ALGEMEEN WEEKBLAD Bloetnetidaal, jtaarlem, JtectnsUdc en omliggende plaatsen. Bloemendaalscheweg 49. Tel. 1837. Bloemendaal. Gedempte Oude Gracht 63. Tel. 1^ Jf rgang. ZATERDAG 18 JANUARI 1913. No. 3. VOOR KANTOREN: ,n de Lezers. M^™»i Bloenaalscli I I A<1 verten tien 10 cents per regel bij herhaalde plaatsing korting. m ■i—ii li i i imz— ;.nmer bestaat uit 4 bladzijden. doet uitsluitend uw inkoopen die iu „Het Bloemendaalsch ;id" adverteeren. uit ge zoo vriendelijk willen zijn, eens te zeggen, dat hunne li „liet Bloemendaalsch Week- uwe aandacht op hun zaken ves- jsbreglit van Aemstel, schouwburg Jansweg. ust ons, onder dezen titel te bezingen,, Royaardsverza- van Vviiiem hoyaards zeiven, -w, Jan iVxusch, Erits Lensvelt, ïger en nog zoovele anderen, ght van Aemstel: "Verzamel- tii vondeiiaansche dichtkunst nederianclsche ireuraiclitliunst, msche stedentrots, en vau. voos- nomst en glorie van nederland- eelspelkunst. i ruim 3ó jaar geleden zijn, lijn grootvader, het is betame- ggen: een mijner grootvaders, ■m, den echten amsierdamschen mij op een Januari-dag mede i naar den stadsschouwburg i aidsche Blem. Het was er vol ig en ik had een grooten zak- ie genomen voor het huilen. Ook ■tvader heeft er gehuild. Gijs in Aemstel was nu eenmaal en de schouwburg (met de be t-s) het eeiiige oord, waar men ailen en toch tevens voor vol gezien. Yoor zoover ik mij her- is de voorstelling bedroevend g. Of het Schoonhoven öf een v us die den Gijsbreght iuidruch- toch zoet en zalvend speelde, eiet, maar het was schitterend I,; liteit. Het begon al dadelijk op -pas als van een' damhert in lenkamp: Hét hémelsche ge- ft zich ten langen léste, Erbar- vm' mij, en mijn benaeuwde vés- ..ui de tooneelschermen was te ie van karton, aan de kleeding- ti dat ze van ongewone dracht de taal werd behandeld, als op- onbelangrijk, slechts van be- s voor den rythmusbij een be klemtoon ging een deur open, men een persoon op het tooneel, men een zwaard, zwierde men ■binders armen. Het was benauwend, bedroevend. was ook wel droevig; niet i terven van Ar ent van Aemstel. ;-:ke roode mijnheer, die daarvoor werd na zijn overlijden in bla- i welstand door vier man, die met hem en hun lachen hielden, weg- n ieder was blij, dat 't zonder de helmen of struikelen afliep, r het was droevig om Badeloch de onsterfelijke mevrouw Bouw- r of een andere tooneelspeelster !- i'inner ik mij niet)Badeloch was greep aan. zij wrong de handen, j. beeldde de nederlandsche bur- w en moeder uit in angst en FE UILLETON. Hoe moeten wij lezen? 2) 'ijtnu niet in onze bedoeling, al deze regels adelen; dit zou ons te ver voeren, iu aan- g genomen de ruimte die beschikbaar is. rwijzen daarvoor naar de verschillende ken daarover. Wel willen wij wijzen op bizonderheden in de dichtkunst, die, wan j ze niet kennen, ook ongemerkt aan ons voorbij zouden gaan, maar die toch, zoo men t en ze opmerkt, in een gedicht een bizon ank-expressie teweeg brengen. Daarom is u te raden, wanneer wij een gedicht, lezen, st in ons zelf te doen, opdat wij de bedoe- agrijpen; is deze ons duidelijk geworden, iceten wij het halfluid lezen, en daarbij letten op de leesteekens, want dit is bij dicht een van de voornaamste punten. Het 1 t noodig het geheel luid te lezen; het is je bedoeling te deelameeren, maar men langs den weg van het gehoor „de muziek" ie nemen, die in het gedicht zit; en dit hoort 'w\ er wanneer men het halfluid leest, dan 'er men het in zichzelf leest. In 't laatste vee! van de „klank" van een ge in ciroetneicl, een vrouw uie zien