ALGEMEEN WEEKBLAD Bloetnettdaal, jtaarlcm, heemstede en omliggende plaatsen. VOOR KANTOREN Bloemendaalscheweg 49. Tel. 1837. Bloemendaal. Gedempte Oude Gracht 63. Tel. 141. Haarlem. 6e Jaargang. ZATERDAG 2 NOVEMBER 1912 No. 44. Het Bloemendnolsch Weekblad. Prijs per halfjaar fl.25 hij vooruitbe taling. Prijs per nummer fü.10 Advertentiën 10 eents per regel bij herhaalde plaatsing korting. Dit nummer bestaat uit 4 bladzijden. WIJSBEGEERTE. Voor onze lezers die niet tevens lezers zijn van V. R. CLnemen wij uit dit blad over liet vol le glasheldere kort verslag van liet zesde mo- 'encongres, geteekend door dr. M. Kreunen ie - Gravenhage. Ilneckel, Ostwald, Goldsclieid en Juliusburger trcn de mannen, wier voordrachten bizonder de i dacht trokken. Juliusburger had tot onderwerp sociale taak van het monisme. Het monisme moet de natuurwetten niet enkel opsporen, maar ook in het leven toepassen. De mensch moet zijn ontwikkeling niet aan het toeval overlaten, i.ir bestrijden wat haar tegenhoudt, bevorderen at haar begunstigt. De spreker wijst b. v. op t begrip van schuld en misdaad. De psychogfc- tisclie hoofdwet stelt vast, dat de trapsgewijze ïemende karaktereigenschappen van de reeksen voorvaderen zich in het individu herhalen, ii dit natuurwetenschappelijk standpunt be- ouwt de monist crimineele vergrijpen, op grond t deze theorie zoekt hij naar verbetering. Drie adelijke dingen houden den vooruitgang tegen, tuberculose, de alcohol, de geslachtsziekten. Bij bespreking van het alcohol-vraagstuk wijst hij op, hoe het moderne koffiehuisleven met zijn i i leep van onzedelijke praatjes en drinkgewoon- oppervlakkigheid van geestelijk leven in de i i id werkt. De oplossing van deze vraagstukken in alleen verkregen worden, wanneer men begint liet gezin, bij de opvoeding der jeugd. Recidi- ten. onverbeterlijke, anti-sociale individuen moe- onschadelijk gemaakt worden, zooals dat in merika en Zwitserland beoogd en ten deele reeds uitgevoerd wordt. De sociale arbeid van de mo- risten, het was een opmerking van Ostwald, is zoo iel anders als de christelijke „caritas". Het christendom zoekt ongelukkigen te redden, het rnoui"..;, wil door hervorming van levenswijze en maatschappij de ellende voet voor voet uit de wereld dringen. Rudolf Goldsclieid. de beroemde socioloog uit Weenen, sprak over monisme en politiek. Viel het u hoorders al moeilijk dit program van actie, ii /.en stroom van bondige stellingen en verre pers pectieven te volgen, ondoenlijk is het in een be knopt verslag den rijkdom van geest weer te ge- n. hier ten toon gespreid. Ik stip slechts aan. D< politiek is tegenwoordig slechts een machts middel in den dienst van het dualisme. Zij ge bruikt en misbruikt naar believen begrippen als Realpolitiek, humaniteit, idealisme, utilitarime en beroept zich daarbij op het geloof, maar op een oud geloof, dat de eenheid der persoonlijkheid verbreekt, denken en handelen, verstand en gemoed wil scheiden. Maar reeds hebben wij een monis tisch nieuw geloof. Tegenover het middeleeuwch godsvertrouwen stellen wij het nieuwe zelfvertrou wen, dat sterker is. Van de beheerscliing der tech nische cultuur schrijden wij langzaam voort tot I eiieersching van het innerlijke leven. Een nieuwe verinnerlijking van de beschaving zal komen die ook zedelijk en religieus is. „Godsdienstig is wie zich innerlijk aan zedelijke plichten gebonden voelt." Men vreest deze toekomstige moraal en zoekt haar door politiek