ALGEMEEN WEEKBLAD
St. - NICOLAASGESCH EN KEN
Uitgave der N. Vennootschap „HET MIDDEN". Kantoor voor redactie en administratie:
Gedempte Oude Gracht 63. Telefoon 141. HAARLEM.
Het Interview.
bij DIRK HÜTTER, Opticien.
12 TAKSTEEG 12, AMSTERDAM.
10e Jaargang
ZATERDAG 2 December 1916.
No. 49.
Het Bloemendnalsch Weekblad.
Prijs per jaar
2,GO
Prijs
por nummer
25 cents.
Advertentiën
10 cents per
regel;
bij contract
belangrijke
korting.
Dit nummer bestaat uit zes bladzijden.
Lezingen van dr. G. A. van den
Bergh van Eysinga, te Bloemendaal.
II.
in ons vorig verslag staat in kolom 1,
laatste alinea: „Na Aristoteles was er niets
nieuws gekomen in de zuivere wijsbegeer
te: in plaats van de oudere speculatieve
wijsbegeerte kwam er eene nieuwe, welke
meer op de moraal gericht was." Wij heb
ben hiermede te begrijpen, dat met Aristo
teles de zuivere gedachten-systemen voor-
loopig zijn afgesloten en dat men zich
daarna op de ethiek werpt.
In zijne lezing van 27 November herin
nert spreker er aan, hoe met de oude goden
steunpilaren der menschheid zijn vervallen.
De mensch gevoelt zich meer op zichzelf,
op eigen innerlijk aangewezen. De ge
dachte tegenwoordig door dr. J. D. Bie-
rens de Haan aldus geuit: „de norm der
waarheid is in ons zelf", brak toen baan.
Allengs namen voor de meest ontwikkelden
de filosofieën van Cynici en Stoïcijnen de
plaats in die te voren door den godsdienst
was ingenomen: een religieus karakter ne
men die leeringen allengs aan als ze leeren
hoe de enkele mensch door zelfbezinning!,
ascese en extase, zich „uit den kringloop
der geboorte," aan de macht van het na
tuurlijke, het lagere kan leeren opheffen.
De wijze mensch heet dan in staat zich op
te trekken uit zijn lagen nood.
Met deze geestelijke godsvereeringJ),
was evenwel nog niet bevredigd de be
hoefte van de lagere bevolkingsgroepen.
Deze gevoelen zich dan aangetrokken tot
liet geheimzinnige.
Manilius heet de schrijver van een be
roemd werk over astronomie en astrologie
dat op dien trek naar het occulte heeft
geantwoord en als een tegenhanger b,e-
doelt schijnt te zijn van de materialistisch
gestemde werken van den atomist Epicurus
en van Lucretius. Dit Lati.insche werk, oor
spronkelijk metrisch gesteld, is door prof.
i-n Wageningen te Groningen in schoon
Nederlandsch proza overgebracht. „Wie,"'
zegt Manilius, „zou kunnen gelooven. dat
db grootsch heelal zonder zijn grooten God
is". „Alles wisselt en verandert.maar
de sterrenhemel blijft ongerept en houdt
al het zijnde in stand."
„Hij zal altijd dezelfde zijn, omdat hij
altijd dezelfde is geweest." In het 4e boek,
dat betrekkng heeft op het astrologisch ge-
'oof, zegt Manilius „waarom zijn wc nooit
gelukkig door eenige bevrediging onzer
wenschen?" en antwoordt: „Slaak dan, o
sterveling, uwe banden." „Alles geschiedt
volgens een vaste wet. In onze geboorte-
FEUILLETON.
Een treurspel in weinig (misschien nog
te veel) bedrijven.
Dlaats der handeling: het aardsche pa
radijs.
Tijd: onze verlichte eeuw.
Dramatis PersonaeX, een schrijver,
M ook al een schrijver. Z, de weenende
muze, (figurant).
In het eerste bedrijf zien wij X, ten einde
raad, op zijn werkkamer al ijsberend ver
toeven. Hij is nijpend verlegen om stof
voor zijn wekelijksche bijdrage in „De
Volksbaken" en perst zich schier onafge
broken de reeds ingrijpend uitgewrongen
schrijvershersens uit. Wat nü? Wat nü
weer? Zoo kreunt zijn amechtige geest.
De „Boekentafel"? Neen, ouwe koffie.