liet, gaan. maar dij kwam cie zakdoek re siade. VInar net was ook wei gek, want V eene- rick, die vaak met zijn rug naar de toe- scmouwers stond, had aan een kuit twee gaten in de zwarte kous, een grootere bovenaan ads ,een blank duivenei en daar onder een zoo groot ais een spatje wit kalk, en in net laatste bedriji zakten de papieren lidngwoiken, die den engel jtiaiaei omlysitfen, een beetje ad en kon men net gevieugeid wezen met sandalen op een kqukentaiei zien staan. m januari fuüd neD ik den U-ijsbreght wederom zien speien, ook door net .Nederlandsen Tooneei, maar toen was itoyaards (üoewei nog weinig gewaar deerd;, aan dit gezelschap verbonden, n ij moent, by hooge gratie, den Arent spelen, needs by den aanolik van zijn binnengedragen -worden, van zyn grime, veranderde ais door toovery de atmos- leer op net tooneel en in de zaal. „Uch broeder, la-et me los" klonk net. wat was dat, een inenscheiijke stem op dit tooneel.' ,,'k nn kan niet meer, tck ben den adem quyc, lek kan niet lan ger spreecken. mijn nart oezwyekt door t bioen. rek neb myn' phent voidaen." noog verheven boven de oauaiiteit der kieurig-drukke omgeving zweetde hier het mensciieiyke woord, in duiaeiyk ge spreken kiannen, eenvoud gedi-eiikt in aandoening, de lijdende, de stervende held, een rol voor noyaards, toen, iu Amsterdam, tegengewerkt ais üij werd door wie neni wei begrepen, en onbe grepen ais ny was door nen, uie veei van Hem verwachtten, myn bewondering was spontaan van myn lippen geviogeu, wij waren letternunuige vrienuen, en toen hem die in de pauze werd overgebracht kwam van zijne lippen een zyner eerste uitingen van artistiek zelfgevoel. Het was in die dagen dat wij droom den van een grooten openlucht-schouw burg m 'de naoyiieid van Amsterdam, van de herleving van net oude nederianusche treurspeldicht, van een nieuw tooneel, dat eenmaal aanwezig als vanzeli de nieuwe nederlandsche dichters zou ma- keu tot dichters van het treurspel, waarin de nieuwe nederlandsche en vlctamsehe letterkunde tot haar eind bloei komen moet. Koyaards heeft in de 10 jaren die sedert zijn verwerkt, het oude neder landsche treurspel doen herleven en het nieuwe tooneel in Nederland gesticht. Een paralleliShakespeareRobertson in Engeland, VondelKoyaards in Neder land. Royaards heeft het tooneelwezen in ons land weder verheven tot een wer kelijke kunst. Dit wordt onder meer bewezen, door dat op de voorstelling van den Gijs breght, in zijne nieuwe gedaante, ernsti ge detail-kritiek kan worden geoefend. Wij besluiten ditmaal met een afzon derlijk woord van hulde voor mevrouw Royaards. De adel van haar voorkomen en spel toonden een met haar wezen strookende opvatting van de rol van Badeloch, de volgehouden voornaamheid ha.rer uiterlijke persoonlijkheid doet de gebrokenheid van haar gemoed slechts des te inniger uitkomen. Jan Musch als de Spie was onvergetelijk van grime, dicht verloren. Om eens een voorbeeld te nemen uit een gedicht, dat, naar verondersteld mag wor den, bij de meeste lezers bekend zal wezen. Uit „Der Taucher" van Von Schiller: „Und es wallet und siedet und brauset und zischt, Wie wenn Wasser mit Feuer sieh mengt, Bis zum Himmel spritzet der dampfende Gischt! Hoort men hierin niet duidelijk, wanneer men het halfluid leest, door de vele s-klanken die er in voorkomen, het gedruisch van een kokenden maalstroom? Zoo ook hoort men in het volgende duidelijk het kabbelende beekje: Und horch! da sprudelt es silberhell Ganz nahe wie rieselndes Rauschen. Und sieh, aus dem Felsen geschwdtzig setpell Springt murmelnd hervor cin leb u.digc Quel!. (Uit: „Die Biirgschaft" van Schiller.) Bovenstaande voorbeelden zijn beide voorbeel den van onomatopoëzie of klanknabootsing. Ver der heeft men nog de ossOnnntiè, welke ontstaat als van verscheidene nvoi den IHtiwgt epen op welke de klemtoon valf, dezelfde klinkers ('eb ben; de alliteratie, de opeet-, n i elkaar beantwoordende lettergrepen; d< momiifati de bijeenplaatsing va verwant' -.'