te verhinderen. De brug in de toekomst, de brug tusschen ideaal en wer kelijkheid, die wij willen bouwen, wil het dualisme weer afbreken. Voorzorg voor de toekomst is 1100- dig. Dat is monistische politiek. Geen tegenspraak meer tuschen theorie en praktijk, geen terugschrik ken voor consequenties. Wij hebben behoefte aan beschaving op alle gebied, maar voor alles een verstandige exploitatie van het menschenmateri- aal, menschenoeconomie. Er bestaat geen so ciaal perpetuum mobile evenmin als een technici». Roofbouw op menschen toegepast, mag niet meer geduld worden. „De weelde van de ellende" kun nen wij ons niet meer veroorloven. Sociale poli tiek wordt zoo, onafhankelijk van alle ethische en religieuse voorstellingen, tot een zuivere cultuur techniek of omgekeerd: de ethica wordt hierdoor nog oeeonomisch gemotiveerd. Lest best. luidt het oud-hollandsche voorschrift, en zoo komt het adres van Haeckel, waarvan iedereen den mond vol had, eerst nu ter sprake. Heinrich Schmidt, de assistent en medewerker vaii den hoogbejaarden geleerde, las het voor. Zooals men- weet, heeft Haeckel een paar jaar geleden we gens zijn lioogen leeftijd het praesidium van den monistenbond aan Wilhelm Ostwald overgedragen en denken de twee presidenten verschillend over de betrekkingen tusschen energie en materie (of kracht en stof). De leden van den bond volgen deels de energetische wereldbeschouwing van Ost wald deels de materialistische opvatting van Haeckel. Reeds had Ostwald in een zijner Sonn- tagspredigten (no. 35) dit punt besproken en aan getoond dat beide vormen van monistische filoso fie, wel verre van elkaar tegen te spreken, elkan der eer aanvullen. Van zijn kant zet Haeckel nu uiteen, dat liet verschil slechts over een betrekke lijk ondergeschikt punt loopt en dat op de hoofd punten volkomen overeenstemming bestuit TT,.t adres voert tot titel „Energetik und Subside SPtz en is een P-ewielitio- ïvio+^^i. i- 6 setz en ia een gewichtig historisch document van de monistische beweging; maar voor den oninge wijde is de titel al even onverstaanbaar als de ïtihrmn flnuv - Vlc inhoud. Door toe te voegen wat niet gemist en weg te laten wat ontbeerd kan worden, wil fe pogen den gedachtengang duidelijk te maken. -, Lin! .K)ldden der vorige eeuw de omvang rijke beteeken,9 van de wet van het. behoud van arbeidsvermogen algemeen werd ingezien, heeft zich allengs de overtuiging ontwikkeld, dat deze wet den grondslag van de natuurwetenschappen, speciaal van de physica behoort te vormen. Ter wijl echter in de leerboeken liet begrip stof naast het begrip energie de eereplaats bleef innemen, heeft Ostwald gemeend liieriu verandering te moe ten brengen. Hij heeft zijn idëen liet eerst verkon digd op het eongres van natuurkundigen in 1896 te Liibeck gehouden en vervolgens neergelegd in zijn Vorlesungen liber Naturphilosopliie, welke in l'juz zijn verschenen. Ostwald spreekt van het bank. root van bet wetenschappelijk materialisme, dat volgens hem vervangen moet worden door een nieuwe leer ..die Ënergetiek". Is hiermee het eerste woord van den titel eenigszins toegelicht, meer woorden zijn noodig 0111 de duisternis waarin liet laatste gehuld is, op te helderen. Reeds twintig jaar geleden lieeft Haeckel in zijn Glaubensbekenntniss eines Naturiorsehers zijn overtuiging uitgesproken, dat de tegenstelling tus schen wetenschap en geloof, tusschen de causali- teitsbehoefte van het verstand en de ethische be hoeften