ALGEMEEN WEEKBLAD
u
Uitgave der N. Vennootschap „HET MIDDEN".
Gedempte Oude Gracht 63.
Kantoor voor redactie en administratie:
Telefoon 141. HAARLEM.
9a Jaargang.
ZATERDAG 2 OCTOBER 1915.
No. 40
Het
oolsch Oeekblod.
Prijs per jaar
2,60
Prijs
per nummer
25 cents.
9
Advertentiën
10 cents per
regel;
bij contract
belangrijke
korting.
Dit nummer bestaat uit 4 bladzijden.
in dit weekblad is tijdelijk opgenomen
„HtT MIDDEN", waarvan de eerste afzon
derlijke reeks is afgesloten met No. 34
van 24 Januari 1914.
NOG EENS DE LUCHTSCHEPEN
BOVEN ONS LAND.
onze regeering op duidelijke wijze
a; de Duitsche heeft te kennen gegeven,
d; ebiedschending als onlangs door lucht-
oen heeft plaats gehad, niet verder
k( worden gedoogd, is het belang van de
za der luchtvaart boven het fort Kudel-
st t (voor de waakzaamheid van welks
lit iing de reserve 2e luitenant Straat-
in in het openhaar is opgekomen), tot
kl verhouding teruggebracht. Voor ons
he aat in deze omstandigheden verder
al minst reden ons geraakt te toonen b. v.
d< de laatdunkende bejegening waarme-
di ie redactie van „Het Nieuws van Dag"
m Ue ons tot de orde te moeten roepen;
de ekwame redactie zit aan haar schrijf-
ta gaat niet den boer op en meent toch
zei
te
kt
on;
te
wek
fort
vroc
van
cr ons nader onderzoek af te wach-
onze zienswijze, dat hier militaire ver-
ers aan het werk zijn geweest, als
.last, ongezond en wat dies meer zij
'ogen wraken.
ch wenschen wij niet, dat het publiek
.en waan wordt gebracht, als zouden
zegslieden niet behooren tot de waar-
s. maar tot de duimzuigers. Dies
roegen wij den militair, aan wiens
n.. Jeelingen ons bericht ontleend werd.
nader.
J beschreef ons den tocht van het lucht-
scl i en de stilte op het fort Kudelstaart,
alsdiis:
l bevond me aan de Westeinderplas,
zich westelijk en zuidelijk van het
Kudelstaart uitstrekt, des morgens
vóór halfzes vernam ik het geluid
een groot luchtvaartuig, meer gelij
ke op het gestamp van een stoomboot,
op het geronk van een vliegmachine;
dit geluid kwam uit het oosten. Te onge
veer halfzes nam ik het luchtschip waar,
nde over het fort en daarna over
de plas van oost naar west, eenigs-
ziii, naar het zuidwesten; ik schatte het
luchtschip op een lengte van 70 tot 80
nieter, en zag dat het voorzien was van 2
gondels, elk ter lengte van 15 tot 20 meter;
i i bewoog zich steeds meer in mijne rich-
'ing, maar bleef op eenzelfde hoogte varen;
o ogte kon ik goed beoordeelen. want
het vaartuig is vlak bij mij geweest; ik
schatte ze op ongeveer 500 meter; ver
scheidene koppen van inzittenden waren
zichtbaar. Aan het 2e schuitje was aan de
buitenzijde bevestigd het bekende vierkante
fotografeer-kastje met de lens naar bene
den gericht; het vaartuig ging westelijk
landwaarts, langzaam varende, steeds op
dezelfde hoogte; ongeveer boven Rijp-We-
tering (d. i. zuidwestelijk van het weste
lijk eindpunt der Westeinderplas), be
schreef het vaartuig zuidelijk om een
bocht (tweemaal met rotten links) en kwam
in mijn rug weder aanzetten en koerste
oostwaarts over Bilderdam. Dat zal te
ruim zes uur zijn geweest; immers boven
Rijp-Wetering vertoefde het te ongeveer
vijf minuten vóór 6 uur. Ik verwonderde
mij. dat er niet op het ding geschoten werd,
want het leverde een prachtig doel op; het
is wei een kwartier in de buurt geweest.