."orden, zooals onverbeterlijk van taal en spel, hij heeft in beide een nederlandsche lenigheid. JVloge Royaards hem nog hing voor zyn gezelschap behouden. T. MUZIEK. „De Kroon", Vrijdag 10 Januari 1913, 8 uur. Liederen-avond. Susan Metcalfe en Louis Schnitzler, begeleiding'. Over ueze zangeres nau ik zeer gunstige KritieK geie/.en, ging uuo mee Hooggespannen vex vvaeiriing naar i concert en nu moei iK eenijK belcennen dat 't mij teieursteiue. ïen eerste: ue omvang der stem, want eigenlijk was alleen ue „hoogte' Kiank- voi en iieiuer; ook is 't geen sterKe stem en maakte 't oen muruk ox zij moeilijk zong en vonu ik bij ue beitenue iieueren en aria's ue vooruraent ook lang niet altijd volgens de componisten- beuoenng. De eerste serie liederen waren met ïta- jiaanscnen tekst: a. Aria uit Urpiieus van Cnr. Cluck; (uie mij matig voldeed); b. Le Violette van A. öcariatti; c. ^.marilli van G. Caccini; a. Al ha preso aila sua ragna van D. Farauies; (üie door liet lichte en luchtige voor haar stem uitstekend waren)e. Care öeive van G. F. ilaen- del; ('tgeen totaal niet in haar stem lag wat toon hoogte oetreit en dan volkomen ongeschikt voor haar, want llaendelstiji past niet bij zulke stem men. „iven u zeil", geiut ook voor optredende kunstenaars). In de tweeue serie waren 't vier moderne ïandgenooten, wier liederen zij ons voor droeg. Een noogst merkwaardige sprongvan iiaen- dei naar „Lieoe van Franco Mendesi! Van den- iselluen componist zong ze ook nog „Wittwenring", 'tgeen mij meer begrijpelijk leek dan 't eerste; van B. VyegenerJxoopman„Sterbeglocken waarvan de begeleiding de klokken goed weergaf; maar 't is een treurig bedoeld lied waarscinjniijk, en t deed me niets. „La Meunière" van Eiisabetli Bousóholte is daarentegen een aardig' liedje, liei- lijk en zangerig en dat „tic-tac" zong ze ook heel dardig. De beide laatste liederen van deze serie waren van Kor Kuiler, waarvan het eerste rus tige en 't tweede erg drukke muziek was; wel zangerig, maar waarom zulk een stormachtige begeleiding onder die linden, waar „erst küsstest du mich, und dann küsst' ich dich."? De derde serie was aan fransche muziek gewijd, nl. a. „Ma Bienaimée" van L. Boëlimann; b. L'Lm- barcjuement pour Cytliere" van li. Chansarel; c. „Soir" van G. Fauré en d. „Sérénade toscane" ook van Fauré; over 't geheel was deze soort muziek wel voor haar stem geschikt. In de vierde serie kwam eerst: „Die Lotosblume" en „Röselein" van R. Schumann. Vooral die Lotosblume gaf zij vol strekt ON-üclinmannsch weer, want zóó heeft Schumann „freundlich" en „fromines Biumenge- sicht" tocli niet bedoeld en dan al die kolossale ritardando's in den laatsten regel!! Onmogelijk theatraal wordt dat lied over een bloem; onbe grijpelijk is 't, zulk een opvatting ervan te hebben en te uiten. Van „der Sandtrager" moesten we eigenlijk sterk ontroerd zijn, want het gedicht van Carmen Sylva en de muziek van A. Bungert zijn aangrijpend tragisch. De beide liederen, van Brahms: a. „Auf die Nacht in der Spinnstub'n" en b. „Meine Liebe ist grün" (waarvan het laatste zeer bekend is), genoten veel