EMSER-WATER, gezochte middelen en overgangen) in C. gr. t. De Fuga heeft een zangrijk motiel lii rhythme marcato; ook hier een wonder- schoone stijging naar 't slot. Hierop volg de een melodieus „Adagio" en „Allegro" uit het concert in d. kl. t. van O. F. Haen- ilcl, dit laatste met mooie variaties en ein digende in D. gr. t. Een „Chaconne" van H. Purcell (16081695) rustig, lieflijk en zangrijk, zacht, en toch merkwaardig ge- rhythmeerd. Vervolgens „Romanza" van li M. Higgs, zeer zangerig en bizonder geregistreerd, en „Carillon" van S. de Lan ge, levendig, luchtig, geestig en pittig, al leenzeer kort! Tot slot „Marche Hé- roïque" van C Saint- Saëns, Alex. Guil- mant, een heerlijk krachtig motief, opge wekt, in 't middendeel een koraal-melodie die indrukwekkend klonk en een groot crescendo naar 't einde. Wederom een vur van opwekkende stichting. Op 10 October had in 't Concertgebouw Amsterdam de donateurs- (donatrices iin in de meerderheid!) repetitie van de uiatschappij „Caecilia" plaats des namid dags om 2 uur. Uitgevoerd werden: I. de ouverture „Euryanthe" van C. M. v. We er; II. „4e Symphonie" van Joh. Brahms 111. de „5e Symphonie" van L. v. Beet- i' ven, onder leiding van Willem Mengel- vrg. Alles genoot een schitterende ver- Iking; dirigent en het groote sterke or- :st werden bij 't slot luide toegejuicht. lOONEEL. „Sneeuwwitje en de zeven dwergen". ivenals vorige jaren, zullen er weder den schouwburg Jansweg te Haarlem, l iige buitengewone kinder-middagvoor- - dlingen gegeven worden. De eerste zal P ,iats hebben op Zondag 29 October des niddags ten 2 uur. Opgevoerd zal wo-r- a „Sneeuwwitje en de zeven dwergen", -ziek yan mevr. N. C. HopmanKwast, balletten in deze operette zijn ingestu urd door Hartog J. Polak. De begelei- g is in handen van Marie Wagner. We- s de vele opvoeringen in andere plaat- zal deze lieve kinderopérette slechts i maal te Haarlem worden opgevoerd. ,i verzuime deze gelegenheid dus niet. „De Violiers", tragi-komedie van Willem Schürmann bij de N. V. „Het Tooneel",dir. Willem Roy- aards. cegie Willem Royaards! Dit is een v, rborg voor samenspel, zooals men dat -ns land elders niet te zien krijgt. Het ui 1 uitend voor zijn plezier naar den v ouwburg gaande publiek, ziet dat zoo zijn maatstaf is anders. Het kijkt op i\ best naar het goede spel of naar het sl :hte van dezen meneer of van die juf- w; het verwart op hopelooze wijze rm met inhoud van 'n stuk als er maar veel gebeurt en als het maar heftig is, is liet goed en, omdat ieder krijgt wat hij vi dient, wordt er op de planken zoo he- 1 ijk geknoeid in ons land. Behalve bij R vaards, die te veel artist is om maar a: ijd concessies te doen aan des publieks wansmaak hij doet het, daar hij öö.k touiieeldirecteur is, toch wel eens („De vr -uw in het spel", „Dolle Hans") en dan nog onder dit voorbehoud: als hij de regie voert. Dit laatste zit hem niet in onwil, maar in onkunde van anderen. Laat nu billijk zijn: Verkade zoekt, zoekt, zoekt, maar is op den verkeerden weg met zijn mystiek-spelerij, ook waar de spheer van een stuk dat niet toelaat (zooals b. v. in „Antithese" van Walch) en Heijermans -Musch heeft ons op eene prachtige lite raire matinee van Bredero's „Spaanschc Brabander" vergast, waar wèl moeite en kunde aan is besteed. „Be Violiers" is een goed stuk, geen voortreffelijk stuk, want evenmin als Heij ermans in „Ghetto" ons veel interesse ver mag te geven voor Rafaël, kan Schürmann dit voor zijne hèm sympathieke figuren: