BSsetnettdaal, Kaarlet», Kcemstcde en omliggende plaatsen. ALGEMEEN WEEKBLAD Vijverweg 7.; Telephoon 938. Bloemendaal. Gedempte Oude Gracht 63. Tel. 141. Haarlem. VOOR KANTOREN 8e Jaargang. ZATERDAG 24 JANUARI 1914. No. 4. Het Bloemendaolsch Ueehblod. Prijs per halfjaar f 1.25 hij vooruitbe taling. Prijs per nummer fO.lO Atl verteut iën 10 cents per regel hij herhaalde plaatsing korting. Dit nummer bestaat uit 4 bladzijden. Lezingen door Dr. J. D. Bierens de Haan. I. Voor een uitgebreid en aandachtig' ge- Koor hield Dr. Bierens de Haan Maan dagavond in café „Welgelegen" zijn eer st:- lezing uit de viertallige reeks over Socrates en zijn omgeving". Op dezen eersten avond zou meer izonderlijk behandeld worden „Soera 's en de Sophisten". Bespraken wij - aldus ongeveer ving ireker zijn recle aan, bespraken wij vorige maal de oude Grieksche we- Hbeschouwing, in ee sten aanleg, thans is het de bloei van het Grieksche den- i n, waaraan wij onze aandacht zullen wijden; een bloei, welke met Socrates lunving, om met l'lato zijn toppunt te Ij- reiken. Bij Socrates vinden we het denken reeds in zijn logische scherpte en ont ledende methodehij kent reeds het wetenschappelijke denken, zooals wij dit thans opvatten. Daarom is Socrates gbenszins, zooals men mocht meenen, een verouderde figuur, vergeleken bij onze licdendaagsche beschaving'. Wie zoo zou preken, ziet te zeer den uiterlijken kant, de hedendaagsclie techniek, doch wie niet slechts liet uiterlijke achten, en de groote stroomingen in hun diépte pogen te zien, zullen bemerken, dat de geestesbeschaving der oudheid uitne mend is. V\ ij zijn die geenszins te boven. Wel is het aantal dergenen, die belangstelling- voor liet geestelijke hebben, sindsdien uitgebreid, doch, naar de diepte gepeild, blijkt liet Grieksche denken van onover troffen waarde. Daar toch gelden reeds dezelfde vraagstukken als voor ons vra gen naar liet wereldgeheel, de wereld orde, de bereikbaa ,-lieicl der mensche- lijke kennis, en dergelijke hielden ook hen reeds bezig. Ook daar vond men idealisme, materialisme, sceptiek en mystiek. Zoo is Socrates geenszins een merk waardige antiquiteit, doch een levende v aide en een levende persoonlijkheid voor alle tijden. Socrates werd in 470 vóór Christus te Athene geboren, en dronk in 399 den giftbeker. Wie was hij? Wa,t wilde hij? Waar om is hij een der dragers van de gees tesbeschaving der menschlieid? Beginnen wij, teneinde met Socrates enigszins v'ertrouwd te geraken, met Kern ons voor te stellen in zijn om geving. Athene, na de Perzische oorlo gen, beleeft een ongekenden blo-ei, een I loei als nimmer voordien ook door i-enige andere Grieksche stad bereikt was. Pericles gaf den Atheners een breede, ideale opvatting- van het staats- wolzijn. Athene was de school van den vrijen burgergeest. De beeldende kun sten en de letterkunde (de tragedie) bloeiden. Met dat prachtlievende rijke Athene vormde de sobere Socrates een sterke tegenstelling. Do bevolking was mondig geworden. Do staatsinrichting democratisch, de al- gemeene rechtspraak was een volks rechtbank. In zulk een staatsorde moest elk der burgers wel tot zelfstandig be grip komen, en dat ook kunnen uitspre ken. in deze omgeving trof Socrates de so- phisten, cle wijsheidleeraars van zijn tijd. Het zijn dus de sophisten, met wie wij ons moeten bezighouden. De sophisten waren het, die onderwijs gaven in taalleer, natuurleer, staatsbe grip en letterkunde, en hunne vele leer lingen waren het, die ver uit hun klei nen kring- naar buiten werkten in de samenleving. Zoo ontstond in deze vrije democratische republiek allengs een ai- gemeene wensch tot vereering- van het intellect. Dit was een grootsch oogenblik, maar een hachelijk tevens. En niet slechts voor Athene was het zulks, doch voor de kuituur der menschlieid, wijl te Athene als het ware de groote cultuur- geest zich samentrok. Dat de Atlieners zelfstandig wilden dénken, tot bewustheid komen, is het groote het hachelijke is, dat hierbij iets verloren gaat, wat niet zoo dadelijk