Alleen echt met dit etiket toch schijnen de vooruitzichten heel wat rooskleuriger dan voor eenige jaren. Stelde verleden jaar de heer Cremer ziin schoon landgoed spontaan beschikbaar voor eene openluchtmeeting die tallooze Bloemendalers zich met genoegen zullen herinneren, ditmaal was jhr. mr. Van Fo- reest te Heiloo zoo bereidwillig, het prach tige bosch van de Nijenburg op Zondag 4 dezer voor dit doel af te staan. Moge ook deze landdag een waar succes worden. Voor verdere détails zie men de adver tentie. EEN SCHOON EN BELANGRIJK BOEK. Ik voleindigde zooeven de lectuur, en neem pen en papier, om het boek uit war- tne ingenomenheid aan onze beschaafde lezers, geleerden en ongeleerden, aan te bevelen. Mij dunkt, dat moesten wij meer voor elkander doen. Ten opzichte van ge schriften, die tot een bepaald studievak behooren, is dat niet noodig. Voor onge leerden niet geschikt, komen zij, zoo zi] goed zijn, den geleerden van zelf in han den. Maar beiden behoeven van tijd tot tijd eene degelijke lectuur, die, den geest aflei dende van hetgeen hem gewoonlijk bezig houdt, dien verfrissche en verkwikke. Wie laarvoor in romans en tijdschriftartikelen i ldoening vinden kunnen, hun ontbreekt zeker de voorraad niet, en verre is het n mij, de waarde van het beste van dien aard ook in dit opzicht niet op prijs te nellen. Maar zeker toch zijn er, die met uij nog wel iets anders verlangen; nu en n een degelijk werk, dat geheel een on derwerp behandelt, een onderwerp uit de rkelijkheid, hetzij van het tegenwoordi- c, hetzij van het verledene genomen, en at het doet op eene wijze, die ons boeit, ■lie, terwijl wij leeren en nu hier dan daar stilstaan en nadenken, aan onzen smaak en onze verbeelding voldoet. Is het u als mij, dan zijn het vooral Fran- sche boeken, naar welke gij hiervoor gretig ziet. Dat klare, dat levendige, dat smaakvolle, dat sprekende, en die eigen- rdige melodie der Fransche phrasen! Vooral voor wie veel Duitsch te lezen ■ft, is een goed Fransch boek eene we- nlijke verkwikking. Maar in den laatsten tijd werd ons deze zoo dikwijls ontnomen J mr den inhoud of den geest en de strek- tig, als zij, altijd in dezelfde schoone vor en, zaken, waarmee het ons, God zij :ik, nog ernst is, met eene schromelijk chtzinnige oppervlakkigheid of partijdige nzijdigheid of niets ontziende effect-ma- rij behandelden. Daartegenover doen Jan andere Fransche geschriften van dege- lijken inhoud en waardigen geest ons dub bel goed. En zoo deed mij dezer dagen een werk van den bekenden C. Martha van het Collége de France, dat ten vorigen jare in 't licht verscheen. Het handelt over het- een de titel uitdrukt, „Les Moralistes sous mpire Romain, Philosophes et Poètes 1) Pat is een onderwerp, hetwelk hen, die studie maken van godgeleerdheid of evan geliebediening, van zelf aantrekt, en dat toch ver genoeg ligt buiten hetgeen hen 't naast bezig houdt, om ook hun eene leer zame ontspanning te beloven. En aan an deren, geleerden en ongeleerden, beveelt het zich aan, omdat het hunne aandacht bepaalt bij iets, waarover zij willen naden ken, het zedelijke leven, en als historische studie, hun daaromtrent op de aangenaam ste en belangrijkste wijze tevens inlichting geven en hunne eigene inzichten verhelde ren kan. Bedenk daarbij, dat het onderwerp uniet brengt in de scholen of de stelsels van be spiegelende Grieken, maar bij de levens werkzaamheid van praktische Romeinen. En in welken tijd? Van Tiberius tot Com- rnodus. Den eersten slechten en den bete ren tijd van het