ALGEMEEN WEEKBLAD
KERSTGESCHENKEN
10e Jaargang
ZATERDAG 16 December 1916.
No. 51.
Uitgave der N. Vennootschap „HET MIDDEN". Kantoor voor redactie en administratie:
Gedempte Oude Gracht 63. Telefoon 141. HAARLEM.
Kinderen en Sroote-Menscfien.
ZEER RIJKE COLLECTIE OPTISCHE
bij DIRK HÜTTER, Opticien.
12 TAKSTEEG 12, AMSTERDAM.
(bij 't SPUI). TEL. 8829.
Het Bloemendnalsch Weekblad.
Tl
Prijs per jaar
2,60
Prijs
per nummer
25 cents.
i
Advertent iën
10 cents per
regel;
bij contract
belangrijke
korting.
Dit nummer bestaat uit vier bladzijden.
1816.
II. (Vervolg en slot.)
Wij zien dus den koning het werk eens
ministers doen. Wij zien dat hij de taak van
koning over een zoo groot rijk op dezelfde
landsvaderlijke wijze opvat, als de kleine
vorst te Fulda, die hij eenmaal was. Loffe
lijk streven, maar uitloopende op centrali
satie, op te weinig rekening houden met
de stroomingen in het land; met de denk
beelden en wenschen van de meest voor-
uitstrevenden, met hen die vooruitzien.
Maar die memorie gaat ook verder. Zij
geeft: naast lof, ook blaam. Want de be-
ginselen van staathuishoudkunde door
Adam Smith met fijn verstand vastgesteld
uit de ervaring en de denkbeelden zijner
voorgangers, met machtigen greep in 1776
bijeengebracht in zijn „Inquiry into the
Wealth of Nations de beginselen van
den vrijhandel, waren ook de beginselen
van (iijsbert Karei.
E11 daarom oefende hij, in die memorie
scherpe critiek uit op de beschermende be
palingen, „struikelblokken" door de regee
ring op den weg naar algemeene welvaart
geworpen, om het zuiden ten koste van het
noorden te believen.
Het opzien over deze memorie is groot.
De Belgen nemen grooten aanstoot aan de
niets ontziende manier, waarop in dit on
gevraagd advies de ware verhouding werd
getoond. De koning is woedend omdat het
nadeel dat voor het noorden dat vrij
handel behoeft ontstaat uit de bescher
ming, ten believe van België ingevoerd", zoo
onmeedoogend en scherpzinnig wordt aan
getoond.
En te ernstiger is deze waarschuwing om
dat blijkt dat die tegemoetkoming niet baat.
Schrijft Maurice de Broglie, bisschop van
(lent en Franschman van geboorte en na
tionaliteit, niet een brochure tegen den bis
schop van Namen, die gebeden had uitge
schreven voor de aanstaande bevalling van
de prinses van Oranje Doet hij dat niet
omdat, zooals hij schrijft, de prinses be
hoort tot eene afvallige secte Ontzegt hij
later niet aan den wereldlijken rechter de
macht, bisschoppen te 'oordeelen, wanneer
hij ter verantwoording wordt geroepen?
Van Hoogendorp's houding is veroor
deeld. Een zoo hoog geplaatst staatsman
had niet zoo is gezegd zoo onom
wonden de ernstige gebreken moeten aan-
toonen, „in het ook door hem aanvankelijk
toegejuichte werk der vereeniging van
Noord en Zuid."
Dat hij het desniettemin deed, moet ook
worden toegeschreven aan het gebrek aan
gezonde oppositie, veroorzaakt door den
onvolkomen staatkundigen grondslag,
FEUILLETON.
(Een Sinterklaas-vertelling).
2) Slot.)
„Zij zullen blij zijn," fluistert de moeder
verrukt.
„Hè snauwt de vader, die haar niet
verstaat.
„Dat ze blij zullen zijn," herhaalt de brave
vrouw.
„Ja, dat spreekt," concludeert de man,
„waarvoor maken wij anders de onkosten?