wordt vergoed, n.l;. de bindende macht der traditie. De traditie toch, in hare onberedeneerde waarde, heeft grooter beteekenis dan men meent. Al redenee- rend gaan krachten, elementen verlo ren, welke men niet missen kan. Het was de scherpzinnige dialectiek der so phisten, welke deze tradities, ontledend, vernietigde. Hun verstandelijke critiek onthutste, wat dan ook niet verwonderlijk is, de conservatieven. De blijspeldichter Aris tophanes schrijft een satire op de so phisten. Daarin brengt liij ten tooneele een zoon, die zijn vader een pak slaag wil gevenomgekeerde orde, gevolg van de ontwrichting der overleveringen. Wie het helderst zagen, verkeerden in de begrijpelijke vrees, dat de ingeboren sceptiek der sophisten de volkskracht dooden moest. En het is nu juist Socra tes, die, uit hun loutere scherzinnighe- den een geestelijke slotsom trekkend, ze ten goede weet aan te wenden. We keeren echter tot de sophisten terug. De meest bekenden onder hen zijn Protagoras en Gorgias. Beiden zijn uitermate welsprekend en bekoren het oor der schoonheidlievende Atheners. Ze onderwijzen in de Ken-leer en de Z e d e n 1 e e r. In hun Ken-le er trachtten ze de vraag te beantwoorden: „Wat is waar?" In hun zedenleer was de vraag' ter beantwoording gesteld: „Wat is goed?" En zij beantwoordden deze beide vragen aldusEr is geen waarheid en het goede is willekeur. Laat ons beide vragen eens nagaan. De Ken-leer der saphisten heeft twee hoofdstellingenhet sensualisme en het subjectivisme. Het sensualisme leert, dat alle kennis uit waarneming voortkomt. Deze stelling- echter werkt storend. Op deze wijze vormen de van buiten bekomen indrukken tezamen onze begripswereld. Hier wordt dus niet ondersteld een geest, die zich in ons vaardig maakt, en onze waarnemingen ordent naar een wet van denken, die in ons is. Het zijn slechts indrukken, waarmede wij het moeten doen, zeggen de sophisten - die indrukken associeeren zich. Dat is alles. Ze ontkennen dus het denken zelf. - (Het is Socrates, die juist op de eigen-geaardheid van dat denken wij zen zal). De sophisten vinden een plan matige eenheid in de gansche werkelijk heid belachelijk. Het is slechts het zin nelijk waarneembare, waarmede zij reke ning- willen houden. Wat niet waarneem baar is, gaat hun niet aan. Hun tweede stelling is het subjecti visme. Alles is subjectief, leeraren zij. Dat is, alles is persoonlijk, toevallig. In het kennen geldt alleen het tijdelijk inzicht, nergens het algemeene. Ieder mag zijn gedachten voor waar houden. Alles is persoonlijke meening. Elke ver standsorganisatie staat op zichzelf. „Al wat ge denkt, is waar," zegt Protagorias. „Maarals ge het anders dacht, zou het ook waar zijn," voegt hij eraan toe. Ieder mensch is bij hem de maatstaf van alle dingen. Alles is waar:. Gcrgias zegt echter het omgekeerde, n.l.: Niets is waar. Niets kan be staan, maar stel u voor, dat dit wel kon, dan nog zou het voor den mensch niet kenbaar zijn. Want werkelijkheid en kennis zijn tegengesteld als liet objec tieve en het subjectieve. Als er iets bestond, konden wij het niet denken, en al konden we het denken, dan zouden we het nog niet, kunnen zeggenimmers woorden en gedachten verschillen veel van elkaar. Ieder bedoelt met hetzelfde woord iets anders. Protagoras' „Alles is waar" en Gor gias' „Niets is waar" beteekent eigenlijk hetzelfde, namelijk: Voor het mensche- lijke denken is de waarheid een illuzie. Ziedaar de uitspraken, welke door hun nieuwheid, hun spitsvondigheid de Athe ners wel verbluften, doch tot geene an dere dan negatieve resultaten leiden konden. Bezien wij thans de zedenleer der sophisten eens nader. Ook hier brachten zij een bedenkelijke nieuwheid. In alle geestelijke goederen der menschheid is een deel conventie te er kennen, doch anderdeels en vooral zijn zij gegrond op den natuurlijken aanleg van den mensch. Zoo rust godsdienst wel gedeeltelijk op voorschriften en in stellingen, maar niet minder op een re ligieuze behoefte; het huwelijk steunt eveneens op voorschriften, conventies, doch