keizerrijk. Den tijd, waarin eene opvolgende rij van zedelooze, wille keurige heerschers den eersten krachtigen stoot gaf aan Rome's onvermijdelijk ver val, en eene opvolgende rij van edele vor sten dat verval nog ophield, zonder het te kunnen stuiten; voor het volk een tijd, waarin grootheid en weelde eene diepe ze delijke ontaarding en de overheersching door politieke machteloosheid eene zede lijke verslapping had te weeg gebracht; een tijd, in welken het voor Rome's behoud er op aankwam, uit den oud-Romeinschen aard weder zedelijke karakters te vormen, zedelijke krachten op te wekken, en aan deze, buiten het door de alleenheersching schier afgeslotene staatsleven, in het ove rige, vooral in het persoonlijke leven weder eene taak, een werk, een doel te doen vin den; en eindelijk een tijd, in welken wij ons met te meer belangstelling verplaatsen, om dat hij de twee eerste eeuwen van het christendom omvat. Een Fransch schrijver, als Martha, over zulk een onderwerp schrijvende, bespreekt het niet voor u, maar behandelt het met u. U plaatst hij op het standpunt, vanwaar gij de merkwaardige personen moet zien, die zich aan u zullen voordoen. Hen plaatst hij in het licht van tijd en omstan digheden voor u. Met hem volgt hen uw oog, volgt hen uw geest en uw harte op het verschillend terrein hunner werkzaam heid. En op die wijze houdt hij u in het leven en de schriften van een Seneca, Per- sius, Epictetus, Marcus Aurelius, Dio Chrysostomus, Juvenalis, Lucianus bezig met 1. de practische moraal van die dagen; 2. een Stoïcijnsch dichter; 3. de Stoïcijnsche deugd; 4. het gewetens-onderzoek van een Romeinsch keizer; 5. de populaire zede- prediking; 6. de Romeinsche maatschappij; 7. het godsdienstig en wijsgeerig scepti cisme. Dat alles behandelt hij uitvoerig genoeg, om het in de hoofdzaken geheel uit te wer ken 477 blz. en toch niet te omslach tig ruime Fransche druk zoodat hij door zich in bijzaken te begeven hier of daar uw aandacht verliezen, uwe belang stelling missen zou. Hij bepaalt zich tot de genoemde personen, ten einde, gelijk hij zegt, de weetgierigheid van den lezer niet te overstelpen, en tevens omdat zij door de verscheidenheid van hunne werken, van hun genie en van hun toestand ieder telkens eene andere zijde der oude maatschappij naar ons toekeeren. Ook zijn zij hem niet schitterende uitzonderingen, maar typen, op welke vele menschen van hunnen tijd, van hunnen stand, van hunne maatschappe lijke betrekking geleken. Hij stelt zoo hun leven en werken voor uit eigene belang stelling, met warme ingenomenheid, hier en daar Marcus Aurelius vooralmet innige liefde. Het is de vrucht van het zorgvuldig onderzoek van iemand, die te huis is in zijn onderwerp, de Romeinsche geschiedenis en het Romeinsche leven, het vak van studie en onderwijs, waaraan zijn eigen leven is gewijd. Het is hem ernst met de zaak en zoo spreekt hij, bij alle losheid en vrijheid, met waardigheid en is het hem om waarheid te doen. (Wordt vervolgd.) Joannes Tideman. De Zedeleeraars onder het Romeinsche kei zerrijk, Wijsgeeren en Dichters. RECHT EN WET. Arrest van den Hoogen Raad der Neder landen, d.d. 29 September 1911. Een dienstbode kan de dienstbetrekking slechts opzeggen tegen 1 Februari, 1 Mei, 1 Augustus en 1 November. Een tegen 15 Februari gedane opzegging is niet geldig. De werkgever heeft in zoodanig geval recht schadevergoeding te vorderen we gens onrechtmatig verbreken der dienst betrekking. De Hooge Raad der Nederlanden; Recht doende in cassatie in het belang der