ALGEMEEN WEEKBLAD Bloetncndaal, jtoarlcttt, heemstede en omliggende plaatsen. VOOR KANTOREN: Bloemendaalseheweg 49. Tel. 1837. Bloemendaal. Gedempte Oude Gracht 63. Tel. 141. Haarlem. e Jaargang. ZATERDAG 19 OCTOBER 1912. No. 42. Het Bloemendaalsch Prijs per halfjaar fl.25 hij vooruitbe taling. Prijs per nummer f 0.10 Advertentiën 10 cents per regel bij herhaalde plaatsing korting. Dit nu.nmer bestaat uit 4 bladzijden. Socialisme. i' i! getrouw en belangstellend lezer" „Zou het niet mogelijk zijn, dat of meer uwer volgend© artike- beliandelde het grondverschil uw beginsel met dat der Socialis- partij (hoofdzakelijk de S. 1). Misschien zoudt u meerdere I i iermede genoegen doen/' is zeer welwillend van den lezer, ia dd met aandacht te hebben ge- "ii uit beleefdheid moeten wij aan u verzoek voldoen, althans daarnaar htcï). De lezer vraagt naar een Md verschil van ons beginsel niet dat i e.uie sociaal-politieke partij, maar naar het verschil in beginsel van i politieke partij en eene andere en ruiede maakt hij ons de beantwoor dt zijner vraag aangenaam. Want het on- onaangenaam het verschil ln-n de liberale en socialistische •t. ij-ziens wijze, dat van beide zijden zoo vele malen eenzijdig is uiteenge- i opnieuw uiteen te zetten, alsof de zienswijze het zonder de andere i künnc n stellen, alsof niet veelzijdig liouwd dat verschil in zienswijze was verschil in aandacht, door de uien meer gewijd aan den dnkelen ii.u'h. zin psyche of ziel, zijn ge lei' ui; en zijn plaats in de samcn- i door de socialisten meer gewijd b gemeenschap als zoodanig, haar - cu haar geschiedenis, en ook haar komst. ij ie oen altijd veel gevoeld voor i staan uisschen twee kampende par- i;e en een afkeer gehad va,n het een- pan i.i kiezen. Niet tot materieel «oei v n onszelf; want ieder der i z u dan staan aan de zijde z ij en ziet in u betrekkelijk 1 ('gonst ouder, en hoewel gij de op- in Hing vau leide partijen ziet, en der- re van ide partijen leert, wordt ge 11ook do >r beide partijen bestookt. zijn wij in de oogen van roomsch- kolieké'i radicaal of socialistisch, in i .gen 1 u sociaal-democraten conser- f gevonden, a i -ben wr Jan geen beginsel? Ons be- .tscl kan dunkt ons nooit iets anders ziiu dan uw beginsel en dan dat vain ieder inden derde. Indien wij niet ieder io een eenzijdig zoogenaamd beginsel vi rseend zijn tot de. eigenlijke bcginsel- Jivwheid van hem die zweert bij een u.i, ie i.en wij levende zielen en nde geesten zijn, dan beseffen wij eén. menschelijke persoonlijkheid, mill o| zichzelf, onbestaanbaar is., middellijk de prooi der natuur zou v en dan beseffen wij ook da.t de ge- i;n enschop uit individuen is samengc- oll n .zich oplost tot den lageren ont- ikkelingsvorm eener eenvormige massa, aniieer zij haar oogmerk van mensche- in gëmeenschap, da.t wil zeggen van uit p er s o o n 1 ij kh e d en samenge- -lel.'" gemeenschap prijs geeft. Het •niu denkbare beginsel van iedereen die ua.'i,nkt op dit gebied, beweegt zicli in de sfeer, waarin menschelijke persoon lijkheid en gemeenscliap-van-menschen ■•rkaader aanvallen en aanvullen, elkan der steunen en bestrijden, een sfeer aarin zij nooit komen tot een stand- vastige verhouding die het einde van si rijd, maar ook het einde van den,steun zou beteekonen. Doorwoond door dat beginsel zien wij "i de maatschappelijke verschijnselen, i.iron wij de voor beginselen uitgegeven i lenceringen en geloofsbelijdenissen cl- r verschillende partijen, van clen rus- t vu verstokten liberaal-individualist, i den onrustigen sociaal-öemocrati- 1 en volksleider, en aan beide kanten I wij een deel van de waarheid, dat i zeggen: onwaarheid. Komen nu niet vu' ijelf ons persoonlijk gevoel van eigen- qde en onze naastenliefde in opstand i' 'o de neigi'ig om ons