De geachte lezer zal in dit verhaal noch
overdrijving, noch verbeelding lezen; wij
I althans doen dit niet. Blijkt uit de waar-
heid van dit verhaal, dat wij terug moeten
nemen de qualificatie schildwacht, die wij
onzen zegsman aanvankelijk gaven, en kun
nen wij ook niet volhouden dat hij de be
manning van den tweeden gondel aan het
fotografeeren bezig heeft gezien, een nieuw
feit komt naar voren, n.l. dat het vaartuig
volgens dezen getuige zoowel over het
fort Kudelstaart, als over het dorp Bilder
dam is gevaren. Tal van vragen en ver
onderstellingen zijn hieraan te verbinden,
in de eerste plaats: is de bezetting van'het
fort Kudelstaart, die naar wij aannemen
te ongeveer 6 uur het vaartuig boyen Bil
derdam zag terugtrekken, ook te halfzes op
haar qui-vive geweest? Zoo ja, wat is de
oorzaak, dat wel onze zegsman, maar niet
de bezetting het zwaar aanstampende
luchtschip boven het fort heeft waargeno
men Wij zullen hieromtrent gaarne in het
openbaar, niet in particuliere brieven, wor
den onderricht. Wij immers schrijven niet
ter verontschuldiging van iemand of van
een groep iemanden. ook niet om vaderlijk
te doen. maar om het publiek zoo volledig
mogelijk in te lichten.
DE GESMADE SEKSE.
Het ligt voor ons, zoo maar of het een
bagatel was,De Gesmade Sekse",
vertaling van William Stead's bekende
werk, door W. A. J. v. Meurs. Met een
voorwoord van mevrouw W. Wijnaendts
FranckenDyserinck.
Ge begrijpt, dat dc gesmade sekse de
vrouwen zijn en niet de mannen, en dat
een ieder dit begrijpt, zoo dadelijk maar
begrijpt bij het lezen alleen van dezen
titel, is waarlijk al erg genoeg, zou men
zeggen.
Het motto luidt aldus: dat mijn
dochter nimmer een wrok tegen mij zou
kunnen koesteren, omdat zij als meisje ge
boren werd!" Maar dit motto wil er, eer
lijk gezegd, niet heelemaal bij mij in. Een
kind, dat een wrok tegen zijn ouders koes
tert omdat het een meisje, en dus geen
jongen is, is niet wel bij het hoofd. En
koestert het dien wrok alleen tegen haar
vader, dan wordt het geval nog bedenke
lijker, onder ons gezegd en gezwegen
maar een motto is maar een motta, en een
van een paar regels is maar een klein, klein
deel van een boek van.250 bladzijden.
Het boek, om dan tot de zaak te komen,
is een pleGooi voor eene rechtvaardiger
behandeling en meer vrijheid voor de vrou
wen. Li Engeland. Maar natuurlijk ook
evenzeer elders, en het beste bewijs dat
nog meer menschen er zoo over denken, is
het feit, dat het boek ook in het Neder-
iandsch vertaald werd, dat er door een
begaafde Nederlandsche vrouw een inlei
ding bij werd geschreven en het door eene
bekende uitgeversfirma geschikt bevonden
werd om voor iets dergelijks ook hier als
propaganda-middel tc dienen. De mis
standen in Engeland zijn met eenige scha
keeringen dezelfde misstanden als die in
andere landen der beschaafde werel'd.
want volken, ze kunnen onderling nog zoo
veel met elkaar oorlogen, bestaan uit men
schen, daar gaat geen aardappel van af,
en bezitten dus veel meer eigenschappen,
welke allen gemeen zijn dan zulke die hen
van elkander doen verschillen. Waar de
man de haas is, heeft de vrouw een on-
pleizierige poisitie. Daarop komt het dus
neer. En ik zal de laatste zijn om dat
tegen te spreken. Geen haar op mijn hoofd
dat daaraan denkt.
Integendeel, het is wel eens dierbaar
om zoo eens al de leelijke streken van een
mannenmaatschappij, een voor een bespot
telijk te zien maken. En dat gebéurt in
dit boek. En aardig dat de schrijver dit
aanlegt.
In het Maangebergte ligt een koninkrijk,
waar de vrouw heerscht, en het matriar
chaat of moederrecht dus traditioneel is.
De koningin verneemt van een Engelsch
zendeling, dat het in zijn vaderland een
goeie-boel is; en dat is grootendeels toe te
schrijven aan de heerschappij van den
Man, want die is daar de baas. Nu stuurt
de koningin een afgezant naar Engeland
om daar eens rond te neuzen en haar van
zijn bevindingen bescheid te geven. Zoo
geschiedt,de afgezant schrijft brieven
over zijn ervaringen. Maar welk een brie
ven. Hij is heelemaal niet tevreden. Op
elk gebied der samenleving ziet hij de zot
ste dingen gebeuren, en de man, die de
wetgever, de staatsman, de kiezer, de
in èen woord, de piet is. heeft natuurlijk al
die malligheid op zijn geweten. Stead heeft
met dit boek getracht, aldus de inleid-
ster, „de „sterke" sekse te doen inzien,
dat de vrouwen zeker geen treuriger brod
delwerk hadden kunnen leveren dan de
mannen-alleen ervan maakten."