wet op het ter openbare terechtzitting van één September 1911 door den procu reur-generaal genomen requisitoir tot ver nietiging van een vonnis van den kanton rechter te Haarlem van 24 Maart 1911 ge wezen tusschen: •M. v. V., eischeres, en J. C. C. v. V., gedaagde, beiden wonende te Haarlem, voor zoover de kantonrechter eene vor dering in reconventie, door laatstgenoem den tegen de oorspronkelijk eischeresse gedaan, heeft verklaard niet-ontvankelijk; Overwegende, dat blijkens den inhoud van gezegd vonnis de eischeresse heeft ge vorderd veroordeeling van den gedaagde om aan haar te betalen 27,79 ter zake dat zij omstreeks half September bij hem in dienst is gekomen als dienstbode tegen een loon van 115,per jaar, te betalen op 1 November, 1 Februari, 1 Mei en 1 Augustus van elk jaar en dit loon heeft ontvangen tot en met den laatsten Octo ber 1910; dat zij op 1 Januari 1911 den dienst heeft opgezegd tegen 15 Februari daaraanvol gende maar haar noch op dien dag noch op 1 Februari bevorens loon is betaald en betaling geweigerd is op den onjuisten grond dat hare opzegging onrechtmatig zou zijn; Overwegende, dat blijkens dat vonnis tusschen partijen geen geschil is over deze feiten, noch ook over de juistheid van bo venvermeld, met inachtneming van zekere verrekeningen vastgestelde cijfer, en bo vendien feitelijk vaststaat dat der partijen overeenkomst, voor onbepaalden tijd aan gegaan, niets inhoudt omtrent de dagen waarop of waartegen deze kon worden op gezegd terwijl naar het plaatselijk gebruik te Haarlem (en ofschoon omtrent dit punt geen reglement bestaat) opzegging, met inachtneming van eenen termijn van zes weken, uitsluitend kan geschieden tegen 1 Februari, 1 Mei, 1 Augustus en 1 Novem ber; Overwegende, dat de gedaagde de vorde ring der eischeresse heeft beantwoord met eenen reconventioneelen eisch tot schade vergoeding omdat, al was de dienstopzeg ging gedaan met inachtneming van den termijn bij artikel 16397 van het Burgerlijk Wetboek voorgeschreven, deze als gedaan tegen 15 Februari en dus niet tegen eenen der vier bovengenoemde dagen en het op dien dag verlaten van den dienst tegen gedaagde's wil waren onrechtmatige han delingen; Overwegende, dat bij het beklaagde von nis deze vordering niet-ontvankelijk is verklaard, in hoofdzaak op grond, dat de wetgever, in het belang van beide partijen bij eene arbeidsovereenkomst korte termij nen van opzegging vaststellende door ar tikel 16397, de toepassing daarvan niet heeft willen leggen aan banden, ook niet aan die van een plaatselijk gebruik, aller minst van een zoodanig dat slechts vier maal in het jaar de toepassing daarvan zou gedoogen; Overwegende, dat de procureur-gene raal terecht tegen deze beslissing opkomt en schending van artikel 1639/z van het Burgerlijk Wetboek, als middel van cassa tie voorstelt; Overwegende toch dat bij die beslissing uit het oog is verloren het onderscheid tus schen den termijn van opzeggingdat is eene tijdsruimte, te laten tusschen het op zeggen van de dienstbetrekking en het oogenblik waarop men deze zal doen ein digen en den dag tegen welken naar artikel 1639ft van het Burgerlijk Wetboek eene opzegging geldig zal kunnen geschie den; dat tusschen deze partijen de laatstbe doelde dag werd aangewezen door het te Haarlem geldende plaatselijk gebruik daaromtrent, dus slechts kon zijn een der vier bovenvermelde dagen en alzoo niet 15 Februari, zulks al waren tusschen dien 15en Februari en den dag, op welken eischeresse hare opzegging had uitge bracht, zes weken