van het verstand en de ethische behoeften van het gemoed opgeheven wordt door aan te nemen, dat God en wereld één zijn. Het helderst en eenvoudigst vond hij dat uitgedrukt in liet mathematisch geformuleerde Pantheïsme van Spi noza, dat alle verschijnselen als de werking van een eenige goddelijke substantie beschouwt, die zich in de beide attributen van uitgebreidheid en denken (van stof en geest) openbaart. Materie en geest worden hier overal en ten allen tijde in het wezen der universeele substantie verbonden ge acht een opvatting, die ook Goethe in een zijner bewonderenswaardige uitspraken ondubbelzinnig heeft uitgedrukt: „Slof kan nooit zonder geest, geest nooit zonder stof bestaan en werkzaam zijn." Maar niet enkel materie en geest, ook materie en energie acht Haeckel in de kosmische substan tie onafscheidelijk verbonden. Nadat Lavoisier in 1798 de wet van het behoud van stof had ontdekt, en Robert Mayor in 1842 de wet van het behoud van arbeidsvermogen (energie), was het namelijk de groote vraag of deze beide kosmische hoofd wetten onafscheidelijk samenhangen. Nog is de kwestie niet uitgemaakt. Op grond vaii zijn mo nistische ontwikkelingsleer heeft Haeckel de een heid van de twee hoofdwetten aangenomen en velen van hen die in dit gevoelen deelen spreken van „de wet van lief behoud van stof en van arbeids vermogen." Maar de oeconomie van het denken maakte een kortere uitdrukking raadzaam en daarom heeft Haeckel voorgesteld 0111 liever van substantie-wet te spreken, wanneer wTij willen uit drukken dat de som van materie en energie in liet heelal constant is. Tiet principieel verschil tusschen de mechanisti sche wereldbeschouwing van Haeckel en de ener getische van Ostwald komt feitelijk hierop neer, dat Haeckel aan het,begrip stof naast liet begrin energie de eereplaats geeft en Ostwald die toe kent aan het begrip energie. Een zelfstandige materie bestaat er voor liem niet. Wat wij „ma terie noemen, zoo luidt zijn betoog, komt in wer kelijkheid neer op een energie-complex; in de din gen der buitenwereld vindt men steeds drie soor ten van energie bijeen, die tezamen het begrip mate rie opbouwen. De dingen zijn zwaar, zij hebben gewicht omdat zij door de aarde worden aange- tlokken, en zij bezitten dientengevolge gravitatie- energie door de plaats die zij innemen. Een vallend lichaam kan immers arbeid verrichten. De din gen kunnen zich bewegen en bezitten dus kineti sche energie. Denk b. v. aan het stroomende wa ter en den wind. De dingen nemen een zekere ruimte in en ook hierin zit energie verborgen, want vergrooting of verkleining van welk ding ook, hetzij vast. vloeibaar of gasvormig, gaat steeds met afgifte of opneming van energie ge ilaard. Men stelle zich voor wat er gebeuren zou, wan neer een ervan ontbrak. Was er geen volumen en ergie aanwezig, dan zou het voorwerp geen ruimte innemen, derhalve door ons niet worden waarge nomen en evenmin gehanteerd kunnen worden. Was energie van beweging niet voorhanden, dan had liet voorwerp geen massa; het zou dus door den geringsten stoot een oneindige snelheid aan nemen en zich daardoor eveneens aan elke waar neming onttrekken. Had het eindelijk geen gra- vitatie-energie, dan zou het niet op de aarde blij ven en eveneens aan onze waarneming ontsnappen. T11 aansluiting aan het spraakgebruik noemt ook de taal dor wetenschap zulke energie-complexen licha men. Nu zal iedereen gaarne toegeven, dat van een lichaam niets overblijft, Wanneer