35. ELGOED. ALGEMEEN WEEKBLAD MEN C° offen. RICHTING V - N. ÏL Hzn., Llateurs 2801. ;aker, RUG n 70. Ische weg 49. mnbevolen voor alle soorten 5, HAARLEM. 371. inster-Carillon, indstoffenhandel. Uitgave der N. Vennootschap „HET MIDDEN". Gedempte Oude Gracht 63. Kantoor voor redactie en administratie: Telefoon 141. HAARLEM. itig tot dertig minuten du ll nooit zijn doel bereiken, i slotte een koude douche ichtig droogwrijft. Dit heft m en slaapverwekkenden het is het best, dadelijk an slapen. :n van slapeloosheid heeft wrijving met de spons en huidmassage met de droge evolgen. Dat een bad in :r geen voorwaarde dade- ijd mag worden genomen, ;n bekend wörden veron- otte is het voor een gun- uitwerking van het ba ltste belang dat de badka- ntileerd en in geen geval Kleèrmaker, Telefoon 815. 'elefoon 2016. E MOGELIJKE VOOR INEDEL METAAL GRAVEEREN VAN N EN WAPENS OOR REPARATIËN lEMENDAAL: lij overlijden, capitaal. 35 40 45 2,21 ƒ2.66 1/3,23 a een bepaald r overlijden. :apitaal. Gt NA jaar 30 jaar 35 jaar 3,10 2,51 2,13 3,20 2,64 2,29 3,53 3,07 O. VAN ZETTEN, Architect Haarlem, tempte Oude Gracht 63 TELEFOON 2870. BLOEMEND AAL, 31oemendaalsche weg. Telefoon 2857. ■e Jaa/gang. ZATERDAG 11 SEPTEMBER 1915. No. 37 «tvï-Kr aavBusv-&m vi l g ndoQlsch Ueekblad. Prijs per jaar 2,60 Prijs per nummer 25 cents. Advertentiën 10 cents per regel hij contract belangrijke korting. Dit nummer bestaat uit 4 bladzijden. In dit weekblad is tijdelijk opgenomen „HET MIDDEN", waarvan de eerste afzon derlijke reeks is afgesloten met No. 34 van 24 Januari 1914. UIT- DN INZICHTEN VAN EEN PRO-DUITSCHER. Wees u zelf in doen en pogen Wees u zelf in lijn en ljed. v. de la montaqne. Wees je zelf, zei ik tot iemand, Maar hij kon niet, hij was niemand. De Qenestet. X. leden, geachte lezer, predik ik u mijn cheid. Van een Engelsch hotelhouder am ik eens. dat een hotelier, die veel i ,:e boarders heeft, hen alleen tevreden k houden, indien hij alle drie maanden i anderen kok neemt. Het komt mij voor, i deze praktische wijsheid ook voor den i .tever van een weekblad heel bruikbaar ■-'ii dus duik ik na een enkel woord van dieid weer in mijn vergetelheid terug. Vare preeken niet waar, die ik u gehou- .a heb? Levendig kan ik mij voorstellen, de haut gout mijner gerechten hen voor 'e eenvoudige magen bepaald ongeniet- I ir maakte. Eveneens dat andere, hoewel I meer luxurieuse maaltijden gewend, t li ook gingen zuchten: „toujours per- diix". Heden zal ik dan ook anders schrij- dan voorheen. Waren mijn andere brie- i cr op berekend, de lezers aan het den ken te brengen, hun nieuwe gezichtspunten i. openen, heden zal ik alleen mijn eigen ii' euingen verkondigen, zonder mij om de .lediging ervan veel te bekommeren. In de eerste plaats dan, ik heb mijn va- i rland, ondanks al zijn gruwelijke tekort komingen lief en DAT VADERLAND IS IN GROOT QEVAAR. De gevaren dreigen v i buiten, maar hoofdzakelijk van binnen. De gevaren van buiten worden eenigs- zins verminderd door iets dat tevens een Hon van zwakheid is: onze koloniën. Wij kunnen in den geweldigen strijd, die thans Europa verwoest en uitput, geen partij kie zen tegen Duitschland, wijl dan ook ons va derland verwoest wordt en niet voor Duitschland, wijl wij dan onze koloniën on herroepelijk kwijt zijn. De afrekening bij den vrede zou alsdan hoofdzakelijk ge schieden met ons kapitaal. Ergo zijn onze koloniën voor ons een bron van zwakheid, doch anderzijds zijn zij ook weer een bescherming. Engeland (of