verloopen; dat daarom de eischeresse, den 15den Februari den dienst verlatende tegen ge- daagdes wil, heeft gehandeld onrechtmatig en uit dien hoofde de gedaagde, reconven- tioneel eischer, eene aanspraak op schade vergoeding' verkreeg. Vernietigt, als gewezen in strijd met artikel 1639ft van het Burgerlijk Wetboek, het aangevallen vonnis des kantonrechters te Haarlem van 24 Maart 1911, voor zoover daarbij de reconventioneele eisch der partii J. C. C. v. V. niet-ontvankelijk is ver klaard, doch alleen in het belang der wet en zonder invloed op de rechten door partijen verkregen. Het vonnis waarom het in bovenstaand arrest gaat, luidde als vclgt: Wij kantonrechter te Haarlem, Rechtdoende tusschen: M. v. V., dienstbode, te Haarlem, eische res; en J. C. C. v. V., te Haarlem, gedaagde; Omtrent het recht: ten aanzien van de vordering in conven tie; Overwegende, dat de gestelde feiten zijn in confesso, en mitsdien ten processe vast staat, dat de eischeresse bij den gedaagde als dienstbode in dienst was en op 2 Ja nuari 1.1. met inachtneming van een termijn van zes weken haren dienst heeft opge zegd; dat zij op den 15en Februari daaraanvol gende haren dienst heeft verlaten en de ge daagde haar alstoen het verdiende loon benevens een haar toekomend bedrag we gens ontvangen fooien niet heeft uitbetaald Overwegende, dat de gedaagde deze niet-uitbetaling van loon aan de eischeresse grondt op de omstandigheid, dat de eische resse in strijd met het te Haarlem geldend plaatselijk gebruik haren dienst heeft op gezegd tegen vijftien Februari, terwijl dat gebruik medebrengt, dat de dienstopzeg ging met inachtneming van een termijn van minstens zes weken uitsluitend tegen 1 Februari, 1 Mei, 1 Augustus en 1 Novem ber kan plaats vinden; Overwegende, dat derhalve in het ver weer des gedaagden ligt opgesloten een beroep op de onrechtmatigheid van bo vengemelde handeling der eischeresse, die hare dienstbetrekking zonder inachtneming van de voor opzegging geldendebepalin gen heeft doen eindigen; Overwegende, dat volgens de bepaling van artikel 1639° B. W. de partij, die de dienstbetrekking zonder opzegging of zon der inachtneming van de voor opzegging geldende bepalingen doet eindigen, zonder dat de wederpartij daarin toestemt, on rechtmatig handelt, tenzij zij tegelijkertijd aan de wederpartij eene schadeloosstelling betaalt, op den voet, als bij artikel 1639r is bepaald; Overwegende, dat van betaling van schadeloosstelling door de eischeresse hier geen sprake is geweest, maar dat in con ventie niet behoeft te worden onderzocht of de eischeresse door haar dienst op 2 Januari tegen 15 Februari op te zeggen, en op laatstgemelden datum dien dienst tegen de'n wil van gedaagde te verlaten, onrechtmatig handelde, aangezien, wat daarvan ook zij, dit nooit voor den gedaag de een grond kan zijn om het door eische resse verdiende loon althans tot lFebr. 1.1 met het alstoen meer verschuldigde voor ontvangen fooien niet te betalen, doch uit sluitend grond kan opleveren tot het vor deren van eene vergoeding van de schade door hem tengevolge van de onrechtmatige handeling der eischeresse geleden; dat wel is waar de gedaagde de beta ling van het in het tijdvak van 1 tot 15 Februari door eischeresse verdiende loon tot 1 Mei had kunnen uitstellen, aangezien het loon in casu bij drie maanden ver schuldigd was, doch dat de gedaagde dit niet als middel van verweer heeft gebe zigd, zoodat moet worden aangenomen, dat hij tengevolge van de door hem ver meende onrechtmatige handeling