ALGEMEEN WEEKBLAD
y
ZATERDAG 5 DECEMBER 1914.
No. 49
Uitgave der N. Vennootschap „HET MIDDEN". Kantoor voor redactie en administratie:
Gedempte Oude Gracht 63. Telephoon 141. HAARLEM.
8e Jaargang.
Hel Bloemendaalseh (deehblad.
Prijs per
halfjaar fl.öO
by vooruitbe
taling.
Prijs per
nammer f0.10
i
Adverteutiën
10 cents per
regel;
bij herhaalde
plaatsing
korting.
Dit nummer bestaat uit 4 bladzijden.
In dit weekblad is tijdelijk opgenomen
.HE MIDDEN", waarvan de eerste afzon-
derlv'2 reeks is afgesloten met No. 34
van januari l.l.
over aansprakelijkheid van den
staat of van de gemeente.
is een gebouw in den zin der
Woningwet.
chtbank te Haarlem hoorde over
b rande punten op 24 dezer de plei-
doe.aan in eene zaak van algemeen
i bglang.
diinemer te Velsen, had in een buurt
a!u het dagelijksch bestuur dier ge-
zulk een gebouw, wegens brand-
iiever niet zag verrijzen, gesticht
;en van dak voorziene loods, zon-
,dc: imwanden, maar uit stevige binten
sa. .esteld en op voetingen, die op hun
j bei op steunpunten rustten van beton,
fit running tot dien bouw was wel ge-
j. maar niet verleend; tot minnelijk
|'o omtrent wegruiming van het ge-
1 d de aannemer geen gelegenheid
het gemeentebestuur had daarop
46 der woningwet toegepast, al-
n W. hadden het zonder vergun-
-hte gebouw doen afbreken. A.
jj: >a èn den staat èn de geméente
agvaard om den ouden toestand
n of eene schadeloosstelling te
.hingen namens den eischer toe-
er nir. Büncker, advocaat te Am-
da, .vamen in het kort hierop heer.
1 gold hier te lande vrijwel al
oe leer door mr. Oppenheim ver-
,i. dat voor inbreuken op het privaat
rgers door de overheid, niemand
ik is te stellen. De Hooge Raad
zijn arrest van 10 Mei 1901 (W.
de andere leer doen opkomen, welke
.v ierend is gebleken in zijne arres-
Y 9 Mei 1902 W. 7766 en 26 April
2. W. 9376.
c aansprakelijkheid voor het wegbreken
dil geval op staat en gemeente of
oo.: h nner, gelijktijdige zelfstandige
kheid van beiden acht pleiter
s aannemelijk.
dagelijksch bestuur der geméente
Spreuken uit de leerzaal van zuivere rede.
5 (de zielkunde inhoudende).
i Toegelicht door Ester Vas Nunes.
IV.
«tei
|V
lit
re,
ii
bi
1 432. De krystallijnen en de levende
Wtmir verhouden zich als onbezield ver
stand en zielige redelijkheid.
Is de bestendigheid van het krystal als
onveranderlijkheid, de zelfbestendiging van
het organisme daarentegen geschiedt in, en
als. rustelooze zelfverandering. Alomvat
tende werkzame eenheid van eigen vele en
verschillende, door zich zelf gestelde en op
geheven aanzijnswijzen verschil inhou
dende eenheid, als de rede zelve is het
laatste; eenheid zonder verschil van zich-
zelve de verstandige eenerleiheid' gelijk
het eerste. En „onbezield" is de leven-
'ooze, „zielig" de sléchts levende, nog rede-
looze, bestaanswijze.
Maar, als onbezield verstand en zielige
redelijkheid verhouden zichde krystal
lijnen en de levende natuur; geen van beide
is derhalve noch is niet het een of
het ander, maar, met verschil in nadruk
loont elk beider kenmerk. Zoo is aan het
krystal, dat op bepaalde wijze beleedigd
wordt, eene zelfherstelling waar te nemen,
welke denken doet aan de geneeskracht van
het blad, dat, beroofd van de punt, punt-
vorming naar twee kanten toont. Doch al
is het psychische te vinden ook in het
'evenlooze altijd vervloeit de grens, zoo
dra men haar stelt; alles is in alles, wijl
elke kategorie ruimteloos en tijdeloos geldt;
de werkelijkheid is nochtans geene on
onderscheidenheid en het krystal geen
heeft het gestichte laten opruimen; maar
niet op grond van de gemeentewet (art.
