BROOD.
:arels.
ALGEMEEN WEEKBLAD
KIEIEERItli
duct,
DERIGH's
H
RIJDT
Ir;
k
m
W. MARTIN,
- Tel. 1273.
IORST. -
n en Ban
ss
H
TERHANDEN,
VG enz.
Per doos 85 cent.
NGEL 8
:g®M - LI SS E
IR (Hoofddorp)
i zeer ver-
n smaak.
leweg 55.
403.
nTTTnn:"
Gedempte Oude Gracht 63.
Kantoor voor redactie en administratie:
Telefoon 141. HAARLEM.
<3zeressen, lezers.
e muzikale plichten, )lt
„Haarlems Muziekkurp
i Februari niet bijwonen
'ert Schmuller.
reau A. Vernout deeit on
angekondigde concert v;c
en Jul. Röntgen, niet km
Vrijdag a.s., doch op heden
emen zal Tilly Coenen oi
•t in de .concertzaal „Di
iravond geven; Hans Goe
laar.
lm
laai
lamt
laanal
ta
kb
V
KM
•Sin
SB
fel
■a
ai
IMfc3!IEH.3
■aars»
V :'.Ss
■I
■I
sa
■a
aa
an
■a
■a
aa
aa
as
su
aa
53
aa
r.»
HL
31»
Hl
ISSf.
«SB
SS
laaHHaaoHHHHHBi -n&S
ï.H. Doctoren.
INTEKC,
TEL ET. 330
RKPLAATS:
r DE CLERCa.
- Prolongatie,
waring,
iketten)
üllegom.
Haarlem en Omst
arganjt
ZATERDAG 27 FEBRUARI 1915.
No. 9
Het Bloemendoolsch Weekblad.
Prijs per jaar
2,60
Prijs
per nummer
25 cents.
Uitgave der N. Vennootschap „HET MIDDEN'
Advertentiën
10 cents per
regel
bij contract
belangrijke
korting.
Üit nmer bestaat uit 4 bladzijden.
Ir, weekblad is tijdelijk opgenomen
l i DDEN", waarvan de eerste afzon-
reeks is afgesloten met No. 34
[van Januari 1914.
ver ons thans het genoegen doet,
i tinnieuwen inteekenaar op ons blad
/en, ontvangt een lot op de fraaie
I Mono'" e> welke door ons wordt verloot.
Zegt het voort
den strijd tegen de misdaad.
cks „Handboekjes Elck 't beste",
ier maatschappij voor goede en
lectuur, te Amsterdam, ver-
ii merkwaardig boekje van een
isch rechter, mr. Q. T. J. de
t onderwerp is; „Uit den strijd
iiisdaad". Het werkje bevat een
varingen van den schrijver; de
is, wie eens uit domheid, jeugd,
.rizoovoorts, misdeden, toch maar
ls veelal geschiedt, met de echte
rs te vereenzelvigen en te straf-
r te bedenken dat daardoor al het
lie menschen wordt uitgedoofd, en
i' straf, vernedering en omgang
us. eerst rechte boosdoeners wor-
.-11 hier en daar een greep uit het
dige boekje.
n jaar of 40 geleden een dokter bij
i geroepen werd, dan onderzocht
patiënt ook koortsig was.
dat onderzoek tot een bevestigend
leidde, dan schreef de geneesheer
ocrtsmiddel" voor. En de patiënt
Terwijl zijn best om met behulp van
:e drankje te genezen,
i is in de geneesmethode een groote
1 "ing gekomen. De geneesheer tracht
t antwoord te vinden op de vraag.
Voorts aanwezig is. Maar dan blijft
i niet stilstaan.
iideel. Want dan begint hij pas
lijk onderzoek. Dan wil hij weten
■irzaak" van die hooge temperatuur.
r of daar ontsteking is te constatee-
een orgaan gebrekkig functioneert.
.n geneeskunst is niet gericht tegen
maar tegen de oorzaak er van.
gen de uiting en het gevolg van de
Maar tegen de ziekte zelf. Want hij
"iv. e! dat als deze genezen is, de koorts
1 we! vertrekken zal.
de .trafrechtspleging zijn wij nog in
■-'-ersto periode van het koortsmiddel,
at scherpt zijn wapen tegen de
m het kwaad, tegen het symptoom,
het strafbaar feit.
Doch de onderlaag, waaruit de wortel
win Je misdaad schuilt, wordt onaange
meld gelaten.
7oo breidt het kwaad zich uit en plant
n voort van de eene eeuw op de andere."