Voorzichtig worden nu papieren nabij de
schoenen op den grond gespreid, en met
ongeëvenaarde behoedzaamheid laten de
ouders de geschenken daarop neer. Eerst
de chocoladeletters, daarna de speculaas
poppen; die welke daareven zoo goed als
tot gruis gevallen was, blijkt onherstelbaar;
verscheidene onderdeelen, die daareven in
de maag van den vader verdwenen zijn,
ontbreken natuurlijk. De echtelieden zeiven
hebben daar onmetelijk veel schik over. Na
eenig over- en weergepraat, of beter: over
en weer-gefluister wordt dit exemplaar
door een nog voorradig ongeschonden ver
vangen.
Nu is de beurt aan de meer practische
waarop de constitutioneele monarchie be
rustte. Zeer zeker was de inhoud dier me
morie niet onjuist. Een aantal van de
trouwste en volgzaamste dienaars des ko-
nings betuigden den schrijver warme inge
nomenheid met het door hem gezegde.2)
Hoopvol stemt dus de staatkundige toe
stand niet. Reeds onmiddellijk is de bin-
nenlandsche strijd begonnen.
Europa bemoeit zich verder niet met het
lot der Belgen, met de zorg van den eer
sten koning uit het huis van Oranje-Nas-
sau. Er is recht gedaan. Aan Hollands
verdienste en beteekenis. Laat het zelf de
nieuwe problemen oplossen. Zoo dat niet
gaat, zal Europa ingrijpen.
Geestelijk bestaat tusschen beide deelen
van Nederland groot verschil. De mogend
heden hadden gemeend dat de gemeen
schappelijke afkomst, de eenheid van ras,
de ineensmelting zou vergemakkelijken, de
samenvoeging verontschuldigen. Maar hoe
wel „stoelende op een wortel", hadden bei
de deelen van den Nederlandschen stam
divergeerende lijnen van ontwikkeling ge
volgd. In het noorden krachtig geestelijk
leven in protestantschen zin, in het zui
den, gedurende twee eeuwen geestes-
verdooving en een ontwikkeling in de 19e
eeuw niet hooger dan in de 17e eeuw. In
het noorden een bloeiend volksonderwijs,
een algemeene ontwikkeling „zooals bijna
nergens". In het zuiden een onontwikkelde
menigte, een onvoldoend onderwezen bur
gerij, voor alles en boven alles, tevreden
met de uitoefening van de godsdienst
plichten. Menigte en burgerij staande tegen
over een verfranschte hoogere klasse, waar
in het ongeloof gepaard ging met Voltairi-
aansche of met revolutionaire neigingen.
Zoo ongeveer schildert Blok den alge-
meenen toestand in 1816.
In het noorden zijn de groote denkers,
hervormers, stichters van later, nog in
wording. Zoo is Johan Rudolph Thorbecke
nog student aan het Althenaeum Illustre te
Amsterdam; Groen van Prinsterer nog
leerling van het gymnasium te 's-Graven-
hage; Da Costa heeft als 15-jarige knaap,
drie jaren geleden, Bilderdijk leeren ken
nen. Vier jaren later eerst wordt Eduard
Douwes Dekker geboren.
De leiding der geesten, de vertegenwoor
diging der wetenschap is meerendeels in
handen van hen, wier vorming geschiedde
in de 18e eeuw en waarvan de meesten
dc al te felle oppositie hunner jeugd geboet
hebben met de smart en de vernedering
van het vaderland, met het uitwisschen
van de nationaliteit. Hun idealen, hun le
vensbeschouwing hebben zij, maar ver
zacht, behouden. Zij blijken, rationalisten,
zoo in de kerk, zoo in de staatkunde. Het
„kristalheldere" door de 18e eeuw bemind,
heeft ook hun hart. Vereerders zijn zij ge-
geschenken, maar juist als de moeder de
schooltasch op het uitgespreide papier ge
legerd heeft, klinkt er een verdacht geluid
achter de kamerdeur. Beiden spitsen de
ooren.
„Wat is dat?" bromt de vader dof.
„Weet ik dat?" antwoordt de moeder,
maar hij is van dit antwoord, hetwelk meer I
een vraag dan een antwoord is, niet ge
diend. „Ik weet niet, of iü het weet," doet
hij, verward vanwege een snel opkomende
boosheid, „als ik wist, dat jij het niet wist,
hoefde ik het je niet te vragen, maar nu
weet ik hetDat jij het niet weet, be
doel ik. Ik zal zelf wel gaan kijken."