Japan) kan ze niet wegnemen, want dan drijft het ons in de armen van Duitschland en komt dus dit land direct aan de Noord zee. Duitschland daartegenover kan wel ons land innemen, doch dan gaat het meest w. ardevolle stuk, de koloniën verloren en mis zal dit land er genoegen mee nemen met ons te vrijen en zoodoende zal het eco nomisch veel meer voordeel behalen dan mogelijk was bij algeheele overheersching. (iaan wij over tot de binnenlandsche ge varen. Deze behooren grootendeels tot de rubriek zwakheid, voor een kleiner deel tot die der tuchteloosheid. In de 18de eeuw zijn de patriotten oorzaak geweest, dat de Prui sen ons land binnenrukten en dat gevaar bestaat nu weer. Op onze oostergrens liggen duizenden ge reed. in plaatsjes waar anders nooit garni zoen is. om zoodra er ernstige ongeregeld heden onder onze gemobiliseerden uitbreken ons land binnen te vallen. En wie kan hun ongelijk geven, dat zij niet riskeeren willen, dat Engeland in ons land vasten voet krijgt. Wat de zwakheid aangaat, ben ik het voi- komen eens met prof. Treub, dat in het heden de haas een veel passender symbool zou zijn voor het Nederlandsche volk. dan de leeuw. De haas is van nature wat de pacifisten den mensch zouden willen ma ken. n.l. weerloos en dus vogelvrij. Zoo voelt zich ook het Nederlandsche volk. In tuïtief zich niet in staat achtende zich te handhaven, klampt hét zich angstvallig Vast aan elk „stukje papier", dat ook maar een schijn van hulp kan geven. Het is een droe vig gezicht, want het zal natuurlijk bvenvéel resultaat hebben als het gegier van het var ken dat geslacht wordt, onverschillig of de slager een sentimenteele Duitscher dan wel een ultra-nuchtere Engelschman is. Het is mij volkomen bekend, dat de waar heid in onze dagen evenmin eefi herberg kan vinden als in die van Aesopus en dat dus hem, die het waagt dergelijke onaan gename waarheden te uiten, weinig dank te wachten staat; maar vleiende hovelingen zijn m. i. gevaarlijk en verachtelijk, onver schillig of het Zijne Majesteit het volk dan wel een Czaar geldt. H. Heine vertelt het volgende Wahrend sein Heer mit den Longobarden kcimpfte, sasz der König der Heruier ruhig in seinem Zelte und spielte Schach. Er be- drohte mit dem Tode denjenigen, der ihm eine Niederlage melden wiirde -') Der Spa her. der auf einem Raume sitzend dein Kampte zuschaute, rief immer: „Wirsiegen! wir siegen!" bis er endlich laut aufseufzte: „Unglücklicher König, Ungliickliches Volk der Heruier!" Da merkte der König dasz die Schlacht verloren, aber zu spat! Denn die Longobarden drangen zu gleicher Zcit in sein Zelt und erstachen ihn." Is het gevaar niet ontzettend groot, dat het Nederland evenzoo zal gaan als deze Heruier? Zelfgenoegzaamheid, te allen tij- den een nationale ondeugd der Hollanders, wordt en werd door onze pers :l) sedert ja ren aangekweekt. Reeds in 1865 verweet prof. Ruijs onze journalisten een constant gebrek aan ernst en sedert is dat gebrek wel verergerd, niet verbeterd. Ernstige mannen ais b.v. prof. Chantepie de la Saussaye om nu niet te spreken van studenten als Ba- kels, Tideman en mij zeiven hebben het niet aan waarschuwingen laten ontbreken, doch welk journalist heeft ook maar ge poogd eenige verbetering te krijgen. Geen enkele.4) Deze stonden allen in dienst van een bepaalde politieke partij en riepen daar om om strijd. Wir siegen, wir siegen. Geen enkele wist zich te verheffen boven het par tijbelang. Ja, werd er onder de politici nog een enkel man van