Ven voornaam middel in den strijd tegen
Ven van dit euvel is de reclassee-
1 rin<>
<?e. .asseering is de kunst om van een
uvger weder een oppassend mensch
maken.
kuciasseering is een technische term, die
laatste jaren meer en meer gebruike-
h i is geworden. Het is het Fransche re-
•sssei. hetgeen letterlijk genomen, zeggen
terugbrengen in de klasse, waaruit hij
ómen is. Wij verbinden aan de uitdruk-
w.ig een wijdere beteekenis.
•■■'ij spreken van misdadiger en bedoelen
I daarmee niet ieder individu, dat voor eenig
misdrijf veroordeeld is geworden. Misdadi-
I beduidt in dezen zin een persoon, die
1 den siechten weg is geraakt en in han
den der justitie is gevallen, of grooten kans
'Pt den verkeerden weg uit te gaan, spe-
I va,;1 tengevolge van de gevangenisstraf,
au door zijn maatschappelijke positie zeer
is verzwakt geworden.
Reclasseering is in onze oogen vooral een
1 mi in den strijd tegen de misdaad.
1 mduit gezegd is het „het" wapen bij
uitnemendheid.
De man en de vrouw, die op het hellend
vlak der misdaad zijn getreden, glijden naar
omlaag, tenzij een vreemde kracht hen te-
"genhoudt en opbeurt.
Het valwerktuig van Attwood geeft ook
op crimineel gebied den loop van zaken
natuurgetrouw terug.
Die vreemde kracht, die tegenhoudt, is
de reclasseering.
De staat, die het monopolie heeft van de
strafrechtspleging, beweegt zicli op het
zelfde gebied.
Doch hij doet het niet principieel, gaat
niet lijnrecht op één doel ai, vermengt aller
lei begrippen en theorieën, die met elkaar
divergeeren, ziet tegelijk vier kanten uit
en tracht vier vliegen te vangen in één klap.
wil afschrikkend werken op den misdadi
ger, wii tegelijk hem verbeteren, wil een
algeineene repressie uitoefenen op de om
geving, wil vergelden, enz. enz. Er zijn nog
menschen, die verbaasd staan over het ge
ringe resultaat.
Alsof dat niet vanzelf sprak.
Laat de staat eenvoudig in zijn vaandel
schrijven, bestrijding van de criminaliteit
en geen letter minder en dan recht op het
doel aansturen zonder te kijken naar rechts
en naar links, steeds zoekende het beste
en het meest doelmatige wapen en er is
dan geen twijfel aan, of het resultaat zal
schitterend zijn.
Maar dan moet het strafrecht eerst van
een paar van haar liefste dogma's worden
verlost en die operatie zal pijnlijk zijn voor
de oude dame.
De reclasseering daarentegen draagt
geen versteende dogma's met zich mede.
Zij is vrij van elke vooropgezette mee
ning. Zij leeft bij den dag van nieuwe er
varingen Zij onderzoekt, experimenteert,
probeert telkens nieuwe middelen, als de
oude niet bevredigen en komt zoo hoe lan
ger hoe meer tot grootere kennis en vol
making.
De ware reclasseering heeft een hekel aan
conservatisme.
Als zij morgen een nieuwen weg vindt,
die tot haar doel leidt dan zal zij dien in
slaan."
Als een schrede in de goede richting
wordt door den schrijver de samenwerking
van rechterlijke macht en de reclasseerings-
instellingen beschouwd. Hij zegt daarvan
o. m.:
„Eene illusie zult gij zeggen.
Zeker, maar niet voor immer.
De ontwikkeling der strafrechtspraak
gaat in de richting, dat zij hoe langer hoe
meer let op den aard en het karakter van
•den misdadiger, hoe langer hoe minder op
het gepleegde feit.
Dat is niet te ontkennen.
De rechterlijke macht wil hoe langer hoe
meer resultaten zien van haar arbeid.
Zij wil zoo mogelijk den misdadiger den
goeden weg uitdrijven, hem voor het ver
volg afhouden van het plegen van straf
bare feiten.
„Als hij - de rechter een reclassee-
ringsplan overweegt, zal hij gaarne voor
zich zien een voorstel van deskundige per
sonen, zal hij gaarne het inzicht raadplegen
van hen, die later zijn besluit zullen hebben
uit te voeren.
Dit is geen erkenning van onmacht, maar
eene begeerte naar goed doelmatig werk.
Doch vooral bij de vraag, welk vleesch
hij eigenlijk in de kuip heeft, zal de rechter,
die een recidivist voor zich heeft, niet kun
nen ontberen de ervaring van hen, die reeds
bezig geweest zijn den beklaagde op te hef
fen. Hij zal vragen: Wat is er aan hem ge
daan? Welke maatregelen zijn getroffen?