Esther en Rudolf van Es. Van daar dat èn Marie Holtrop en Jet Demmink ons voor deze Esther niet warm konden ma ken. Ik vermoed dat dit meer aan de rol dan aan het spel ligt. Co Balfoort was des tijds al heel onsympathiek als van Es; Go- bau doet ons nu het type beter zien. Hij is werkelijk een „keurige" manufacturier. Maar om deze twee figuren gaat het stuk werkelijk niet. Die zijn maar pionnen om het „dramatisch conflict" te voltrekken. Het gaat om de Joden-menschen Mark Vio lier en Rosalie Violier en de oude moeder Violier, het gaat om het bloed-warme be leven, om het zwoegen, het ploeteren, het sjacheren, het bedotten, het sluw zijn, het goedig zijn, het brani-zijn, het sentimenteel zijn van deze écht menschelijke idealisti sche materialisten (het accent ligt ook wel zeer op het materialisme, naar den uiter- liiken schijn althans), het gaat in de eerste Plaats om de spheer. Vandaar dat het eer ste bedrijf van het kleurige familie-leven zonder meer, het sterkst is. Daar zien wij de liefde van den niet kieskeurigen koop man Mark voor zijne oude moeder en voor zijne dochter, daar vooral voelen wij de „Eusammengehörigkeit" van deze lieaen. i-n pracntig-iel daartusschen staat Maurits van iveuien, nstlier s minnaar zonder noop en we nemen het haast kwalijk, ter wille van die goede-slechte menschen, dat ze zien door „de stommiteit" (zooais Mark Violier zegtj van dien onkleurigen, braven Rudolf van Es vangen laat. De beste men schen in een stuk namelijk zijnde best geteekende menschen. Dat vergat Heijer mans in „Ghetro", dat vergat Schürmann in „De Violiers". In deze voorstelling speelde Hubert La- roche Mark Violier. Of zijn spel nu eigen vinding is of dat hem dit door Royaards is aangesuggereerd (ik heb gronden om aan te nemen dat dit laatste het geval is), kan mij après tout niet schelen. Hij was het, vooral inzijn loopen en in zijn zoo blonde kop. Hij leefde, menschelijk en joodsch. lnnerlijk-joodsch. Dat zit 'em niet in het zeggen van een h, waar een ander die letter niet zegt, dat zit 'em ook niet in „uch's" en „noh's", waarvan Laroche zich onthield, dat zit 'em in de phantasie, in de kunst van transformeeren. En stond Laro che al bovenaan, naast hem noemen we in de eerste plaats mevrouw Sablairolles als Rosalie, hartstochtelijk en fel en karakteris tiek (wel eens even ging zij over de schreef en gaf zij te sterke plastiek) en dan verder- mevrouw Verstraete als de moeder, iéts minder dierbaar dan mevrouw Sablairolles, die vroeger die rol speelde en dan Van Praag, die als Maurits van Keulen zich op zijne uitbundigheid kon laten gaan, maar die bovendien de melancholie van den ver smaden minnaar goed naar voren wist te brengen. Louis Saalborn typeerde den „ramscher" Van Dam zeer sterk. „De vrouw in het spel", tooneelspel van Clyde Fitch, bij de N. V. „Het Tooneel", dir. Willem Royaards. Dit is een „draak" en de menschen vin den het mooi en aandoenlijk. Nu, spannend is liet wel. Dat valt niet te ontkennen. So phie de Vries speelde haar oude rol van de edele Margaret Rolff, die niet schroomde samen te leven met de uiterst gemeene Claire Forster om zoodoende te weten te komen, dat haar man geen moord had be dreven, maar dat Claire hem er slechts uit wraak van had beschuldigd. Sophie de Vries speelde Margaret Rolff sterk. Mevrouw Erfinan maakte van Claire Forster zóó'n dier van 'n wijf, dat ik niet kan geloöven dat de smaakvolle Julien Rolff daar ooit een minnebrief aan zou hebben verspild, welke minnebrieven toch