M at dan Tooneelrecensies Hij bedank
te wel allerhartelijkst; al den naren onzin,
die gespeeld werd, te gaan aanhooren, ter
wijl goede stukken (o. a. een van hèm) niet
tot opvoering kwamen. Dan critiek op
beeldende kunsten? Neè, hij zou d'r geen
gebruik van maken; tentoonstellingen,
waar wat van te zeggen viel, werden door
vele anderen verslagen, en van de minder
opvallende was niets te schrijven; moest
hij, X, schrijven over dingen, waarover
kiem rust reeds de kiem van onzen dood.
Niemand kan zich onttrekken aan wat hem
gegeven wordt. Aan de fortuin ontvlucht
niemand. Ieder moet het lot dragen, dat
hem beschoren is." Hij teekent hoe de ho
roscoop van den geboortedag niet ongedaan
te maken is.
De behoefte aan verlossing uit deze ban
den van liet noodlot werd dan vervuld door
de diensten welke de Egyptische en Oos-
tersche godsdiensten hadden ingesteld, en
waarbij het aankwam op geloof, gelijk wij
dat woord in christelijken zin verstaan, op
den persoonlijken daad van den mensch,
waarbij alle verschillen van taal, natie, en
stand wegvielen, opdat allen de verlos
sing deelachtig zouden worden uit de ban
den des lichaams. Het waren o. a. de Egyp
tische Isis- of Osiris-dienst en de Perzische
dienst van Mythras, in welker Mysteriën de
hartstochten te overwinnen waren. Daarbij
werd aangenomen dat elk der teekenen
van den Dierenriem een menschelijke harts
tocht aanduidde. In deze diensten werd
aangenomen dat een jonge God slachtoffer
was geworden van het noodlot, beklaagd
werd door scharen van schoone vereer
sters, maar ten slotte over lijden en dood
triomfeerde opstaande, der wereld tot heil
en voorbeeld.
In een soort pantomine werd dit myste-
rieuse hooge spel voorgesteld. De My-
thrasdienst nam aan, dat de jonge God op
stond op 25 December. Sacramenten wer
den met dien dienst verbonden; doop en
avondmaal vinden daar hun oorsprong. Spr.
herinnert hier aan de sprenkeling met stie-
renbloed op graven van afgestorvenen wier
vereeniging met de godheid aldus werd
gesymboliseerd. De ziel eenmaal ontbon
den, maakte volgens deze leeringen een reis
door zeven sferen naar de achtste, waar
de eindelijke rust intrad-. Aangenomen
werd daarbij het bestaan van een alomte
genwoordig goddelijk fluidum.
Weinig is ons omtrent een en ander
nauwkeurig overgeleverd. Intusschen valt
een en ander te ontleenen aan Apulejus
„Herscheppinge", in het Nederlandsch be
kend door de voortreffelijke vertaling van
dr. H. J. Boeken, uit welk werk spr. eenige
fragmenten voorleest, vermakelijke en
diepzinnige. Lucius verwisselt bij ongeluk
zijne gedaante met die van een ezel In
liet 9e boek krijgt hij zijne oude gedaante
weer. Een opperpriester spreekt hem dan
toe over zijne hem onheilbrengende harts
tochten. wier overwinning hem rijp had ge
maakt voor de inwijding. Hierbij komt ter
sprake; 1°. eene inschrijving onder de hei
lige heerscharen; 2°. het later toegelaten
worden tot het afleggen van den heiligen
eed. waartoe men echter moest worden aan-
niets te schrijven was En al schreef hij
er over, niemand las het. Het werd dus
niet door het blad gewensch. Een reeks
novellen had hem een wijle als een ver-
werkelijkbaar plan toegelonkt, maar gedu
rende twee etmalen achtereen had hij pein
zend en vastend voor zijn schrijftafel ge
zeten zonder dat ook maar een kriezeltje
van een niet al te afgezaagden opzet zich
verwaardigd had in zijn brein zijn intrek
te nemen. En daar één novelle dan toch
de eerste moest wezen, was die geheele
reeks voor onbepaalden tijd van de baan
zijner illusiën geschoven. Maar wat dan
om 's hemels wil Stof. Stof.