óf geheel aan d kant te scharen óf geheel aan .1 Onze naastenliefde komt er tegen s te zetten op den troon naast den I verstokten individualist, ons gevoel vat persoonlijkheid komt er tegen op is té storten en ons op te lossen in I" vloeistof der massabewegingen. Zoo ki "zen wij geen partij en nemen ■och inn d, eene eenzijdige staa.tkun- noch aan r1, andere deel met onze geheele persoonlijkheid, omdat wij volledig willen leven, ons volledig van het leven bewust willen worden, ons niet willen vereeuzijdigen tot een brokstuk. Wanneer aldus als ons geestelijk be ginsel geldt: de waarheid, de volledig heid, met in het werkelijke leven rede lijkheid en billijkheid als leiddraden, dan is ieder eenzijdig beginsel in wezen daarvan verschillend, en het verschil van ons beginsel met menig ander juist in de tegenstelling' van volledigheid en eenzijdigheid, van waarheid en onwaar heid gelegen. is nu het beginsel der sociaal-demo craten, althans da.t van de SI D. A. P. niet eenzijdig? Ons dunkt: het beginsel der partij, ;die als zoodanig is eene'gods- dienstlooze (zie o. a. in „Het Volk" 19 Januari 1912, 2" blad, hoofdartikel Troelstra's toelichting van het ontwerp- program), is typisch eenzijdig en blijk baar ook als zoodanig gewild. De geachte, lezer spreekt in het bijzon der van de S. D. A. 1'., welker eenzijdig heid onder meer wordt gesteld in het ont- werp-beginselverklaring van den Bond vau Christen-socialistenhij maakt het ons dus betrekkelijk gemakkelijk zijn vraag te beantwoorden. Moeilijker zou 't ons zijn, wanneer de lezer dienzelfden Bond van Christen-socialisten als voor beeld van eene socialistische partij had aangehaald, maar toch niet onmogelijk, al ware het alleen maar .op grond van de woorden op bladzijde 1 van het ont- werp-beginsel-proigrani, luidende b uitenges 1 olen.w ord e.n a.i I cu, die het Christendom niet be schouwen als den ahsoluten godsdienst. Do welwillende lezer, die gevraagd heeft naar een gesteld verschil in be ginsel heeft hierop antwoord bekomen, misschien bedoelt hij ook onze ziens- w ij z e omtrent socialisme en sociale beweging nader te leeren kennen; wan neer hem die belang inboezemt, willen wij ons daarop gaarne bezinnen en trach ten onze gedachten zoo koro mogelijk samen te vattendan zou tevens de vraag ter sprake komen in hoever de beginselen van den Bond van Christen socialisten ware beginselen zijn, welke derhalve tevens behooreu te géiden voor en in andere richtingen en jJartijen, wil len dezen vat houden op het werkelijke leven. T. Een echt nederlandsche avond, Hullebroeck in de schouwburg „De Kroon" te Haarlem, op Maandag 14 October. Dit was nu werkelijk eens een voortreffelijke avond. Duivels, wat een plezante Vlomsche vent, die Emiel Hullebroeck. liet was niet de eerste keer. dat de af deeling Haarlem van liet Algemeen Nederlandsch Verbond hare leden op het lieve luchtige feest van Hulle broeck's lied onthaalde, en dat ze het opnieuw deed en daarmede alweer zooveel eer inlegde, mij dunkt, het pleit voor des zangers innemendheid. Dr. J. B. Schepers, de voórzitter der af deeling Haarlem, stelde den vlaamschen kunstenaar met een kort inleidend woord aan liet publiek voor, althans aan het, betrekkelijk geringe deel van het publiek, dat hem nog niet kende, en daar begon het. En het werd al leven en pittigheid en geest, voor een avond. Het tooneel stelde een naargeestige torenkamer voor, maar een fatsoenlijke torenkamer, die pas gewit is en behangen, en een proper en knap aanzien heeft. Tegen de zes grijze vlakken van een achtergrond, die naar kleur en grondstof te oordeelen, van gewapend beton was, stonden even zooveel stoelen in den onvolprezen ..nieuwen stijl", met trijpen zittingen, zoo groen als graszoden. Midden in dit vertrek, dat, naar