men het van al zijn eigenschappen ontdoet. En aangezien een lichaam niets als een energie-complex voor ons is. verdwijnt het voor ons begrip, wanneer men de bestanddeelen van het complex wegdenkt. Door de stof aan de energie te subordineeren en de materie als een speciaal geval binnen den kling der energetische systemen op te vatten wil hij het „dualisme van materie en energie" ophef fen en liet wetenschappelijk materialisme ontgaan. Vraagt men hem bestaat materie onafhankelijk en i rij van energie, dan antwoordt hij met voile rechtneen, maar tegelijkertijd zegt hij op de om gekeerde vraag of er energie zonder materie be staat even belist: ja. Hij beroept zich daarbij op de stralingen der zon. die in meetbaren tijd „den van materie zoo goed als vrije wereldruimte door ijlen. Alle etherhypotliesen verwerpt hij en „Eernwirkung" van energie houdt liij dus voor mogelijk. i Haeckel houdt zich aan de gewone opvatting van materie, die uitgebreidheid in de ruimte voor haar essentieele eigenschap houdt en die de voor stelling van een absoluut ledige ruimte en dus „Eernwirkung" der kraclit verwerpt. Volgens liem bestaat de materie uit twee lioofdbestanddeelen, waartusschen niet slechts overal een innerlijk con tact maar een voortdurende dynamische wissel werking plaats heeft. Het eeue bestanddeel de ether heeft geen gewicht en geen atomische struc tuur; „continu" vtilt de ether de geheele wereld, yoor zoover die niet ingenomen wordt door het weegbare bestanddeel, de materie in engeren zin, die „discontinu" is en uit kleinst denkbare stof deeltjes, atomen, is saamgosteld. Men ziet dus: liet verschil tusschen het mate rialistisch monisme van Haec-kcl en liet energe tisch monisme van Ostwald berust op verschil iu begripsbepaling. Ostwald noemt ledige luimte, wat volgens Haeckel ether heet. Hij noemt de energie een functie van de ledige ruimte, terwijl ze vol gens de opvatting van Haeckel een functie van den ether is. Onder de mechanistische opvatting der natuur, zegt Ilaeekel. heb ik nooit iets anders verstaan dan causale natuurbeschouwing. Overal heersciien sleelits physisch-ehemisclie wetten, werken slechts mechanische krachten en het vele ondoelmatige, dat de natuur vertoont, weerlegt de theologische natuuropvatting. Alle doelmatigheid is zuiver causaal-meehanisch ontstaan, een product van den strijd 0111 het bestaan, van selectie en aanpassing. Maar in dien zin is liet energetisch monisme van Ostwald even mechanistisch als liet materialis tisch monisme van Ilaeekel. En zoo mag dan hot verschil in opvatting, dat tusschen de tv cc geleer den bestaat, van filosofisch standi',unt beschouwd, betrekkelijk gering heeten, vergeleken bij hun vol komen overeenstemming op de hoofdpunten. Want twee stellingen zijn er, waaraan een oprecht mo nist nooit mag tornen 1. Alles is natuur, natuur is alles. En naast of boven of achter de natuur is niets. '2. Alles is aan dezelfde wetten gebonden en de kennis dezer wetten berust enteï op ervaring. Een scherpe tegenstelling vormen de grondstel lingen van liet dualisme, dat achter of boven de natuur, speciaal in de levende wezens, nog eun zelfstandige geesteswereld aanneemt, onderwor pen aan eigen wetten, van wier bestaan wij kennis krijgen door mystieke openbaringen en transcen dente bespiegelingen. In het woord monisme ligt reeds omgesloten, dat het denkbeeld van eenheid in al wat gebeurt en bestaat bij alle richtingen van monistische natuur