Slechts zijn afschuw van het litterair
i lagiaat, of wat maar eenigszins daarnaar
rook, belette hem met Shakespeare te roe
pen: ,Mijn koninkrijk voor wat stof." De
argelooze lezer zou, indien hij den wanho-
pigen X. in dit tragisch uur bezocht had,
verbaasd hebben gestaan over 's mans ver
langen naar stof, terwijl er van dit artikel
waarlijk in het gemeubeld vertrek heel wat
voorradig was; men kon op schoorsteen,
tafel en kast met den vinger zijn naam
(of, indien gewenscht, ook iets anders)
schrijven, doch de litterair ontwikkelde
heeft reeds lang begrepen, dat een heel
andere stof hier bedoeld werd, n.l. stof om
tot novellen te versnijden. Eindelijk, nadat
hij zich aanmerkelijk verzwakt had met
denken, en hij zich, des gepiekers zat, reeds
ZEER RIJKE COLLECTIE OPTISCHE
(bij 't SPUI). TEL. 8829.
gezocht. Uit het fragment blijkt dat de
mysteriën kenden een soort noviciaat, dan
een geroepen worden tot een hoogeren
graad; ook dat onder de ware vrijheid werd
verstaan de dienstbaarheid aan de goden.
.Schep moed, o vromen, nu de God behou-
„den is, nu wachten wij ook heil voor ons
„uit allen nood", is een woord uit de my-
Steriegeschriften, waarin de geheele ver-
lossingsleer vervat is. De geschriften
waarin de mysteriën behandeld worden,
heeten de hermetische (naar Hermes; her
meneutiek is de uitlegkunde).
Wij vinden hierin een verbinding van pla
tonisch dualisme (de leer van twee tegenge
stelde wereldmachten) en van het pantheis-
me (alles is doorgoddelijkt) van de Stoa.
De tegenstrijdigheid dezer twee is eene,
welke wij ook nog terugvinden in den ge
dachtegang van de meeste menschen van
den tegenwoordigen tijd. Het sterven wordt
in de hermetische geschriften vergeeste
lijkt tot hemelvaart. In het Johannes-evan-
gelie nu vinden we tal van kenmerken uit
deze hermetische geschriften terug.
In de aankondigingen tot zijne lezingen
had spr. gewaagd van de Theosophie van
hot Johannes-Evangelie. Daarop was hem
eene aanmerking gemaakt. Ten onrechte.
Wat immers is Theosophie? Theosophie is
Philosophic met eene groote mate van Fan
tasie verbonden. Het Johannes-Evangelie
is in dien zin een theosophisch geschrift.
Het leert met eene vrome bedoeling de Phi
losophic langs dichterlijken weg. Naar
den inhoud is dit Evangelie niet zoo duister
als men veelal waant. Wat het een schijn
van duisterheid geeft, is de omklceding van
den inhoud, welke door den Evangelist is
gebezigd om de uitwerking zijner woorden
te verhoogen. In dit verband noemt spr.
verschillende plaatsen uit het Johannes-
Evangelie. herinnert aan den monotonen
stijl, het als opzettelijk opwekken van mis
verstand, voortkomende uit de bedoeling
van den schrijver, de waarheid niet dadelijk
voor iedereen openbaar te doen zijn. Een
schrijver van dit boek wordt ons niet ge
noemd, eerst ongeveer 180 n. Chr. is men
gaan aannemen, dat een Johannes de schrij
ver was, sedert ongeveer 100 jaar wordt
d:t niet meer aangenomen. De schrijver,
wie hij ook moge geweest zijn, gevoelt zich
naar de wanhoop en haar onverschillighe
den had gekeerd, flitste gelijk een acety-
ltenlantaarn door zijn duister brein de
inval: een reeks intefviews te gaan schrij
ven
Ziezoo, interviews dus. Interviews met
„artisten". Dat ging als gesmeerd; je zou
liet zien. Wien kon nij het eerst „bij den
kop" nemen? (In zijn eenzaamheid be
diende hij zich werkelijk van deze al heel
oneerbiedige uitdrukking). En als zijn eer
ste slachtoffer koos hij Y,'een romancier
\an degelijke vermaardheid. Hij schreef
een goeden man een briefje met verzoek
cm een onderhoud, zoo en zoo en dit en
cat, en de heer Y stond het onderhoud toe,
91 bereidde dusdoend het tweede en on-
lerroepelijk laatste bedrijf van deze trage-
cie voor.