ik later vernam, de muziekkamer van een gegoten huis voorstelde, stond een vleugel in licht eikenhout. Het was te midden van deze weinige, maar leelijke voorwer pen, dat een jongeman zich zette, die meer dan welk ander voorwerp ook, liét voorwerp van onze belangstelling was. Hij had een aardigen kop, en zijn bewegingen waren fikseh en len'ig. Op vriendschappelijken toon, zonder een zweem van eigenwijsheid of gewichtig heid, verhaalde hij ons yan het lied, het volkslied, gaf er, zoo langs zijn neus weg, een beknopte ge schiedenis van. Dit nu zou op zichzelf niets bizon- ders zijn geweest, maar hij zong de verschillende liederen en begeleidde ze op den vleugel. En hoe zong hij ze! Ik weet niet, dat ik liet ooit beter hoorde. Of liever: Ik weet wel, dat ik het nooit beter hoorde. Wat een mooie natuurlijke stem lieett hij. Wat een voordracht vol uitdrukking. TTet was meesterlijk. Dat was het ware volkslied, met zijn grootschen eenvoud en stillen glans, met zijn don kere weemoed of zijn opstuivende leutigheid. Toen hij ons met een paar woorden had verhaald, hoe uit den Ctregoriaanschen kerkzang gaandeweg het sobere, schoone volkslied geboren werd, speelde en zong hij het aangrijpende „Veni Creator," een der schoonste roomsclie gezangen, en daarna een we- reldsch, oud liedje, waarvan de wijs op een klein verschil na, dezelfde als die van het „Veni Crea tor" was. Nadat hij er op gewezen had, dat menig lied door bijvoegen en bekorten zijn oorspronke- lijken vorm. verloor, en tot een nieuw lied werd. toonde hij ons dit aan in menig welklinkend zang stukje. Treffend was het overoude simpele liedje van ..De twee koningskinderen", zooals hij het zong. De groote diepe weemoed van dit lied voelde ik nog nooit zoo sterk als nu deze man het be zielde met zijn sclioone stem, vol uitdrukking. Dan zong hij het grootsche. manhaftige „Wilhel mus", en daarna de genoeglijke stukskes „Het looze molenarinnetje", „De Koekoek", „Het Kwe zelken" en „Het Reuzenlied". En hij deed het voortreffelijk. Na de pauze gaf hij liederen van zichzelf. De stemming in de zaal werd nu nog geestdriftiger. Hij noemde telkenmale het nummer van het lied voor hij aanhief en de menschen, die allen een tekstboek hadden, zochten het aangewezene, onder het geritsfel van de bladen bij het omslaan nieuws gierig', met een kort vroolijk woord bepratend wat liet wel wezen zou, en lachend vol verstandhouding wanneer het aangeduide een bekend liedje was. Ali! Hoe teeder en goed, maar zonder onze he- dendaagsclie slapheid, klonk het in Bené de Clercq's „Moederke alleen": Wie zal naar ons kindeke kijken, Dien bleuzenden, stouten kapoen? Wie zal er zijn hemdekes strijken? Zijn haarken in krullekes doen? Hoe leutig en toch met een tikje van guitigen ernst zong hij Gijssels' „Marleentje" Ik pakte dat Marleentje al bij der hand. Marleentje, Marleentje, die vond het plezant. Ze liet zich leiden Langs groene weiden- Och, wat zijn er toch meisjes in 't land! Als mijn Marleentje, Marleentje, Marleentje. Zoo is er maar eentje! Geestig was de voordracht van De Clercq's „De Bietebauw", waar de snel opeenvolgende woorden de schriklijkheid van den aartsvaderlijken, be proefden bullebak aanduiden: Grijp, grap, grimmeland, Zonder lip of zonder tand, Grijp, grap, grauw! De bietebauw! Uitmuntend werd „De Kwikstaart" van Lam- brecht Lambrechts vertolkt; hoe luchtig losjes als „de Vliegende Klosjes" ging dat liedje van de kantwerkster. Hoe goed wasalles, alles. Voortdurend was er stijging in de geestdrift merkbaar, en ten lotte begonnen de menschen zoo heel voorzichtig mee te neuriën, allengs wat luider, en nu er toch meer waren, wat minder angstig, dat ze de juiste wijs eens niet mochten treffen.En de ge- noegelijke man op het tooneel, dit