Men leze het boek zelf er eens op na,
en doe er zijn voordeel mee.
Het boek is door een man geschreven,
evenals verscheidene andere op dit ee-
bied, de vereenigingen tot maatschappelijke
verheffing der vrouw tellen vele mannen. De
meerderheid der mannen is zelfs voorstan
derEn datja, eerlijk gezegd, dat
geeft me nog een beetje hoopwant,
werkelijk, hoe pleizierig ik de maat
schappelijke verheffing voor de vrouwen
ook vind, het maakt mij voor het lot van
ons mannen wel eens een beetje huiverig.
Als wij nu maar niet in de verdrukking
raken, van den weeromstuit. Maar dat
zullen, zoo hoop ik, de dames zeiven niet
willen. Neen, neen
Dames, hoort u nu eens even
Dames. Gestuwd door ik weet niet welk
wonderlijk atavisme, zijn wij bij eene ont
moeting met u op welk terrein ook
beminnelijker dan met lieden van onze
eigen sexe. De geest is onwillig, maar het
yleesch is zwak, zoo ge mij vergunt, deze
uitdrukking tegenovp»- u te bezigen. We
kunnen het niet helpen, dat wij, ver
blind door uwe bekoorlijkheden, uwe
fjouten voorbijzien. Wij naderen u behoed
zamer, bezien u aandachtiger, we tellen
ijwe vele voortreffelijkheden op, dan uwe
schaarsche fouten, en maken een aftrek
som. De uitkomst is in uw voordeel. Wij
maken die uitkomst openbaar, en de men
schen lezen, en gelooven gaarne aan uwe
voortreffelijkhedenEn gij stijgt en stiigt
n aanzien, en vindt gaandeweg de hoogste
mbten .duizgHngwkksjnd. booss snrbton
u toebedeeeld. Maar naarmate gij stijgt, da
len wij. En dit is wel het noodlot van den
heer der schepping (die toch reeds waar
lijk niet zulk een benijdbare positie in on
zen tijd inneemt)wij helpen u omhoog om
zeiven te dalen. Wij weten dit, zip" dit,
erkennen dit, van uur tot uur, maar wij
kunnen niet anders. Zoodra wij ons weer
in uw bijzijn bevinden, komt in ons bin
nenste een duivel, die ons voor u tot een
engel maakt. Tot een beschermengel en
tot een kruiwagen. Gij behoeft slechts in
te stappen. Zoo is het dan thans uwe beurt
om over ons te heerschen. Wij bidden u,
vergeeft ons wat wij ooit in vereering nog
te kort schoten tegenover u. Maar ziet
onzen goeden wil. Wij wenschen niet stout
te zijn. Wij wenschen niets liever dan juist
zoet te wezen, zóó zoet dat wij een mérin-
gue aan zoetheid verre achter ons laten.
Wilt nooit vergeten, dat wij u een weinig
geholpen hebben, en helpt dns thans ook op
uwe beurt, dames. Lieve dames, als gij in
heerlijkheid zult zijn gezeten, erbarmt u
onzer. Amen. S.
Oorlogsgruwelen. Alle oorlogvoerende
machten hebben, lezen we in „Politiken",
het groote Kopenhaagsche blad, deels in
korte telegrammen, deels in boeken en vlug
schriften hun tegenstanders van oorlogs
gruwelen beschuldigd. De Belgen en de
Franschen hebben onderzoekscommissies
opgericht, die verslagen in het licht hebben
gezonden, prof. Bédicr gaf zijn twee opzien
barende brochures uit, de Servische regee
ring droeg aan den Zwitserschen hooglee
raar Reiss het onderzoek van de Oostcnrijk-
sche gruwelen in Servië op en onlangs ver
scheen het witboek van de Duitsche regee
ring o\ er de wandaden der Russen in Oost-
Pruisen.
Wat in al deze hoeken verhaald wordt,
is vaak van dien aard, dat het in een
blad geen plaats vinden kan; andere ge
vallen zijn zoo weerzinwekkend, dat men
weigeren moet ze op te nemen.
De uitwerking van deze publicaties is
ongetwijfeld het grootst in de betrokken lan
den zelf. Berichten over 'svijands gruwe
len wakkeren den haat aan en den moed.