een ontroerend bestanddeel uitmaken van het stuk. Never mind: De figuur van Claire Forster kon een opstopper verdragen en krijgt er „re- lief" door. Royaards speelde een sympa thieken advocaat, maar we zien hem liever als John Gabriel Borkmann, om eens iets te noemen. Edmond Visser. Rotterdamsch Tooneelleven. We hopen er ook in Haarlem van te kunnen genieten, schrijft de redacteur van ons blad, onder de mededeeling, dat door het Rotterdamsch Tooneelgezelschap van Van Eijsden en Tartaud „Het leemen wa gentje" onder den naam Vasantasena wordt opgevoerd. Het spijt mij, het te moeten zeggen, maar ,,'t zal niet gaan", de schitterende decoraties, die Poutsma en zijn helpers voor dit stuk hebben vervaardigd, kunnen niet vervoerd. Mogen mijn zwakke schildering van de aankleeding van dit oud-Indisch spel en enkele opmerkingen over de dichterlijke waarde er van den Bloemendalers en Haar lemmers eenige vergoeding voor deze te leurstelling zijn. Het is wel merkwaardig en het wijst dunkt mij op een principieele vergissing door de directie begaan, dat het groote publiek „Vasantasena" uitsluitend als kijk stuk beschouwt en ook de c'ritiek waar schijnlijk onwillekeurig, den grootsten na druk op de „Ausstattung" legt. En toch mag deze geen hoodzaak zijn, want „Het Leemen wagentje" nu, naar de heldin „Vasantasena" geheeten, is een dichtwerk van dikwerf Shakespeare-aan- sche diepzinnigheid, van Shakespeare-aan- sche woorden-schoonheid, zeggingskracht en beeldingsmacht en van Shakespeare- - aansche veelzijdigheid, opbouw en diep- waarachtige menschelijkheid; kleurig, tee kenend is de taal en, waar, als in de eerste tafreelen, actie vrijwel ontbreekt, boeit toch ook daar de scherpzinnige psycholo gie van den dichter in het woordbeeld menigmaal verrassend tot uiting gebracht. HET BESTE MIDDEL TEGEN HOEST EN VERKOUDHEID De vertaling van dr. Leopold klinkt voor treffelijk. Van een verwonderlijke suggestiviteit en buitengemeen sterke karakteristiek is Chrispijn's uitbeelding van 's konings zwa ger geweest; van Oostersche schoonheid en lenigheid was mevrouw Tartaud en in haar zeggen was de welluidendheid en de kostelijke kleur, die dit dichterlijke spel vereischen; uitmuntend ook was Nico de Jong, die zeer geestig zegde en sympa thiek, doch wat zwaar de Tsjaroedatta van Tartaud. Knap zei Vervoorn den proloog en Bart Kreeft bewees opnieuw welk een fijn-gees tig acteur hij is. Mevrouw Van Eijsden, in bijna-zelfver- loochening, speelde, monsterlijk-uitge- doscht, de kleine rol van Vasantasena's moeder. In zekeren zin is het jammer, dat de omlijsting van dit dichterlijk spel hoofd zaak werd. Daardoor werd de aandacht afgeleid van de innerlijke waarde, die om den vorm en den inhoud groot en belang rijk is, want wie de schrijver ook mag zijn geweest men mompelt dat een koning de auteur is hij zag het grootsche zoo wel als het naïeve, het hoogst-tragische en het dwaas-komische als een dichter en een waarachtig mensch en zoo is al dit verre, dat wij niet kennen, toch zoo nabij en wel vertrouwd, als lagen niet eeuwen tusschen toen en nu. Van wonderbaarlijke sprookjespracht wa ren de onderscheidene tafreelen; daarin herleefde de wondere schoonheid van Oud- lndië. Onvergetelijk zal blijven het huis van Tsjaroedatta in den bleeken mane schijn; het vorstelijk verblijf der Bajadè re, de rechtzaal, deze vooral en het park met den donkergroenen vijver, Boeddha beelden als wachters overal. Rotterdam. P. J. Blok. WIJSBEGEERTE. Op de vergadering van de afdeeling Haarlem van het Genootschap voor Zui vere Rede, 9 Oct. 1.1. gehouden, is beslo ten, te beginnen met Maandag 6 Nov. a.s. 