bemerkend, stelde voor het refrein mee te zingen: Ha, ha, hierop, leek een ieder wel gewacht te hebben, want met welk een lustige kracht en kinderlijk pleizier zongen allen mee. Als het uit was, zei snaaksch onze vlaamsche vriend, dat hij tevreden was, maar het kon nog schooner, beweerde hij gekkend, en de menschen hadden pret om zijn onderwijs, en beijverden zicli vroolijk om het nog beter te doen. En daar ging het weer in koor: Liever dan een freule Tineke van ITeule. „Mevrouwen en meneeren, nu moet ge dit liedje eens eel fijn meezienge," klonk het een andermaal weer in de goede, malsclie taal vanaf het tooneel, en met vroolijke glanzende gezichten voldeden (K. opgetogen menschen aan dit verzoek. De genoeglijkheid bereikte haar toppunt bij het refrein van De Clercq's studentenlied „De gilde viert". Aangevuurd door den oolijken, vroolijken kameraad op het tooneel, balkten de brave men schen als dolle, brooddronken Leuvensche knapen: Het beste biertje lust hem niet, Het liefste liedje sust hem niet, Het mooiste meisje kust hem niet. Er was een gewoel, een gejoel, een opgetogen heid. neen maar! Ik zag menschen, wien de tranen van pret over de wangen rolden. En wat aan al dien samenzang de kroon opzette, was wel het boerenlied van „De Dahlia". Men zong luid het woord „Dahlia", en in het laatste couplet werd „dikke dahlia" door een ieder, so praan en alt, bas en tenor, met een geestkracht uitgebulkt, dat het een aard had. Ik Heb zelden iemand bijgewoond, die op zoo n aardige, eenvoudige wijze een groot publiek in zulk eon onschuldige en heerlijk vroolijke stemming wist te brengen. Men juichte, men zong, men klapte luid in de handen, en stond in het eind op, om jubelend en handklappend den zanger en gui tigen. gulhartigen man te danken voor de paar uren van onzegbaar genoegen, die hij met zijn gaven en aanstekelijke vroolijkheid dien avond aan zoovele honderden gegeven had. Het was een avond, dien wij niet licht vergeten zullen. Een hartelijk „tot weerziens" roepen wij onzen joligen vlaamsehen vriend toe: „Tot. fluiskes, tot fluiskes, Emiel, en ge zij wel bedankt voor de ple zante vooiskens. A wel, ge komt nog wel eene keer weer. Beste groetjes, Emiel, en tot fluis!" S. MUZIEK. Eerste Zalsmanavond. Donderdag 10 October 1912, 8 uur, in de concertzaal „De Kroon". Wanda Lan- dowska, piano en clavecimbel, Parijs; Geertruida VogelVan Vladeracken, sopraan, Amsterdam; Niel Vogel, viool en viola d'amore, Amsterdam. Ditmaal werd het concert gegeven zonder mede- werking van den eigenlijken concertgever, den lieer Zalsman. Als eerste nummer hoorden we de „Trille du Diable" van Tartini, voor viool en cla vecimbel, door beide kunstenaars zeer schoon uit gevoerd. De violist toonde hierin niet alleen dat hij groote technische moeilijkheden echte „dui- velsclie" weet te overwinnen, doch hij'bewees ook dat hij zijn, door hem zelf vervaardigd, instru ment, vooral in het Larghetto, mooi kan laten „zingen" (of klinken). Voor het vervaardigen van deze viool wit hout breng ik den kun stenaar mijn oprechte hulde. Vervolgens speelde Wanda LaudowskaSonate in e moll van Haydn op een Pleyel-vleugel. Kwa men al die loopjes in het presto-gedeelte niet als pareltjes uit haar vlugge vingers? en was 't ada gio niet heerlijk zangerig? Weldadig is volgens mijn opvatting deze gezonde, frissche muziek; eenvoudig en ongekunsteld voorgedragen. De so praan-zangeres zong twee liederen van Bach, ill. I „Bist du bei rnir" en II „Mein glaubiges Herze", bekende aria uit de Pfingst-cantate. Het komt mij voor. dat de stem van mevrouw Vogel voor een ander soort muziek beter is dan voor Bach-aria's. Het geluid is vooral in de liooge tonen glashelder, klinkt ook aangenaam en lieflijk. Ik zou dan ook geen aanmerkingen willen