karakter gevonden, zoo was hij vrij wel vogelvrij en het gevolg was dat een man van karakter het bij geen en kele partij uit kon houden, onverschillig of hij Van Houten of Fabius heette. Toege juicht daarentegen werden allen, die de kunst verstonden te spelen „pour la gale rie", die de massa wisten in te enten met een niets ontzienden grootheidswaan, den broeder van den vervolgingswaan, die zich dan ook niet liet wachten. Hetzelfde proces heeft zich al zoo dikwijls afgespeeld in de wereldgeschiedenis. Athene b. v. is er een klassiek voorbeeld van, maar wie leest er nu n,og geschiedenis in onze da gen. waar men zich zoo kostelijk vermaken kan met Fransche blijspelen of in bioscopen, zonder zich in 't minst in te spannen. Met één woord gezegd, wij leven te mid den van een zeer snelle degeneratie. Zou die te stuiten zijn ik zou het dolgaarne wensehen, maar onze kansen zijn zeer, zeer slecht. Pas zijn wij een nieuwe eeuw inge treden en „dieper idealisme" zegt Th. Zieg- I Ier, ziet in zulk een grenssteen een verma- ning tot zelfinkeer, die van de buitenwereld onS leidt tot ons eigen binnenste, tot de we reld van den geest, tot het rijk der eeuwig heid. waar de mensch, van alle tijdelijkheid ontbonden, het Ipven des geestes aan schouwt, dat door geen wereld veranderd, door geen tijd verwoest worden kan, daar het zelf eerst wereld en tijd voortbrengt." Heeft iemdnd vap een dergelijk proces in Nederland iets bepiefkt?3) Valt er dan in Nederland niets meer te loven Zeker wel. Handel, industrie en we tenschappelijke ontdekkingen maken geen slecht figuur, maar in hoeverre zijn wij dit verschuldigd aan eigen kracht. „Wij kunnen nog wel wat." roept Guérido triomphanteüjk uit; en wie zal den Joden het recht ontzeg gen aldus te juichen, maar de analytische Joodsche geest met zijn neiging tot discon tinue opvattingen, is vitriool voor den Ger maan, die alleen synthese kan vutten uit een absolute Continuïteit. De werkingen van 't Joodsch opportunisme bjj Germanen en Jo- dc ii zijn analoog aan die van een infectie ziekte bij een volk, dat depe ziekte tot nu toe niet kende en bij een waar zij inheemsch is. Het schatten van de vitaliteit van een volk is steeds heel moeilijk, doch bij de Hollan ders nog moeilijker-dan bij een ander, wijl deze hun geheele geschiedenis door zich bi zonder nuchter, om niet te zeggen stiekum getoond hebben. Eerst wanneer zij verdrukt worden, toonde dit „volk van boter" een kracht en een onverzettelijkheid, waarop ijzeren tanden zich stomp beten. Ziedaar de Stroohalm waaraan mijn hoop.zich vast klampt. mijn hoop. dat als een dezer dagen de nood aan den man komt en die nood kan heel erg worden, ook nadat de Europee- sche vrede hersteld is het zal blijken, dat de degeneratie bij ons volk niet merk baar dieper doorgedrongen is dan bij nabu rige volkerem Mijn hoop ook, dat alsdan de Engelsche kritiek „it is always the fault pi the Dutch, they give to few and ask to much" niet meer zal opgaan, dat wij inte gendeel toonen zullen ook voor zelfverloo chening en zelfopoffering nog voldoende kracht te bezitten. Sedert Willem III koning van Engeland werd, zijn wij feitelijk nooit meer voor vol aangezien en hebben wij ons alle mogelijke vernederingen, speciaal vah Engeland, laten welgevallen. Wie het niet gelooft spreke eens met een oud-consul uit Engelsch ge bied en wij zijn daar, ondanks dat onze diplomaten en onze pers het altijd ver heimelijkt hebben, zoo aan gewend geraakt, dat het ons eigenlijk heel