filosofie bewaard moet blijven. Er is slechts één waarde en dat is de natuur. Dit naturalistischs of liever kosmische monisme moet, zegt Haeckel, de basis van onze wereldbeschouwing vormen en maakt, dat deze op geen enkel punt met zich zelf in tegenspraak komt. De vele belangrijke toepas singen. die de monistische ethiek en religie op het gebied van sociologie en politiek, van paedagogie en van recht in de eerste dekaile der twintigste eeuw heeft nagestreefd en ten deele ook verwezen lijkt, rechtvaardigen den trotsehen titel van „de monistische eeuw" ook in dit opzicht. Laten wij hopen, zoo luidt het slotwoord van de toespraak, dat de verdere ontwikkeling onzer eeuw deze piaegnaute benaming in toenemende mate wettig4 en dat ook de energie van dit monisteneongres ter. goede zal komen aan de verspreiding van de gelijke natuurkennis en aan de bevordering van liet ware, goede en sclioone. MUZIEK. Liederavond van Lisa en Sven Scho lander uit Stockholm; begeleiding: Zweedsohe luit van 1798; in de con certzaal „De Kroon", op Zaterdag 26 October 1912, te 8 uur. Ook over dit concert heb ik zeer uiteenloo- pende op- en aanmerkingen van de hoorderes sen en hoorders vernomen. Het meest ben ik 't eens met iemand die mij vroeg of ik 't niet een hoogst merkwaardig concert vond. Ik zal u niet al de zangnummers van 't programma en de extra nummers opnoemen, en slechts mijn hoofdindrukken meedeelen. Bij alle zware, inspannende, droefgeestige en ingewikkelde muziek; die men veel hoort, vond ik deze isoort als afwisseling ook wel eens aardig en aange naam. Muziek heeft zooveel kanten: ook een luchtige, grappige, vroolijke, schertsende, 't geen bij deze liederen zeer uitkwam. En toch waren er ook liederen bij zoo fijn en teer en ernstig en vroom, die mij weer op een andere manier boeiden en bekoorden, de muziek ien de uitvoering beide. Als ernstige noem ik: „Weih- nachtslied" en „die Olocken", als luchtige: „Hoppoldey" (een heerlijke wals!) en „Valse du Printemps" en eenige grappige, als: „Adelaide der Lumpenmann", „les Métamorphoseé". Eerlijk gezegd vind ik zulk een avond wel eens heel aangenaam en frisch, en gezond om eens te lachen!! Als er aanmerkingen gemaakt moeten worden, laat ik dat aan anderen over, daarvoor ben ik niet „in stemming". Een zeer groote reden, waarom ik dit een goed en mooi en aardig concert vond, is, dat vader en dochter Scholander zich zoo geheel gaven, dat zij b e- leefden wat zij zongen, 't geen niet alleen in de stemmen te hooren, maar ook in houding, gebaar en gelaatsuitdrukking te zien was, 't Was meer dan noten zingen. Haarlemsche Bachvereeniging. Eerste concert op Maandag 28 October 1912, 's avonds ten 8 ure. Orkest van het concertgebouw te Amsterdam, onder leiding van den heer Willem Mengel berg, eerelid en lid van verdienste der H. B. V. Solist: de heer Alexander Scriabine. (pianist.) Vóór de pauze hoorden we van den com ponist-pianist: Symphonie N". 1, waarvan de indeeling: Lento, Allegro dramatico, Lento, Vi vace, Allegro, is. in deze symphonie was veel moois en lieflijks en feeders, ook was het wel wat sentimenteel en droomerig; de muziek is aan genaam, zonder hevige uitbarstingen. Het laatste deel vond ik 't mooist en belang rijkst. De solostukken voor klavier (ook van Scriabine) waren: „Drie Praeludes" en „Etude". In de „Praeludes" vond ik een echt droome rig maneschijn-stemmingsbeeld; zeer korte, een voudige schetsjes, die noch heel hoog, noch heel diep