180) kon het dit doen, want de oprichting
had niet plaats gehad in strijd met eenige
verordening, vergunning tot het oprich
ten daarvan was niet noodig en een
verbod tot oprichten van zulk een loods
was in de verordening niet opgenomen. Het
gemeentebestuur heeft hierin gehandeld
op grond van de woningwet, als orgaan van
den staat, maar wederom ten onrechte; im
mers wel is bedoeld bij de woningwet het
gemeentebestuur de macht hiertoe te ge
ven, doch inderdaad volgens den letter
der wet is die macht niet verleend. (Art.
5 jo. art. 46 der woningwet).
Doch ook al ware de bevoegdheid ver
leend, men heeft hier niet te doen met een
„gebouw" in den zin der woningwet. Een
gebouw is volgens pleiter en verschillende
woordenboeken vallen hem bij, een afge
dekte, afgesloten ruimte voor maatschap
pelijke doeleinden nuttig aan te wenden;
het gemeentebestuur heeft het gestichte zelf
een loods genoemd, en een loods is niet een
gebouw in vorengenoemden zin.
Mr. Thiel neemt het op voor de gemeente
Velsen. De eerste vraag is z. i.: Was de
opruiming onrechtmatig? De tweede: Zoo
ja, wie zou dan aansprakelijk zijn
Er is inbreuk gemaakt op het recht
van A„ deze inbreuk is onrechtmatig tenzij
eene wetsbepaling deze inbreuk dekt.
Velsen zag een gebouw verrijzen zonder
bouwvergunning. Art. 46 woningwet geeft
dan aan het gemeentebestuur de bevoegd
heid, neen den plicht, dit op te ruimen.
Wet. begrip gebouw .in den as der wo
ningwet is gebezigd in de artt. 5 en 27 dier
wet. Wanden (hoewel in het onderhavige
gebouw destijds ook aanwezig) zijn niet een
onmisbaar bestanddeel van zulk een ge
bouw. Het kamerlid De Waal Malefijt heeft
destijds nog getracht onder gebouw alleen
te doen begrijpen: een woning; maar zijn
daartoe strekkend amendement is ver
worpen.
Bij de behandeling van art. 27 heeft de
minister tot toelichting van de bedoeling
der regeering die de wetsvoordracht had
gemaakt, gezegd: het begrip gebouw is
zeer ruim genomen, al was b. v. „een hek"
er weder niet onder begrepen.
Werd de onderhavige loods niet als een
gebouw beschouwd, dan zouden, volgens
pleiter ook de bepalingen der woningwet
cel; „de scheidswand onderscheidt zich
van het onderscheid en het verschillende
blijft verschillen." Wijl het echter in het
verschil overeenkomt, evenals het omge
keerd in de overeenkomst verschilt, is het
ware aan alle verschil en overeenkomst
beider eenheid: verhouding.
1 433. Aan het onberedeneerde leven
komt reeds eene redelijkheid van het natuur
lijke uit: geen leven zonder zelfbestendiging
in zelf verkeering van het vloeiend zich
vormende.
De rede is het aanzijnlooze Eene, dat
zich bestendig verkeert in veelheid van
aanzijn; hare uiterste zelfvervreemding is
de natuur, hare hoogste zelfopenbaring de
geest. Vandaar dat de eerste in haren
overgang tot den laatste, vandaar dat dat
gene, wat niet meer natuur, maar nog niet
geest is het leven naaste voorbode
dezer hoogste zelfopenbaring is: „redelijk
heid van het natuurlijke". Ook het leven
is, als de rede, aanzijnlooze idealiteit, welke
zich doorloopend verkeert in veelheid
van levende vormen. En ook elk dezer
vormen is als de rede, onzienlijke eenheid
van veranderlijke veelheid; de levende
vorm is niet verstijfd, maar wordt aanhou
dend, is doorloopend zelfvormmg.
7 434. Het vloeiende van het leven is
het losse eener wordende ongebondenheid
of ongedwongenheid of vrijheid of zelfbe
paling.
Deze spreuk verduidelijkt 1 430.
De verhouding van natuur tot geest is
die van positiviteit tot negatiyiteit in
allerlei opzicht; naar de zijde van het ver
schijnsel is zij de verhouding van zakelijk
heid tot onzakelijkheid, naar de zijde van
omtrent het z.g. bouwverbod, geldende ten
aanzien van gronden in de naaste toekomst
voor straat, plein of gracht bestemd, onbe-
teekenend kunnen worden gemaakt.
