsterdam, leeraar
chemie, openbare handelsschool; jhr. Cli. F. v. d.
Poll, Haarlem, voorzitter centr. comité Plan 1913:
Jac. P. Tliijsse, Bloemendaal, leeraar natuurlijke
historie; B. Weustink, Amsterdam, hoofd R.-K.
Sckoolvereeniging; E. F. Witte, Leiden, hortu-
lanus; J. IJzerman, Amsterdam, directeur open
bare Handelsschool.
Voor scholen, wetenschappelijke- en volksont-
wikkelingsvereenigingen lioopt zij het middel
punt en de vraagbaak te worden, met haar uit
stekend materieel, geschoolde beambten en ver
bindingen over de geheele wereld. Het lastige en
zeer kostbare vraagstuk, lioe de bioscoop in dienst
der ontwikkeling te stellen, is door haar een
goede stap nader ter oplossing gebracht, aange-
iien zij van plan is het geheele land met een spe
ciaal voor dit doel vervaardigde zaal, met p. m.
iOOO zitplaatsen, te laten bereizen. Groote steun
mocht zij bij dit doel reeds van de Prins der Ge-
illustreerde Bladen ondervinden, die haar mede
werking verleende om een „Bioscopisclie Indus
trie-tentoonstelling mogelijk te maken, door ver
schillende groote fabrieken van binnen- en buiten
land uit te noodigen hun bedrijf cinematografisch
tc laten opnemen, en de exploitatie dezer films
aan de Naamlooze Vennootschap op te dragen,
die ze in een 100-tal plaatsen van Nederland zal
vertoonen, terwijl den fabrikanten gelegenheid zal
worden geboden, belanghebbenden tot deze voor
stellingen uit te noodigen. 's Winters zal worden
gebruik gemaakt van bestaande zalen, des zomers
van het eigen, verplaatsbare gebouw. De ochten
den en middagen zullen op deze plaatsen worden
dienstbaar gemaakt aan de zoogenaamde school
bioscoop, waardoor de kinderen van verschillende
scholen, in overleg met de plaatselijxe school
hoofden bijeenkomen, om speciale lesuren te vol
gen, waarbij in overleg met de paedagogische
leden van het comité een zeer vruchtdragende wijze
van onderricht zal gevolgd worden. Een leerpro
gramma zal ten spoedigste aan de betreffende auto
riteiten worden toegezonden, omvattende leerstof,
zoowel voor de lagere, als voor de middelbare
scholen. De lesuren zullen met nieuwe leerstof
keikaald worden, zoo dikwerf hiertoe van be
voegde zijde de wensch zal worden kenbaar ge
maakt.
In eigen werkplaatsen te Haarlem, zullen, voor-
loopig door buitenlandsche ervaren krachten, de
benoodigde schoolfilms, met medewerking van het
speciaal bevoegde cömité-lid, worden vervaardigd,
ontwikkeld en afgewerkt. Reeds werd een over
eenkomst getroffen met het hoofdbestuur van
Plan 1913, waarbij het bestuur heeft besloten,
vreemdelingen, die in het feest- en tentoonstel
lingsjaar 1913 Nederland zullen bezoeken, uit te
noodigen de Bioscopische Industrie-Tentoonstel
ling te bezichtigen. Met een 12-tal groote bedrijven
zijn de overeenkomsten voor bioscopische opnamen
reeds gemaakt en nog velen zullen volgen, om het
beeld der nederlandsche industrie zoo volledig
mogelijk te doen zijn.
Aangezien van de voornaamste vereenigingen,
die zich met het organiseeren van voordrachten
bezig houden, bestuursleden in het comité zitting
hebben, zullen, buiten industrie- en schoolfilms,
ook voor hunne afdeeling speciale programma's
ontworpen worden. De aanvullingslijst der co
mité-leden zal spoedig ter kennis worden gebracht,
daar van verschillende zijden nog medewerking
werd toegezegd, die men bij de omvangrijke taak
zeer gaarne aanvaardt.
Voorloopig correspondentie-adres
D. DE CLERCQ.
Bloemendaal, Koepellaan 4.
PLAATSELIJK NIEUWS.
Burgemeester en wethouders hebben aan den
heer II. Grootegoed vergunning verleend tot liet
exploiteeren van een grooten verrekijker op het
Koninginneduin. Voor den prijs van slechts 5