Hoe heeft de beklaagde daarop gerea
geerd
En verder:
En zooals de rechte behoefte heeft aan
de voorlichting van de reclasseeringsinstel-
ling, zoo heeft deze laatste ook behoefte
aan de wetenschap van den rechter.
Wat zou het haar veel waard zijn het
dossier te kennen, als zij overweegt, wat er
in een bepaald geval met een veroordeelde
gebeuren moet.
Het strafdossier behelst in den regel de
beste photo van zijn misdadig verleden.
Dat alles is thans slechts ter beschikking
van het reclasseeringslichaam, zoolang
daarin ook zitting heeft de rechter, die het
vonnis velde.
Waar deze samenloop van ambten niet
heeft plaats gegrepen, daar handelen beide
lichamen naast elkaar, afzonderlijk van
elkaar en onwetend van eikaars doen en
laten.
Tot groote schade van de taak, welke zij
beiden te vervullen hebben.
BizOnder onderwijs voor de politie.
II. (Slot.)
Met het zich inwendig ontwikkelen der
staten en het dientengevolge fijner en veel-
zijdiger worden van de staatszorg en met
den vooruitgang en de ontwikkeling der
burgers, is niet alleen de werkkring der
politie op tal van wijzen uitgebreid, maar is
ook het juiste begrip omtrent de veelzijdig
heid van dien werkkring gemeengoed ge
worden. Elk Nederlander, die behoorlijk
lager onderwijs heeft genoten, weet thans
de straatpólitie (verkeerspolitie in engeren
zin) te onderscheiden van den politiespeur-
dienst en van de gerechtelijke politie (den
sterken arm, die b.v. te hulp wordt geroe
pen bij tenuitvoerlegging van vonnissen)
en van deze allen weder de nijverheids-
politie (welke de toepassing bewaakt van
wetten als arbeidswet en veiligheidswet),
de gezondheids- en bouwpolitie, de in ons
land zoo eigenaardige waterstaatspolitie,
kortom weet uiteen te houden al die dien
sten georganiseerd om op bepaalde door
het staatsgezag geregelde organieke on
derdeden van het maatschappelijk leven
waakzaam toe te zien en waarschuwend of
ingrijpend in te werken.
De afzonderlijke wetenschap, die zich
met de politie in al die beteekenissen bezig
hield. zou een onderdeel der staatsweten
schappen vormen, zich eensdeels nauw
aansluitend bij het strafrecht en het admi
nistratief recht, maar zou anderdeels de
samenwerking niet kunnen ontberen met de
leer van het fabrieks- en verkeerswezen,
de gezondheidsleer, de bouwkunde, de wa
terbouwkunde en de praktische toepassin
gen van die wetenschappen. Daar de poli
tie als geheel een samenhangend organis
me is, zal de politieman die tot een der
onderdeelen behoort, niet zonder eenige
kennis ntogen zijn omtrent elk der andere
onderdeelen van het geheel. Die kennis in
eenigszins aanmerkelijke mate te bezitten,
moet het streven zijn van eiken politieman.
Wanneer hij in dat streven slaagt, wordt hij
van een tegenover zijne medeburgers
i staand sabeldragend rustbewaarder (poli-
i tieman van den ouden stijl) datgene wat
hij als drager van het uiterlijke leven van
een gedeelte van het overheidsgezag we
zen moet: de het uiterlijke leven der bur
gers met begrip, met inzicht, met kennis,
bewakende, regelende, steunende medebur
ger. een der beste vrienden van allen.
Hoe komt de politieman tot deze kennis
Het spreekt vanzelf, door ze zich eigen
te maken, door ze te leeren. Van wie, waai
en wanneer? Ziedaar de vragen, die te
beantwoorden zijn, als eenmaal de wil tot
leeren bij den politieman zelf aanwezig is.
Wie iets wil leeren, heeft in de eerste plaats
met zichzelf rekening te houden. Het is nog
iets anders iets te wenschen dan iets te
willen. Willen is z'n binnenste buiten kee-
ren, zichzelf van binnenuit aanpakken, wil
len is een zwaar innerlijk werken; willen
is een werk van den geest dat door gemak
kelijke uitwendige omstandigheden eerder
in de war wordt gebracht dan bevorderd.
Men kome in elk geval niet aan met het
beweren: het bestaan van de gelegenheid
om onderwijs te ontvangen is alles of num
mer één.
Nummer één is de leergierige, die begee-
rig naar kennis, van alle kanten opstrijkt
wat hij kan machtig worden. De gelegenheid
maakt tot dief alleen hem, die dief is van
aanleg. De goede gelegenheid tot leeren
prikkelt de leergierigheid, maar het doet
haar niet ontstaan, waar de kiem niet aan
wezig is.