bijval, zoodat d'e zangeres nog een toegift zong, n.l. een Wiegen- liedje van Catli. van Rennes? Ten slotte nog een woord van hulde aan den begeleider, Louis Schnitzler, die hedenavond weer bewezen heeft een uitstekend en zeer muzikaal pianist te zijn. (Zijn eigenaardige „grimassen" doen aan zijn spel niets af). Het was hoogstver- makelijk, eens de verschillende opmerkingen te hooren, want er waren jonge en oude dames, die 't alles „beeldig", „allerliefst" vonden en zelfs de japon ook mooi vonden. Ik vond ook wel veeï lief en mooi, maar kon niet alles bewonderen wat we hoorden. Een groote verdienste van deze buitenlandsche zangeres is wel, dat zij zooveel liederen van nederlandsche componisten gezongen heeft; dit is een goed voorbeeld, dat navolging verdient, want al bewonder ik niet alles, iets vleugel, vliegen, loon, loonen, enz. Dan treft men ook in enkele gedichten het binnen- en midden rijmen aan, hetgeen ontstaat, wanneer in een regel van een gedicht twee woorden voorkomen die op elkaar rijmen, of wanneer deze voorkomen midden in twee op elkaar volgende regels; dit alles na tuurlijk omgaande buiten het gewone rijm. Behalve deze regels voor den klank van een gedicht zijn er, ook voor wat de maat betreft; zoo heeft men bij voorbeeld de zeven vijfvoetige jambische verzen, alexandrijnen, enz. Sinds 25 jaar bedienen de Hollanders zich bij voorkeur van de vijfvoetig gewordene jambische verzen. Voor een voorbeeld wat de maat in een gedicht uitwerkt, geven wij hier een aanhaling uit La Fontaine: Femmes, moines, vieillards, tout était descendu, ai men duidelijk het loopen of wandelen hooit van de menigte. 2 v Jen wij dat alles in een gedicht zijn be- paafÖH strekking en doel heeft, en een eerste ver- eis elite bij het lezen van gedichten is dan ook dat men tenminste eenigszins op de hoogte is van deze regels en eigenaardigheden, want dit zal ons menr doen genieten van de bizonderheden en het, r 't algemeen genomen, meer duidelijk en vaardevol maken. Het in hoofdzaak leeren van leze regels loont dan ook ruimschoots de moeite. leeren kan men toch altijd nog wel van elk con cert, het hangt er maar van af hoe men luistert. Aan belangstellenden deelen wij mede, dat op Vrijdag 24 Januari des avonds ten 8 ure dr. Naber zijne sirene in „Maison Stroucken" toonen en bespreken zal. Koninklijke Liedertafel „Zang en Vriend schap", concert door het Residentie orkest, onder leiding van mr. ITenri Vi- otta, met medewerking van freule Jacoba Repelaer van Driel, altzangeres uit Den Haag. Begonnen werd met Beetkovens Vierde, en zij die dit wonderbaar schoone werk kennen (dat zullen er zèer velen zijn) én zij, die het zoo wel toegeruste residentie-orkest kennen (eveneens velen), kunnen zich een voorstelling vormen van wat daar aan muzikale schoonheid ten gehoore werd gebracht. De uitvoering van dit werk was, zooals wij dat van het residentie-orkest kennen, d. i. buitengewoon. Prachtig van klank, zoowel in die lieflijkst zangrijke gedeelten als in de zwaarder en heviger passages. Daarna hoorden wij door de zangeres het recita tief en aria uit Haendel'ö „Semele". Zij zong deze eenvoudige en zeer schoone muziek op bizonder verdienstelijke manier. Haar groote, fraaie en goedgeschoolde stem deed het schitterend. Nog zong de soliste eenige liederen van Richard Strauss: „Madchenblumen"a. „Kornblumen"b. „Mohnblumen"c. „Epheu"; d. „Wasserrose". En ook deze liederen, zoo geheel verscheiden van de vorige, wist de begaafde zangeres met zeer veel begrip en een mooi gevoel te vertolken; wat ook, uit