ook op onderpnge ve: houding dei- geslachten, om slechts enkele voorbeel den te geven. De sophisten echter zeiden, dat dit alles maatschappelijke instelling- en conventie was, en niets daarvan op de natuur was gegrond. Zie de slavernij, zoo redeneerden zij, is ze iets anders dan een instelling? Niemand toch is van nature een slaaf. Zie de nationali teit. Instelling! Wat steekt daarvoor na- tuurlijks in? Men is van nature mensch. Anders niet. Zoo is ook de mo-a,al slechte een loutere instellingeigenlijk een af spraak van de zwakkeren tegen den sterke. De laatste is natuuimensoh, heeft! recht op al wat hij kan. En bedreigd, slo- den de zwakken zich aaneen, spraken af, •dat dit niet mocht en dalt niet mocht. De Sterke stal het beste weg-. Dat mocht niet. De sterke onderdrukte hen. Dat mocht niet. Zoo kwam men tot een yeelheid van verboden, en wie die in acht namen, noemde men deugdzaam. Dus, redeneerden de sophisten, deze con ventie dient afgeschaft. De menschelijke natuur moet de grondslag worden voor een nieuwe moraal, en deze kan niet anders zijn dan de macht van den sterkste, macht over de menigte, welke zelve geen deugd bezit en slechts stof is voor maclitsgebruik van den sterke. De deugd is zoo superieur, dat alleen de sterke haar bezitten kan. En die macht is niet stoffelijk, doch geestelijk, de macht van het woord. Het is de welsprekendste, die het volk zal leiden. Dit is de deugd. Ziehier de moraal der sophisten. Het kan geen verwondering wekken, dat in een democratische gemeenschap van mondige mannen, gelijk Athene, een theorie als die der sophisten den burgers aanstond. Immers wie in de .volksvergadering de schare met de macht des woords dwong, was voor hen de grootste, de sterkste. Het „Deugd is talent en anders niet", is, hoe tee kenend ook als bedenksel van een ver- nuftigen geest, in de practijk verkeerd; immers in een stad, waar de welspre kendste heerscht, is de moraliteit verre. Het is Plato, die in zijn boek „Gor gias" de stelling der sophisten treffend aan de kaak stelt; en wel als volgt. De deugd der sophisten als een machts- betooning óver de menigte en dóór het woord is als de kunst van den kok tegen over die van den arts. Vraag den kinde ren wie beter is, de arts, die hen bit tere geneesmiddelen geeft en geneest, of de kok, die met zoete lekkernijen hun de maag bederft. En de kinderen zullen den kok met zijn zoetigheden prij zen boven den arts. De kok is de zoete vleier. Zoo is ook de sophist de vleier van het volkzonder te vleien kan hij niet machtig zijn. Wij weten nu wat Socrates vond bij zijn optreden. En we zien dus, clat hij noodig -was. Hij is het, die de redenee ring, dat machtig gereedschap der so phisten hanteert, maar hij weet er, in stede van negatieve resultaten, positief gewin mee te bereiken. De conserva tieven echter, hem met eenzelfde ge reedschap aan den arbeid ziend, merken hem ook voor een sophist aan, en er kennen zijn groote daadwerkelijke ver diensten niet. Socrates was van eenvoudige afkomst. Zijn vader was beeldhouwer, zijn moe der vroedvrouw. Hij zelf wijdde zich in zijn jeugd gedurende korten tijd aan de zelfde kunst als zijn vader, en er bestond nog later een beeld, door hem vervaar digd, de drie gratiën voorstellend. Zijne vrouw Xantippe verwierf zich een eigen aardige befaamdheid. Socrates was lee- lijk. In alles bleek hij een tegenstelling der sophisten. Waren de laatsten be- geerig naar geld, Socrates bleef arm tot aan zijn dood, en berieu zich op zijn armoede. Waren de sophisten pralerig, Socrates minde den eenvoud. Maakten de sophisten verre reizen, Socrates bleef te Athene, waar hij, naar zijn zeggen, als nergens elders keunis over den mensch putten kon. Zochten de sophis ten eer en aanzien, Socrates en de zij nen begeerden de waarheid te bezitten en niets anders. In Socrates zien wij deze wijsgeerige deugd belichaamdgenoeg te hebben aan de wijsheid en niets meer te ver langen buiten haar. De beteekenis van Socrates voor de cultuur is, dat hij in een aantal men- schen, zijne