De drang naar bizonder onderwijs, naar
vakonderwijs voor de politie, moet dus ko
men, zooals men zegt: van onderop beter
gezegdvan binnenuit, d. w. z. uit het poli
tiecorps zelf.
Het politiewezen lijdt in ons land aan het
gemis eerier aigemeene alles omvattende
regeling. Dit feit staat ook aan de orga
nisatie van de geestelijke ontwikkeling van
den politieman in den weg. Na den oorlog
zal in dit gemis voorzien moeten worden,
wil het Nederlandsche volk niet door ach
terlijkheid ook op dit gebied aan den toe-
komstigen overwinnaar in den thans woe
denden Europeeschen krijg een voorwend
sel te meer verschaffen om zich met onze
binnenlandsche aangelegenheden te be
moeien.
Vooral in Frankrijk en Duitschland heeft
de wetenschappelijke beoefening van het
politiewezen een groote vlucht genomen en
liet is van de Engelsche, bij uitstek van de
Londensche politie, bekend, dat zij, vooral
practisch, zeer hoog staat. De Londensche
politieman, in de wandeling „Bobby" ge
noemd, is dan ook de werkelijke vriend van
het publiek, en zonder bedenken offert de
Engelsche belastingbetaler de noodige pen
ningen, om den levensstandaard van dien
politieman op hoog peil te houden. Bij het
hier te lande gebruikelijke en veelal ge
rechtvaardigde streven naar lotsverbetering
wordt, volgens velen, door den politieman
zeiven wel eens uit het oog verloren, dat
in de zinsnede „een arbeider is zijn loon
waard", vóór arbeider het woordje „goed"
verzwegen is, zoodat de zin ook zou kun
nen luiden: alleen een goed arbeider is een
goed loon waard; uit den aard der zaak be
taalt de maatschappij op den duur voor
goeden arbeid een goed loon om de een
voudige reden, dat zij zoodoende zichzelf
dient. De bewering schijnt in dit verband
niet overdreven, dat indien de wil tot hoo-
ger opvoering van het peil van het vak, de
wil tot zelfontwikkeling onder de Neder
landsche politie meer algemeen wordt, niet
alleen de gelegenheid daartoe allerwege
ruimschoots zal worden gegeven, maar
allengs ook alle redelijke wenschen van den
politieman op stoffelijk gebied in vervulling
zullen gaan. Dus bestaat er niet alleen een
geestelijke, maar ook een stoffelijke prik
kel voor den politieman om aan eigen ont
wikkeling te werken. Dat de gelegenheid
daartoe ruimschoots zal worden gegeven
valt af te leiden uit de bereidvaardigheid,
waarmede allerwege in 1914 aan de gemo
biliseerde militairen gelegenheid tot ont
wikkeling is verschaft en uit de oprichting
van de volksuniversiteit te Amsterdam.
De politiemannen zijn de altijd gemobi
liseerde bewakers der maatschappelijke
veiligheid, voor hen zal desgevraagd door
daartoe bekwame burgers niet minder wor
den gedaan dan voor de tijdelijk gemobili-
seerden; de ontwikkelde burgers van Ne
derland zijn nog zoo onwelwillend niet.
Moge het zoover komen, dat plaatselijke
politiecorpsen de inrichting van bizonder
of politie-vakonderwijs ter hand nemen; de
organisatie daarvan in het groot kan later
door de regeering worden ter hand genomen
bij de organisatie van het Nederlandsch
politiewezen in zijn geheel.
Aan nuttige instellingen als De Wereld
bibliotheek of aan een ondernemend uit
gever moge intusschen het uitgeven in over
weging worden gegeven van korte handlei
dingen voor het zelfonderwijs van den
politieman, welke handleidingen tevens
moeten kunnen dienen als leiddraad bij te
beleggen leergangen.
Bepalen wij ons voor het oogenblik tot de
gerechtelijke politie, dan laat zich denken
de, b.v. in overleg met buitenlandsche uit
gevers, die bereids over tal van op metaal
gebrachte teekeningen beschikken, te be
werken goedkoope uitgave van boekjes
over de signalementsleer, over de naspo-
rings- en opsporingsleer, en over de ge
rechtelijke fotografeerkunst.
Begint men met het groote doel voor
oogen in het klein en werkt men stelsel
matig door, dan is, wanneer wij gelooven,
dat de mogelijkheid van welslagen be
staat, het welslagen zelf verzekerd.
Maar van den politieman zelven moet de
eerste stoot uitgaan!