technisch oogpunt gezien, uitnemend verdien stelijk genoemd worden mag; immers Strauss maakt het den zangers niet gemakkelijk. De be geleiding was bij den heer Ph. Loots natuurlijk in goede.in beste handen. Schubert's „Entre-acte- und Balletmusik" en de ouverture vau Weber's' „Oberön" werden door het uitmuntende Residentie-orkest op waarlijk schit terende wijze uitgevoerd. Het was een avond van zeer bizonder muzikaal genieten. ULTKAMÜNTKNISIVIE. In Fogazzaro's roman „De Heilige" vinden wij de volgende kloeke woorden: „Ik ben christen. Niet katholiek, maar christen* Ja zelfs, wat mijn christenheid aangaat, hen ik anti-katholiek. Mijn hart is christenjK en mijn brein protestant. Ik ontdek met genot in het katholicisme de waarmerken, niet van verval, maar van versteening. De liefde verkeert in staat van ontbinding in de meest oprechte katholieke zielen en heeft zich opgelost in een modder moe ras, waarin het gewormte van den haat krioelt. Overal zie ik het katholicisme uitéénrafelen en tusschen de rafels zie ik de oude afgoderij heen- schemeren, in wier plaats het eertijds trad. De weinige jonge krachten, gezond en levensvatbaar, die er zich in opdoen, willen niets liever dan er van scheidenOok ik verwacht een groot her vormer, maar hij moet anti-papist zijn, niet een tegenpaus in den historischen of bekrompen zin, maar een tegenpaus in de breede beteekenis van het woord door Luther er aan gegeven .Een groote begeerigheid dringt ons tot weten. En gij beeldt u nog in dat het mogelijk zou zijn dat arme oude pausdom te verjongen?! Weet gij wel dat wij, lee- ken, ver vooruit zijn, niet alleen in hetgeen wij aan beschaving veroverd hebben, maar ook in wat wij van Godskennis en zelfs in wetenschappelijke kennis van Christus ons hebben eigen gemaakt. Het is een pausdom, eeuwig en altijd op grooten afstand achter ons aanhinkend en dat nu en dan zich op de heirbanen vertoont met de stugheid van een rund dat lucht krijgt van de slachtplaats of dat, wanneer men het aan den nekband sjort, wel een sprong naar voren doet, maar toch op zijn oude plek terugkomt tot het andermaal wordt gesjord." Maar zoo voortgaande dwalen wij van ons eigen lijk onderwerp af, want wij zijn nu reeds bezig over de samenstelling van gedichten, en dit is onze bedoeling niet geweest; alleen hebben wij onze lezers op sommige bizonderheden in gedich ten willen attent maken, ten einde hen eenigs zins op de hoogte te brengen van de allervoor naamste eigenaardigheden. Zooals wij dan in het begin reeds zeiden, be hoort men een gedicht eerst in zichzelf te lezen, om er den zin van te begrijpen, en later halfluid om beter te kunnen oordeelen over de maat en den klank. Dit halfluid lezen is echter ook nog ergens anders goed voor; wanneer njen in zich zelf leest, let men over 't algemeen niet best op de leesteekens. En dit is bij het lezen van een gedicht ook een van de voornaamste dingen, want door een verkeerde daling of rijzing der stem, kan soms de geheele maat totaal bedorven worden; daarom is het aan te raden, va\ gedichten altijd een goed verzorgde uitgave, wa' nikken betreft, te lezen; daar het drukfoutenó' r !i e odk hier. evenals overal elders, aan de hrijvers dikwijl leelijke parten speelt. Zeer aanbevelenswaardig is het ook. gedC'h van gedichten, die ons bijgeblevc zijn, iu i-n zelf op te zeggen. Zoo moeilijk als dii n.ecs: «1 I bi; proza, zoo gemakkelijk is dit iworgaao.-- bij o poëzie, omdat de volgorde der oorden L ;]v

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1913 | | pagina 1