's avonds 75A9 'A uur in „de Nijverheid", Jansstraat, Haarlem, en vervolgens om de veertien dagen, eene reeks van 12 wijs- geerige leesavonden te houden, waarvan mevr. dr. J. van den Bergh van Eysinga— Elias de leiding op zich zal nemen. Ten grondslag wordt daarbij gelegd de Leid draad van prof. Bolland, getiteld: De Lo gica, A. H Adriani, Leiden, prijs 1,— Door leden van het Genooschap (jaarlijk- sche contributie J 5,kan deze leergang tegen betaling van 3,-— worden gevolgd. Niet-leden betalen 6, Men wordt verzocht zich ten spoedigste op te geven aan het adres van den voor zitter dr. G. A. van den Bergh van Eysinga te Santpoort. LETTEREN EN KUNST. Beeldhouwwerken. Het is ditmaal al een buitengewoon merkwaardige tentoon stelling, welke in het museum voor kunst nijverheid te Haarlem wordt gehouden. Behalve de schilderijen en teekeningen van De Miranda, is het uitsluitend beeld houwwerk wat men hier bijeen vindt. Altorf, Van den Eijnde, Thérèse van Hall, Jeltsema, Th. van Reijn, B. J. Richters en L. Vreugde zijn de inzenders. Men denke nu niet: dit is zoo maar eens een tentoon stellinkje zooals men er te Amsterdam en elders om 'n haverklap vindt. Neen, neen, niets is minder waar. Reeds het feit, dat hier eene tentoonstelling van bijna uitslui tend beèldhouwwerk gehouden wordt, is merkwaardig op zichzelf. Indien men daarbij bedenkt, dat er werken in de meest uiteenloopende kunstopvattingen te zien zijn, meenen wij dat er reden te over is vöor groote belangstelling in deze tentoonstelling. Bij een groot aantal der hier tentoon gestelde werken blijkt voor alles de. wensch naar stijl, naar synthese. Een buitengewoon voorbeeld van kunnen in die richting is het werk van den Haar- lemschen beeldhouwer Van den Eijnde, die hier zijn beeldhouwwerk van het Scheep vaarthuis te Amsterdam tentoonstelde; de drie figuren, die de oceanen weergeven, zijn van een buitengewone bekoring. Grootsch van opvatting en zinrijk zijn deze figuren, en uiterst karakteristiek is de stemming van elk der oceanen aangegeven; in al hun helderheid en kracht is er in deez beelden een soort van wondere geheimzin nigheid. Ook kleinere beelden van dezen Van den Eijnde troffen door hun krachtige vormgeving en de uitdrukking van rust, de uitdrukking, die zoo volkomen aan beeld houwwerk eigen moet zijn. Zeer trof ons ook het werk van Altorf, dat door strakke kracht en stijlvolheid uit munt. Vooral het beeld Mozes, in donker hout gesneden, dwong ons bewondering af. In de wijd neerzijgende plooien van zijn kleed staat Mozes met het gelaat omhoog- geheven en de handen weerszijds gestut op een der steenen tafelen; het lichaam is een weinig opwaarts gestrekt. Hierin is een edele majesteit weergegeven. Van Van Reijn noemen wij het beeld „Groei" dat in zijne groote verhoudingen en krachtige aktie het begrip „groei" waar lijk uitmuntend verwerkelijkt. Er is nog veel meer, dat de belangstelling overwaard is. Wij noemen het een en an der wat ons het meest trof, en hopen zoo den kunstvrinden te hebben opgewekt om deze merkwaardige tentoonstelling ook eens te gaan zien. Een aanwinst. Al meermalen had het frissche schilderijtje van ruim 30 bij onge veer 20 cM. rondgezwalkt op verkoopingen, tot 't nu dezer dagen bij de veiling van Fred Muller aankwam. Brekelenkamp stond op een hoek in het vernis, maar in de kringen der kunsthistorici