gingen; maar voor gevoelsmenschen „allerliefste" muziek. In de Etude kwam de groote techniek van den pianist-componist goed uit. Bij 't hooren der „Praeludes" dacht ik aan „Warum?" van R. Schumann en de „Etude" herinnerde aan Chopin. Na de pauze: „Con cert", op: 20 van A. Scriabine. Het werk werd do,or pianist en orkest zoo schoon uitgevoerd, dat het publiek den compo nist-pianist met luid geklap zijn bijval betuigde en Mengelberg hem hartelijk de hand schudde, 't Is eigenaardig: 't was mooi (en alles wat men maar wil) en toch miste ik den heelen avond iets; misschien bleef het te veel in de „gevoels sfeer" en miste daardoor de s t ij g i n g en o p- heffing tot hooger „geestessfeer", die boven 't gevoel uitgaat. Tot slot hoorden we nog: „Ouverture-Fantasie, „Rornéo et Juliette" van P. Tschaikowskyeigenlijk hoofdzakelijk Fanta-, sie met ontelbaar veie en verschillende motie ven, waarvan in de beschrijving eenige voor kwamen; lieflijke, zangerige ,en luide en vreemde, die ik lang niet altijd begrijpen kan. Begrijpt men alles dadelijk bij één keer hoo ren Eerste Séance voor Kamer-muziek te ge ven door Joh. Steenman, op Woens dagavond 30 October 1912, in de con certzaal „De Kroon", met medewerking van: Prof. Johan Messchaert, zang; Julius Röntgen, piano; J. Mossel, Vio loncel. N°. 1 van 't programma was: „Trio F majeur op: 80 van R.Schumann; een mooi Trio, waarin de drie instrumenten elk een dankbare partij vervullen en echt a la Schumann fijn samen- klinken en welluidend door elkander geweven zijn. Vooral in het tweede deel en het slot van het derde komt het zeer teer- en fijngevoelige der Schumannsche muziek duidelijk uit; 't meest nog in de pianopartij, die door Röntgen op zijn bekend uitstekende wijze werd gespeeld. Hierna volgden zes liederen van R. Schumann: „Lieder- kreis op: 39", gezongen door onzen meester zanger Messchaert, zooals alleen h ij die lie deren zingt en voordraagt met Röntgen als begeleider. Dat zegt alles, want is 't nog zoo- dig uitvoerig te schrijven hoe elk lied afzon derlijk was? Na de pauze hoorden we een Suite „Boerenliedjes" van Julius Röntgen, door den componist natuurlijk voortreffelijk uitge voerd. Elk had een zeer eigen karakter; wijze en zangmaat van alle vijf aardig en eigen aardig; zooals hij ze voordraagt, wordt het ook aanschouwelijk en leeft alles, men hoort en ziet de menschen dansen! de boeren en boerinnen en Harlequin! N°'. 4 Andante Oeuvre pos- thume (manuscript) van E. Grieg voor piano, viool en violoncel. Wordt de pianopartij hier 't eerst genoemd omdat die de hoofdrol ver vult? De belangrijkste is 't zeer zeker. Als geheel is dit Andante geen heel dankbaar trio; in dti geval is het „echt Griegsche" niet in 't voordeel van het werk; te veel gezochte eigenaardigheden in samenklank en maat scha den, zoo ook hier. Tot slot een vijftal liederen van Grieg, zeer weemoedig en droevig, door Messchaert ook weer gezongen op („onbe schrijflijke" manier. (Ik kan er nu tenminste niet over schrijven voor wie 't niet hoorden, en wie 't wel hoorden, zullen mij verstaan). Wij zijn den concertgever allen zeer dankbaar ülat hij ons in de gelegenheid stelde dit alles te hooren, want zulk een kunstenaarspaar als Messohaert- Röntgen bestaan er niet vele. Iets van hun opgaan in de kunst en elkaar begrij- p e 11 deelt zich mede aan allen, die door muziek ook in een betere wereld opgeheven

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1912 | | pagina 1