Maar op den lezer in de neutrale landen
werken al deze boeken en telegrammen
nauwelijks meer als er mee was bedoeld.
Stil aan is hij tot het besef gekomen, dat al
deze gewelddadigheden niets anders zijn
dan de stuitende, maar onontkoombare ge
volgen van den oorlog.
Het is namelijk niet alleen de élite, maar
ook het schuim der bevolking dat door den
algemeenen dienstplicht naar het front ge
roepen wordt.
Nemen wij b.v. de crimineele statistiek in
een enkel land, Duitschland. Jaar in. jaar
uit, worden daar jaarlijks ongeveer een half
millioen man veroordeeld voor overtreding
van de wetten van het rijk. Van dit half
millioen werden in 1912, 90.000 gestraft voor
gevaarlijke lichamelijke verwondingen,
dezen pleegden dus geweld en 5600 v,oor
ontucht en verkrachting.
Een aantal van deze misdadigers, de erg-
sten, weert het leger als „onwaardigen";
de overigen krijgen de toelating op te mar-
cheeren tegen den vijand. In 1912 was het
procent der „onwaardigen" slechts 0.2,
d. w. z. slechts écn op de vijfhonderd, een
duizendtal van het halve millioen dienst
plichtigen over wier lot in dit jaar beslist
werd.
En dergelijke voorbeelden zou men kun
nen aanhalen uit de crimineele statistiek van
de andere oorlogvoerende landen.
Afgezien echter van degenen, wier nei
ging en lust tot geweldige of gruwelijke da
den direct als misdaad tot uiting komen,
moet bovendien worden rekening gehouden
met degenen, wier neiging en lust latent
zijn, die in vredestijd worden weerhouden
doordat zij de wet vreezen of doordat de
gelegenheid ontbreekt. Ook dezen trekken
naar het front.
Onderweg worden zij opgehitst door de
massasuggestie, die alle oorlogvoerende lan
den onmiddellijk van den. eersten dag van
den oorlog af hebben op touw gezet, om den
oorlogsmoed te doen opvlammen. Nooit is
wellicht in zulke mate als in dezen oorlog
de nationale haat gepredikt. De vijand
wordt afgeschilderd als barbaarsch, onze
delijk. gruwelijk, trouweloos, huichelachtig.
Hem neer te vellen is plicht, een goede, ja
een „heilige" daad. Het is duidelijk dat door
zulke invloeden het gevoel van menschelijk-
heid niet bevorderd wordt.
Zoo worden nu deze mannen, die uit hun
huis zijn weggerukt, die los staan van hun
dagelijksche omgeving, plotseling geplaatst
voor een reeks geweldige indrukken. Zij lij
den honger en nood, slapen niet. worden
overspannen, worden vermoeid tot het uiter
ste punt, zijn dag in dag uit in doodsgevaar.
Keer op keer lezen we in soldatenbrieven uit
alle landen, dat de strijd met het geweldige
artillerievuur als „een hel" is. Alleen reeds
het overweldigende donderen van de kanon
nen brengt de soldaten buiten zichzelf.
In zulke omstandigheden moet de gezond
ste en meest normale ontoerekenbaar wor
den. Hoe moet de uitwerking dan niet zijn
op wie bij voorbaat onevenwichtig en wie
beslist tot de misdaad aangelegd zijn? Wie
den oorlog over Europa loslaat, moet we
ten, dat hij de gelegenheid openstelt voor
meer dan geregelden oorlog van leger tot
leger. Men kan geen 10—15 millioen man
in het veld voeren, zonder dat dorpen wor
den in brand gestoken, huizen geplunderd,
mannen gefolterd, vrouwen verkracht, kin
deren mishandeld en gedood. Zelfs de beste
discipline kan deze nieuwe misdaden niet
verhinderen, evenmin als in vredestijd de
politie de gewone misdaden in de samen-
levinn verhinderen kan. En dit des te
minder, daar de oorlog op zich zelf nood
zakelijkerwijs verbeestend en brutaliseerend
werkt. Elke oorlog heeft steeds een zedelijk
verval beteekend, waar soms menschenleef-
tijden toe noodig waren om overheen te
komen. En men kan niet anders verwach
ten, dan dat dit moreele verval ook onder
den oorlog in den vorm van gruwelen en
wandaden tot uiting komt.
PLAATSELIJK NIEUWS.
Herhalingsonderwijs. Naar men ons
mededeelt is er dit jaar te Overveen veel
belangstelling voor het herhalingsonder
wijs; het aantal jongens en meisjes, dat
zich opgaf, is ongeveer het vierdubbele
van dat in vorige jaren.