leerlingen, het geloof weet te vestigen, dat de waarheid geldt, en dat waarheid gezocht moet wor den als hoogste goed. Door hem is tot de Grieken geko men het begrip Waarheid; Waarheid: dat is de kennis van het algemeene, van de algemeene, bovenpersoonlijke wereld orde. Waarheid, zegt Socrates, is niet voor een enkel persoon, maar geldt voor allen. Waarheid nu onderstelt de vraag aangaande de kennis. In het Oude Testa ment vindt men de vraag naar waarheid nog- niethet is eerst de Griek, die naar inzicht in de> wereldorde verlangt, en de vraag naar waarheid stellen gaat. De sophisten het eerst; maar hun re deneeren voerde tot louter ontkenning. Toen kwam Socrates. Deze was niet slechts een denker, hij was de apostel \an het onderzoek naar de waarheid. Hij noemt het zijn „gehoorzaamheid aan den god" (Apollo, de god der wijsheid wordt hier gemeend), zijn opd-acht van den godmet menschen de waarheid te zoeken. Kenteekenend is zijn woord voor de rechtbank„Stel, dat ge me vrij spreekt op voorwaarde, dat ik van mijn onderzoek ,naar waarheid afstand doe, dan wil ik die vrijheid niet, want zoo zou ik den menschen gehoorzamen, meer dan aan de godheid". Als onderzoeker naar waarheid acht hij zichzelf een gods geschenk aan den staat. Waarheid is hem het eenige goed. Hij zoekt naar een grootsche intelleci ueele overtuiging. Door redeneering. Hij neemt den sophis ten dit werktuig der redeneering uit de handen en leert het hanteeren op ver hevener wijze. Hij zal de blindheid der sophisten aantoonen, en de redeneering, bij hen een vernietigende, wordt bij de zen denker tot een opbouwende macht. Ziehier de groote cultuur-beteekenis van Socrates. We zagen dus, dat de volkskracht dreigde verloren te gaan door de so phisten, die, met hun nieuwe denkbeel den de tradities verbrekend, de samen leving ontwrichttenwe zagen, dat So crates' redeneering de samenleving niet op het oude spoor terugvoeren wilde, maar opnieuw tot hechtheid brengen. De nieuwe mensch was nog slechts een wetende onwetendheidwat hem pnt- brak, was ,.een grootsche intellectueele overtuiging. Die tracht Socrates te vin den. Men gevoelt, dat het hier niet slechts om Athene gaat. doch om de gansche wereldcultuur. In het christen dom is de vraag „Wat is waarheid?" gebracht door het Grieksche denken, niet door den practischen Israëliet, maar door den tlieoretischen Griek. De vraag geldt voor overal en voor altijd. Indien men dit in het oog houdt, kan men Socrates waarlijk niet verouderd noemen. Den volgenden keer zullen wij zien, hoe Socrates hij zijn zoeken naar waar heid te werk ging. GEMEENTEBESTUUR. Onder voorzitterschap van den burgemeester, vergaderde Donderdagmiddag de raad. Wegens ongesteldheid was de heer Koolhoven verhinderd de zitting bij te wonen. Hoewel de vergadering een langdurig verloop had en er veel besloten werd, waren het toch slechts een tweetal punten die door den raad inet kennelijke belangstelling werden behandeld, te weten de jaarwedden der onderwijzers en het knopen der villa achter „Karmcl" ten dienste der waterleiding. De berg ingekomen stukken en de lijvige por- lefeuille aanvragen om ontheffing van rt 1Obis der bouwverordening, vertegenwoordigden allren wel een zitting, terwijl een gerekte rondvraag een nüvergadering kon genoemd worden. In onze geregelde volgorde te werk gaande, verliep de middag aldus: De Voorzitter bracht den heeren den gebruike- lijken nieuwjaarswenseh, waarbij hij even het overlijden van den heer Roozen herdacht, en hoor de dien door den heer Bijvoet beantwoorden, die er den nadruk op legde met hoeveel genoegen allen hadden vernomen dat het Hare Majesteit de Koningin behaagd had, den burgemeester weder om voor zes jaar het bestuur onzer gemeente te geven. Verder uitte deze spreker zijn beste wen- schen en vertrouwde dat de burgemeester met ernstige toewijding aan den voortdurenden bloei der gemeente zou blijven arbeiden. De raad be tuigde zijn instemming met het gesprokene.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1914 | | pagina 1