natuurlijk voor komt, wat weer allernoodlottigst terugwerkt op liet particuliere initiatief. Dat nu aan dezen toestand een eind zal komen, is mijn vurige wensch. EEN EINDE, HOE DAN OOK; want al zouden wij tijdelijk onze onafhankelijkheid verliezen, onze kracht, indien wij nog kracht hebben, zou daardoor vermeerderen, niet verminderen. Kracht mag worden onder drukt, maar gaat nooit verloren, integen deel palma sub pondere crescit. Tot besluit hiervan een bewijsje, een ver haaltje waaruit ook in de donkerste tijden hoop te putten valt. De grootste vijanden van het Germaan- sclie ras zijn altijd geweest hun eigen vor sten. hun vorsten bij Gods genade, een echt Romaansche uitvinding, die haar op hun beurt weer overnamen van liet Aziatisch sultanaat. Nooit bleek dit duidelijker dan op het Weener con gres en in de jaren die daarop volgden. In 1819 werden dan ook de Burschenschaften, die zoo ontzettend veel tot de verdrijving der Franschen hadden bijgedragen, opgehe ven. De studenten onderwierpen zich, doch op w elk een waardige wijze. Wat een heer lijk lied was het. dat zij aanhieven op 26 Nov. 1819. Het eindigt aldus:: Das Band ist zerschnitten, war Schwarz, Roth und Gold Und Gott hat es gelittenwer weiss, was er gewollt Das Haus magzerfallen. was hat's denn fiir Noth Der Geist lebt in uns Allen, und unsere Burg ist Gott! Zijn de heerlijke hoop en vroomheid, die uit dit lied spreken beschaamd Geenszins. Als straks het iaar 1919 aanbreekt, zijn de tirannetjes van Gods genade voor altijd voorbij en de Germaansche voiks„geest" heeft een huis gebouwd zoo vorstelijk, zoo majestueus als geen der in 1819 zingenden ooit had kunnen denken. Waar ik volkomen begrijp, dat deze brie ven van een student voor studenten tot veel misverstand aanleiding gegeven zullen heb ben, kan ik de verzoeking niet weerstaan er nog een sleuteltje bij te doen. Al wat leeft, zij 't individueel of organisch, beschrijft een baan tusschen twee polen, leven en dood, rust en beweging, stilte en stormen der en tropie. Wat zich wii handhaven, moet voortdu rend beide polen indachtig zijn. Het koer sen naaf een van beide is hst zekerste mid del om de baan tot een einde te brengen. Is de geestelijke atmospheer onzer da gen in overeenstemming met deze leer Geenszins. Het meerendeel der menschen durft geen stap te doen, wijl zij zoowel den dood als het leven vreezen. Groot is ook het aantal van hen. die den dood vriezen en dus eenzijdig het leven aanbid dende. den dood vinden. Veel kleiner is het aantal van hen, die gruwen van het teven, wijl elk leven den dood van vele anderen vooronderstelt, wijl elk leven lij den beteekent. Dezulken wenden zich tot het Kruis, doch het brengt hun geen leven. Wie zal ons brengen de nieuwe formule, die aan Leven en Dood gelijkelijk recht zal laten wedervaren 7) W i e d e m a n. Naschrift. Het schrijven van den heer Ritter bevat weder tal van onjuist heden, die door hun scherpe formuleering ditmaal, gerede aanleiding konden geven tot een nieuw debat. Ik heb echter geen lust om op mijn besluit om voorloopig te zwijgen, terug te komen en daarom alleen nog het volgende: Wat de heer R. meedeelt, is voor een groot deel koom op mijn molen. De idee groeit, maar de krachten ter realisatie ne men ai, worden voortdurend verbruikt. Wat wij beleven is daarom geen evolutie maar degeneratie. Bij gevolg worden de be staande toestanden steeds ondragelijker, totdat het onweer losbarst, waaruit dan nieuwe krachten te voorschijn komen en de