maken. Alleen vind ik dat voor Bach-muziek een grootscher stem met meer „draag"kracht verlangd wordt. Voor de aria van Ariosti (met obligaat1) viola d'amore en cla- vecimbel-begeleiding) en de beide fransche liede ren van Monsigny en is de stem zeer goed. Hierin voldeed zij zóó, dat de „Menuet d'Exaudet'" herhaald werd. Een „lieve stem" moest ook eigenlijk altijd „lieve liederen" zingen, dan is er meer eenheid en een beter geheel, dus voor de hoorders bevredi gender. Do viola d'amore, die met begeleiding van de clavecimbel uitstekend klonk, konden we in no. 5. „.Suite" van Ariosti, bewonderen. Voor viola d'amore vind ik van Riemann de volgende verklaring: een soort viool met 7 „sympathie"- snaren onder de 7 snaren die de violist aanraakt, dus 7 onder snaren, die uit „sympathie" of „liefde" meetrillen en denzelfden toon geven als de 7 boven- snaren. Het lijkt mij moeilijk voor iemand die een gewone viersnarige viool bespeelt, ook een 7-snarige te spelen, daar de toonafstanden en de vingerzet ting natuurlijk heel anders zijn. Men moet dus wel zeer fijn muzikaal zijn om beide intrumenen te kunnen bespelen. Van de solonummers voor clavecimbel heb ik buitengewoon genoten, anderen daarentegen niet, dat is iets persoonlijks en daarover valt niet te twisten. Er zijn menschen die niet van fuga's houden, omdat zij die zoo venaard vinden. Ik ge loof, dat dat verwarde niet in de fuga zit,, want indien men zich de moeite wil geven, zal men hooren en zien, dat fuga's juist heel logisch en regelmatig zijn; maar over 't algemeen luistert men voornamelijk naar de melodie of 't wijsje dat bovenuit klinkt, terwijl bij de fuga iedere stem zelfstandig haar lijn volgt, die het eerste thema aangeeft. Voor mij was de „Chromatische Phan- tasie und Fuge" van Bacli het glanspunt van den avond. Prachtig kwamen daarin alle schakeerin gen van geluid, die in dit instrument vereënigd zijn, tot hun recht. Hoeveel instrumenten kan men in dit ééne hooren! Orgel, harp, fluit, trom pet, strijkkwartet, klokjes, enz. Ook in de „Pas- sacaglia" van ITaendel kwamen die verschillende klanken duidelijk uit. (Passacaglia verouderde Spaanscke dans, in 3/4 maat, met een zelfde doorklinkende, vasthoudende bas, genaamd „osti- nato") Zulk een doorklinkende, vasthoudende bas kwam bizonder duidelijk uit in het laatste stuk: „Danse populaire du 16e siècle", dat in plaats van de sonate van Scarlatti gespeeld werd. Die dans is: aardig en geestig, al is ze minder verheven muziek dan van Baeli en ITaendel. Zijn er misschien be zoekers van dit concert onvoldaan huiswaarts ge keerd omdat hun gevoel geen hevige of teedere gewaarwordingen gehad lieeft? 't Kan zijn, want Bach en Haendel en anderen componeerden gees telijke muziek, die niet berekend was op „gevoeis- effcctenom die reden stel ik de geestelijke mu ziek oneindig veel liooger. Na afloop van het concert heb ik nog een oogen- blik het instrument van nabij bekeken en eenige woorden met Wanda, Laudowska en mevrouw Vogel gesproken. De eerste spreekt zeer goed fransch en minder goed duitsck. Haar laatste woorden waren: „J'adore la Hollande. Au revoir!" Zeer hoop ik, dat zij hier weer zal komen; als zij 't hier zóó vindt, is er wel kans op. Ik vind dat zij met haar optreden ons niet alleen genot geeft, doch ons ook veel leert, al was 't alleen maar: hoe de muziek van dien tijd uitgevoerd werd en hoe anders toen de instrumenten waren en klonken. Laten wij bij 't oordeelen niet vergeten, dat deze avond ons verplaatste in de 17e en eerste helft de" i 18e eeuw. Toen bestonden onze tegenwoordige vleugel-piano's en pianino's nog niet. Ik hoorde 1) Obligaat onontbeerlijk, verplicht instru- i ment bij zangstem. (Oblige.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1912 | | pagina 1