werd getwijfeld, of dat wel juist was. Dr. Hofstede de Groot zag en bestudeerde het ook en schreef het toe aan Judith Leyster, de Haarlemsche schilderes uit het begin der 17e eeuw. Deze nieuw ontdekte Judith Leyster werd, ge weet het, aangekocht door de vereeni- ging tot uitbreiding der Kunstverzamelin gen te Haarlem en der gemeente aangebo den. Het schilderij stelt voor een vrouw, die pannenkoeken zit te bakken. Ze heeft het gelaat naar den toeschouwer gewend. Het hoofd is gedekt met een witte muts. Over het zwarte jak, waaruit roode mouwen ste ken, is een witte halsdoek vastgespeld. Vóór haar staat de pot met het beslag, achter haar een kruik. Het is een fraai werk. De vrienden der kunst te Haarlem mogen de wakkere vereeniging wel dankbaar zijn. INGEZONDEN. (Zonder verantwoordelijkheid der Redactie). Hooggeachte redactie, Mag ik naar aanleiding van uw hoofd artikel in het vorige nummer, opmerken, dat het mij zeer zeker heeft gespeten, dat Opzoomer in de openingsrede der inter nationale school voor wijsbegeerte niet met grooter waardeering is herdacht, niet om wat hij heeft geleerd, maar als baanbreker. Ik heb dezen wijsgeer op de door u ge noemde vergadering van „De Middag hoogte" dan ook niet genoemd, omdat ik het met hem eens zoude zijn (uit mijn woorden bleek veeleer het omgekeerde), maar omdat ik hem wilde eeren als een, die zich op zijne wijze gaf voor de wijs begeerte en dat in een tijd, toen nog baan moest worden gebroken, toen zij, de wijs begeerte, nog niet gevierd en geëerd werd als in onze dagen. U dankzeggende voor de plaatsing, met vr. groet en bekende gevoelens, Hoogachtend, de uwe, Haarlem. A. H. de Hartog. VOOR ONZE DAMES. Sponsen. De getrouwe lezeres dezer rubriek, die mij onlangs om advies vroeg voor de behandeling van sponsen, en mij daarbij meedeelde, dat haar sponsen aan „chronische vetzucht" lijden, levert mij stof te over tot praten. Niet voor niets wordt het gebruik van sponsen door nauw gezette hygiënici afgeraden. Een niet be hoorlijk behandelde spons is werkelijk een verzameling van allerlei ongerechtigheden en allerminst geschikt om het gelaat mee te „reinigen". Vandaar dat b.v. voor een baby ten sterkste wordt aanbevolen, een pluk watten te bezigen, die na gebruik wordt weggeworpen. Weet men daarentegen een spons goed te behandelen, dan is ze wel te verkiezen boven een badhandschoen of ander voor werp, dat uitgekookt kan worden en dus, hygiënisch gesproken, zuiver is. Niets is zoo aangenaam en prikkelt de huid zoo weinig als juist de spons. Het koopen van sponsen is al een ding van belang. Men moet er vooral op let ten, dat de spons niet genaaid is, doch uit een massief voor zoover men hier van massief kan spreken geheel bestaat. De sponsen met „gladde" buitenkant zijn te verkiezen boven de Levantsche sponsen met hun wollig uiterlijk, die meer neiging tot vet worden vertoonen. De grootte der spons hangt van eigen smaak af. Kleine sponsen, die goed uitgeknepen kunnen wor den, verdienen mijns inziens de voorkeur. Sponsen worden vet, wanneer de zeep er niet uit verwijderd wordt. Na gebruik moet men dus niet eenvoudig volstaan met de spons uit te knijpen, men moet haar, liefst met warm water, uitwasschen, zooals ook uit waschgoed de zeep wordt verwijderd. Dit iederen dag te doen, vindt menigeen natuurlijk te omslachtig. Dat is dan ook niet noodig. Wanneer men slechts een keer in de week de spons grondig behan-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1916 | | pagina 3