Wanneer ten tweede male het scherm
lijst, ziet men Y op zijn nikkelen horloge
lijken, en daarna plotseling uit kasten en
loeken stapels couranten en papieren te
'oorschijn halen om ze in de meest sug-
estieve wanorde over zijn schrijftafel te
erspreiden; de overblijvende worden hier
n daar over den grond geworpen, en op
asten en stoelen met kwistige hand neer-
estrooid, zoodat het vertrek den aanblik
plevert van een lompenmagazijn, door een
uidwester-cycloon geteisterd. Daarna
oopt de romancier tot voor een stuk spie
blijkbaar vrij in de behandeling van de
stof. die hij aan de andere 3 Evangeliën
ontleent. Met behulp van die stof geeft hij
beeld en aldus uiting aan zijne eigen ge
dachten.
Spr. gaat thans over tot het behandelen
van 8 verschillende punten tusschen het
Joh.-Ev. en de eerste 3 of synoptische, dat
.zijn de overzicht-gevende Evangeliën.
1. In het Joh.-Ev. is Jeruzalem doorloo^
pend het middenpunt van Jezus' werk.
2. De tijdrekening is eene andere. Verg.
Matth. XXI en Joh. II 13 e. v. Spr. ziet.
hierin een hoogere symboliek: het geheele
Johannes-Evangelie moet blijkbaar begre
pen worden als èene lijdensgeschiedenis.
3. De wijze van prediking en het karak
ter daarvan zijn verschillend. Verg. de
Bergrede Matth. VVII, de Zaligsprekin
gen en zoovele andere korte kernachtige
uitspraken met Joh. III 12. In het Joh..-
Ev. zijn de redevoeringen lang uitgehaald.
De Gelijkenissen, b. v. Matth. XIII44 en
Lucas XV; 11, laten aan den lezer de toe
passing van de dichterlijke verbeelding
over, de lezer moet die zelf zoeken, maar
in het Joh.-Ev. wordt de toepassing dooi
de gelijkenis zelve uitdrukkelijk heengewe-
ven, en deze aldus tot eene allegorie ge
maakt. B. v. Joh-Ev. XV 18.
4. De inhoud der prediking is ook zeer
verschillend. In de synoplici predikt Jezus
liet Koninkrijk Gods, in het Joh.-Ev. predikt
Christus zich-zelf, zijn oorsprong, zijn we
zen, zijn Vader, altijd is daar de prediking
Christo-centrisch. In het Joh.-Ev. wordt
ook geen toekomstverwachting gegeven
maar overdenking van het verleden, ver
gelijk: Joh.-Ev. VI 28, 29: met de predi
king van het doen van Gods wil in de
synoptici.
5. In de synoptici wordt Jezus eerst aan
het einde als Messias openbaar en wordt
hij ietwat geheimzinnig als zoodanig voor
gesteld (Matth. XVI) doch in het Joh.-Ev.
1 42 lezen wij dadelijk in het begin heel
openlijk dat Jezus de Messias is.
f Het Jodendom van de synoptici is een
veelvuldig geschakeerd Jodendom; in het
Joh.-Ev. wordt alleen van „de" Joden ge
sproken, het is of de auteur „de Joden"
op een afstand heeft gezien. Zij zijn in het
Joh.-Ev. bepaaldelijk het verpersoonlijkt
gelglas aan den wand en harkt met zijn
vingers zich de haren tot een opvallende
schilderachtigheid; hij plooit zich een das,
zoo bloedig rood, dat een stier bij den
aanblik van razernij zou zijn overleden,
om den niet overdikken hals, en spant
zicli mateloos in om er opzienbarend
uit te zien. Wanneer er een paar minuten
later op de deur geklopt wordt, veinst hij
niet te liooren, en de bezoeker, auteur X,
verrast hem plat op den grond zittend te
midden van wallen van papieren en nieuws
bladen, den geest duizelingwekkend diep
gedoken in loodzware mijmeringen.
Dag, mijnheer, vangt X. aan, als hij
wat van zijn verbazing bekomen is,
dag, mijnheer. Bent u het, of bent u het
niet
- Hoe bedoelt u dat? vraagt Y, terwijl
hij zich het hoofd wrijft, als poogt hij vruch
teloos het begrip des aardschen levens en
deszelfs banaliteiten door masseeren daar
ter plaatse op te wekken. Het lukt blijk
baar, want hij zegt; Dank u, het is me
aangenaam.
- Mijn naam is X, mijnheer.
Mijn naam is Y, mijnheer.
Handdrukken. Grijnzen. Plaatsnemen.
Mag ik zoo vrij zijn? Doe of u thuisbent.
Dank u.
X spreekt een inleidend woord. Doel
van zijn komst. Bewondering voor Y's
„Verzamelde werken". Reeds langen tijd