idee zijn weg kan vervolgen. Het gaat met ideeën als met het regen water. Zij zakken zeer langzaam weg in steeds diepere lagen. Juist het aantal van Fruins aanhangers is het beste bewijs van het verouderd zijn zijner ideeën. Groen is er beter aan toe. Zelfs Abr. Kuyper ver klaart: „dat hij al 60 jaar dood is." Over de beteekenis van Groen in onze dagen, spe ciaal bij de anti-revolutionairen, leze men Fabius. Deze bewijst duidelijk, dat zij Groen niet kennen of voor zoover zij hem kennen, doodverlegen met hem zijn. Naschrift van de redactie. Nu de Reér Wiëdéman voorloopig van ons afscheid neemt, kunnen wij niet nalaten hem ook namens velen onzer lezers, dank te weten voor zijne beschouwingen, voor het geven van zijn persoonlijkheid daarin. Wij konden de verzoeking niet weerstaan hem bij het afscheid een enkele maal te onderbreken. Wij, die zoo nu en dan de gelegenheid hadden van nabij de opleving gade te .slaan van de Nederlandsche volks kracht in het leger, zijn niet met dr. Wie- deman van oordeel, dat. wanneer het er werkelijk op aankomt, zooals het in de eerste dagen van Augustus 1914 er op aan kwam, Duitschland „ons land wel kan in nemen." De ondeugden die dr. W. zoo raak beschrijft, zijn o. i. ondeugden van ons onder Fransche, Joodsche, sociaal democratische invloeden vercosmopcli- seerd en slenterig burgerlijke leven. Doch aan alle kanten, bij alle par tijen en richtingen leeft o. i genoeg krijgsmansgeest, durf en opofferingsgezind heid om een nieuw krachtig geheel te vor men, indien de bederfwerende kracht van het ten onzent nog weinig begrepen „miii- tairisme" voldoende gelegenheid vindt op den slenter, de' gemakzucht, de stijlloos heid, alle vormen van anarchisme en ge brek aan idealisme in te werken. (Red.) 1) Ho ho, geachte heer W., is het BI. W. geen waardige herberg meer voor de waarheid (Red.) 2) Deze Heruier Koning is een echt voorbeeld van een romantischen geest, denzelfden gees', die spreekt uit Hein Boeken, die geniet van een bundeltje Fransche gedichten, maar absoluut blind is voor de degeneratie, die het Fransche volk ver toont o. a. in zijn politiek, zijn wetgeving, zijn rechtspleging en zijn ethisch oordeelen om niet te zeggen zijn godsdienst. Hegel zoowel als Heine hebben tegen deze Romantiek gefulmineerd tegen haar gebrek aan geweten, haar „liederlijkheid". Fr. Coenen heeit er m. i. den juisten kijk niet op. In Groot-Neder land schrijvende over Querido weet hij er nog al wat goeds van te vertellen, maar wij lezen daar toch ook„ln het praktische leven waren zij waarschijnlijk niet minder, dan liet huidig menschdom tuk op genot en macht en eer, gedroegen zij zich impulsief en instinctief en naievelijk egoist maar in moraal en kunst beleden zij het sprookje, ten stralende wereld vanreinheid en zachte rechtvaardigheid, waar de brave ruim beloond en de booze zelfs niet onbarmhartig gestraft werd." En verder: „ln hetdoodnuchtere wilde men het geheimzinnige zien, in hetgemeene het edele, in het platte het verhevene." 3) en 4) Maakt ook alweer het BI. W. hierop niet eene uitzondering? (Red.) Ja zeker, door het optreden van Bolland De Hartogh, Haentjens, Bierens de Haan, dr. Van den Bergh van Eysinga, de oprichting van het Genootschap voor Zuivere Rede. en zekere her levingen in katholieke kringen. (Red.) Wij zouden zeggen vooral tegen den tijd dat de vrede op komst is en daarna. (Red.) Hegel, Bolland en de zijnen. (Red.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1915 | | pagina 1