Indien nu de opruiming mocht plaats
hebben, wie was daartoe dan bevoegd
Niemand anders dan B. en W. Art. 144
Grondwet bepaalt in al. 3: „Wanneer de
wetten, algemeene maatregelen van bestuur
of provinciale verordeningen het vorderen,
verleenen de gemeente-besturen hunne
medewerking tot uitvoering daarvan." De
gemeente-besturen zijn dan agenten van
hooger gezag; de gemeentewet wijst als
gemeente-orgaan dat tot zoodanig handelen
bevoegd en verplicht is, aanburgemeester
en wethouders; deze oefenen hiermede uit
de taak van het gemeentebestuur die behoort
tot de sfeer van het zg. Selfgovernment, het
zelfbestuur, wel te onderscheiden van de au
tonomie der gemeentebesturen, welke laat
ste hunne bevoegdheid omvat om de huis
houding der gemeente zelf te regelen en te
besturen. Artikel 180 der gemeentewet, dat
het gemeentebestuur recht geeft zelf op
kosten van den overtreder politiedwang op
hem uit te oefenen, strekt zich niet verder uit
dan tot de uitvoering van raadsverordenin-
gen, volgens pleiter nog wel alleen van die,
welke de gemeenteraad verplicht is te
maken. In dit geval verkeeren wij evenwel
in de sfeer van het gemeentelijk zelfbestuur.
Bij het maken der woningwet nu, beging de
regeering destijds op art. 46 een fout; zij
wenschte tegemoet te komen aan het
kwaad, waardoor toepassing van art. 180
gemeentewet zoo werd gedrukt, dat de, ge
meente voor <ie kosten die zij bij eene op
ruiming maakte, niet bevoorrecht was boven
andere schuldeischers, maar zij had zich
daarbij geen heldere voorstelling gemaakt
van het feit, dat juist krachtens de Woning
wet opruiming noodig kon zijn zonder dat
art. 180 der gemeentewet daarbij in toepas
sing kwam en met name wilde de Kamer nu
de gemeentebesturen toerusten met krach
tige bevoegdheden ter uitvoering van arti
kel 5 der woningwet; toch heeft men voor
art. 46 dier wet de tegenwoordige redactie
voorgesteld, en deze is ongewijzigd en ver
der onbesproken aangenomen.
Artikel 46 luidt nu aldus: Waar de uit
voering van deze wet (de woningwet) en
van de krachtens deze wet vastgestelde ver
ordeningen en besluiten aan het gemeente
bestuur is opgedragen, behoort onder die
het wezen die van noodzakelijkheid tot vrij
heid. Het leven, de grens tusschen natuur
en geest, is derhalve eenerzijds zelfverzach-
ting. anderzijds zelfbevrijding al blijven
vastheid en noodzakelijkheid, die vergaan,
tevens voorondersteld. Ook het weekste
dier heeft vastheid en zelfs het geestes
leven welks vrijheid „of" zelf bepaling zelf
verwerkelijking is van eigen noodzakelijk
heid, behoeft juist naar de mate zijner
kracht lichamelijke hardheid; altijd voor
onderstelt eene kategorie alle voorafgegane.
„Wordende ongebondenheid of onge
dwongenheid en vrijheid of zelfbepaling",
in tweeërlei zin. Als zelfbestendiging in
zelf verkeering is het leven reeds dit alles,
en, het heeft zich tot dit alles in waar
heid, d. i. tot geest, nog te verheffen;
het leven ontwikkelt zich als en tot vrij
heid.
De reeks synoniemen aan het slot der
spreuk noemt een en hetzelfde begrip
de Idee in zijne geleidelijke zelfont-
zakelijking en zelfvergeestelijking van idee
des levens tot idee des geestes. Geen
woord zou aan deze spreuk toegevoegd,
geen er van gemist kunnen worden.
1 435. Met krystal, dat gevormd is naar
eigen aard, de boom, die zich boven den
grond verheft en het dier, dat zich over
dien grond beweegt, zijn voorboden eener
meer ontwikkelde aardsche vrijheid, die
zich boven het aardsche verheft.