der ei scheresse, in de meening verkeerde, dat hij niet tot betaling van eenig loon ten deze was verplicht, maar dit loon in zijn geheel was verbeurd; Overwegende, dat dergelijke opvatting echter niet met de thans vigeerende wets bepalingen strookt, zoodat waar volgens artikel 1638 B. W. de werkgever verplicht is den arbeider zijn loon op den bepaalden tijd te voldoen, de vordering der eische resse als in rechten bewezen en in de wet gegrond, haar behoort te worden toege wezen; ten aanzien van de vordering in recon ventie: Overwegende, dat ook hier de gestelde feiten zijn in confesso en mitsdien ten pro cesse vaststaan; Overwegende, dat de hier door gedaag de, eischer in reconventie, gevorderde schadeloosstelling is gegrond daarop, dat de eischeresse door in strijd met het plaatselijk gebruik haren dienst bij gedaag de op 2 Januari 1.1. tegen 15 Februari daar opvolgende op te zeggen en dien dienst op laatstgemelden dag tegen den wil van ge daagde te verlaten, eene onrechtmatige handeling heeft gepleegd, die haar verplicht den gedaagde schadeloos te stellen; Overwegende, dat derhalve hier zal be hooren te worden beslist, of door eische resse ten deze onrechtmatig is gehandeld; dat daarvoor in aanmerking komt de be antwoording der volgende vragen; a. Bestaat in de gemeente Haarlem ten aanzien van de dienstopzegging van dienstboden eene regeling bij plaatselijk gebruik b. Zoo ja: Is dit gebruik van beteekenis tegenover den bij de wet vastgestelden termijn van opzegging? Overwegende, dat blijkens artikel 1639g en h, de opzegging van eene voor onbe paalden tijd aangegane dienstbetrekking al leen mag geschieden tegen den dag of tegen een der dagen bij overeenkomst of reglement bepaald, of bij gebreke van dien tegen een van die dagen welke door het gebruik daarvoor zijn aangewezen; Overwegende, dat inderdaad in de ge meente Haarlem, gelijk den rechter uit ei gen wetenschap bekend is, het plaatselijk gebruik in de gemeente al sedert vele ja ren, en niet gewijzigd na de invoering der Wet op het Arbeidscontract medebrengt, dat de dienstopzegging voor dienstboden, zoowel voor den werkgever als voor den arbeider of arbeidster geschiedt met in achtneming van een termijn van minstens zes weken vóór den aanvang van elk kwartaal, dat begint met 1 Februari, 1 Mei, 1 Augustus en 1 November; Overwegende, dat in casu niet bij over eenkomst de opzegging was geregeld en deze evenmin bij reglement is bepaald, zoodat de eischeresse hier heeft gehandeld in strijd met het plaatselijk gebruik; Overwegende, dat de door den gemach tigde der eischeresse uitgesproken mee ning, als zoude dit plaatselijk gebruik zoo al ten aanzien van de dienstboden, zeker niet ten aanzien van den werkgever heb ben bestaan, omdat deze volgens de oude wetgeving steeds bevoegd was ten allen tijde zonder het aanvoeren van redenen, zijne dienstbode weg te zenden, mits be taling van verschenen loon en schadeloos stelling, door ons niet wordt gedeeld, aan gezien die bepaling eene uitzondering daar- stelt op den vooraf gestelden regel, dat dienstboden zonder wettige reden hun dienst niet mogen verlaten, noch daaruit weggezonden worden voordat de tijd ver streken zij, welke uitzonderingsbepaling het bestaand plaatselijk gebruik niet kan te niet doen; Overwegende, dat echter het beroep van gedaagde eischer in reconventie op het plaatselijk gebruik hem in deze niet kan volgen maaiscMppy ra &paaa,a",geA™8."rffi" 'c °6OT|°h"s"!'n

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1916 | | pagina 3