De snreuk noemt verschillende graden
van vrijheid, waardoor delfstoffen- planten
en dierenrijk geleidelijk duidelijker, in weer
wil van hun bepaald zijn, nochtans als be
paaldheden van eigen oneindig wezen de
zelfbepaling van het oneindige openharen.
uitvoering de bevoegdheid tot het, desnoods
ten koste der (lees op kosten van de) over
treders, doen wegnemen, beletten of ver
richten van hetgeen in strijd met die wet
of die verordeningen en besluiten wordt
daargesteld, ondernomen of toegelaten, enz.
Het woordje „waar", vooraan in dit artikel,
leest pi. als stond er; Op ieder punt, waar,
enz. Hier nu hebben wij met zulk een punt
te maken, en wie daarna art. 126 der ge
meentewet leest, weet, welk staatsrechter
lijk orgaan met de uitvoering van zulke
rijkswetten op het gebied der gemeente zijn
belast.
PI. kwam aldus van zelf tot de vraag:
gesteld er ware Onrechtmatig gehandeld,
wie ware dan aansprakelijk: de staat of de
gemeente.
Voor de rechtspraak die pi. aanhaalde,
verwijzen wij naar de bijlage bij ons vorig
nummer.
Pl. acht thans de rechtspraak vast in twee
opzichten:
1. Onze rechterlijke macht neemt aan
sprakelijkheid aan, wanneer het onrecht
matig handelend orgaan formeel binnen den
kring zijner bevoegdheden blijft, maar
daarbij misslagen begaat; het lichaam (b.v.
de gemeente) door dat orgaan (b.v. B. en
W.) vertegenwoordigd, is dan aansprake
lijk.
2. Er moeten, wil de vordering ontvan
kelijk zijn, bepaalde feiten worden gesteld
waaruit blijkt als orgaan van wélk door hen
vertegenwoordigd lichaam, in wélke func
tie een college of persoon wordt beschul
digd onrechtmatig te hebben gehandeld.
fn deze werd aan A„ die vergunning
vroeg om te bouwen, een afwijzende be
schikking gegeven; hiermede is toepassing
gegeven aan de bouwverordening der ge
meente Velsen, maar de zaak gaat hier om
het al dan niet rechtmatige der amotie en
die geschiedde uitsluitend krachtens de
Rijks-Woningwet. Eventueel zou dus niet
de gemeente Velsen, maar de staat aanspra
kelijk zijn. Aangezien in de dagvaarding
alleen feiten staan, aangevende dat B. en W.
zijn opgetreden voor het Rijk, is volgens pl.
de vordering tegen de gemeente niet ont
vankelijk, welke uitlegging men aan de artt.
5 en 46 der woningwet ook geven moge.
Namens den Staat werd gepleit door mr.
Thorbecke Jr., die in de hoofdzaak zich aan
sloot bij het betoog van mr. Thiel, doch ook
nog stelde dat A. die zich gedragen had
Deze geleidelijke zelfbevrijdingen der na
tuur zijn intusschen slechts „voorboden"
van de hoogste vrijheid, welke het
aardsche leven mogelijk maakt: die van het
geestesleven hetwelk echter juist daarom
de geheele natuur vooronderstelt; de vrij
heid. ook die van den wil, vooronderstelt de
noodzakelijkheid.
Memelgewas noemde Plato den mensch
als eenheid van natuurlijkheid en geestelijk
heid. Den vasten grond onder de voeten
noodig hebbende, vermag hij nochtans in
den geest, en als geest, zich te verheffen
boven datgene, wat hij blijvend noodig heeft,
en, het te beheerschen. Vrii is hij, in weerwil
zijner eindigheid, als denkende geest; ver
leden, heden en toekomst, eindigheden en
het oneindige vermag hij te denken; in den
geest is hij, ook waar hij in den lijve niet is.
Vrif, in weerwil zijner eindigheid, is hij als
willende geest; zichzelf: zijne stemmin
gen, zijne neigingen, zijne begeerten en drif
ten en hartstochten en vooroordeelen ver
mag hij te beheerschen, en daardoor al het
andere, al de anderen, al het geestelijk
zwakkere. Alleen de mensch vermag zich
te ontwikkelen tot „das Thier, das ver-
sprechen darf", tot den machtige, die in
staan kan voor zichzelf, voor zijne toe
komst, ook tegen het noodlot in. Geene
kategorische imperatief drukt deze „zich
boven het aardsche verheffende vrijheid"
uit, geen „sollen" maar het „willen" welks
bovenmenschelijke zelf bepaling godmen-
schelijke ze/fbepaling is, is de hoogste ver
vulling van het oneindige leven, dat in
eindig menschelijk leven is uitgebroken.