Hij volvoert dit opzet echter niet, althans
niet onmiddellijk. Even luistert hij angst
vallig.
„We lijken wel dieven," zegt de moeder,
door de eenigszins eigenaardige pret in een
staat van nerveusheid geraakt.
„St, St," blaast de vader.
„Jij gaat me vervelen met je st," valt de
moeder, hoewel fluisterend, uit. „Ik heb
jouw st en je verdere adviezen niet noodig.
Ik heb mijn heele leven lang alleen mijn
boontjes gedopt en ik verkies geen inmen
ging van anderen. (Al fluisterend, werd zij
voortdurend prikkelbaarder). Ik weet heel
goed wat ik te doen en te laten heb. Ik ken
mijn wereld. Ik weet heel goed waar ik
bleven van „de rede". Hun geloof is geen
ongeloof, maar een eenzijdig, verstandelijk
streven in „protestantschen zin". In volle
kracht van strijd met hen is Bilderdijk. Te
gen dat rationalisme is hij, tien jaren gele
den opgekomen met de uitgave van Schot-
man's „Eerezuil op de synode van 1618
en 1619". Hij is thans nog te Amsterdam,
maar in handschrift ligt een gedeelte ge
reed van zijn arbeid over de Geschiedenis
des Vaderlands, waarmee hij zijn naam ook
als historicus zal vestigen. Het volgend
jaar zal hij, te Leiden, het beroemd privaat
college gaan geven, gericht tegen den Sta-
ten-geschiedschrijver Jan Wagenaar.
Onder de zes studenten, die dat volgen,
behoort ook*Isaac da Costa: zijn leerling
eerst, zijn bekeerling daarna, zijn opvolger
en apologeet ten slotte.
Zijn hoofdstrijd gaat echter tegen den
geest der eeuw. Niet begrepen door den
tijdgenoot, of hevig bestreden, gehaat en
gevreesd, slechts door weinigen erkend en
gekend. Toch bewonderd om zijn krachtig
genie. (Wie weten wil wie Bilderdijk ge
weest is voor zijn volgelingen, leze Van
Bavinck's schoone studie met het schoone
slot.r')
Voor wie medeleeft met de vraagstukken
des tijds en van den dag, is dat eerste jaar
van het koninkrijk der Vereenigde Neder
landen, een tijd van spanning, van teleur
stelling, van hoop tevens.
Aan hen, die hun politiek op de wijsbe
geerte van de 18e eeuw gegrondvest had
den en eenmaal overwinnaars waren ge
weest op het oude, moet wat zij in wording
zien, slechts ten halve voldoen. Bilderdijk's
critiek deert hen niet. Ze zijn te vast over
tuigd dat de lijnen, waarlangs zij vroeger
hebben gepoogd het staatsgebouw op te
trekken, de lijnen dor toekomst moeten zijn.
Van een goddelijk recht des konings blij
ven zij afkeerig. Daarom ook van het Bel
gische voorstel, in '15 gedaan, de grondwet
eenvoudig te „octroyeeren". Maar te hard
schreeuwen kunnen zij, mannen als Van
der Palm, niet. Het verdienstelijkste van
hun arbeid is geweest: afbreken van het
verouderde. Maar wat zij hadden opge
bouwd, was krachteloos ineengezonken.
Hun Constituties van 17951805 waren niet
meer geweest dan slechte navolgingen van
wat in Frankrijk reeds weer uit den tijd
was. Nationale politiek hadden zij niet ge
voerd. Van politieke opvoeding des volks
staan moet."
Tegelijk ging zij zitten, vermoedelijk om
haar laatste verklaring door de practijk te
cursiveeren.
Met klinkt weer een eigenaardig stom
melend geluid buiten. De vader ijlt naar de
gangdeur, en opent die. Op zenuwachtigen
toon schreeuwt hij dan, quasi-sarcastisch tot
de beide zoons, die daar trouwens niet dan
iri zijn verhitte verbeelding voorhanden
zijn: „Zeker, zeker, kom binnen, mijne
heeren."
„Gunst, ik schrik me een aap", roept de
moeder verwijtend uit, „d'r is toch geen
mensch".
„Wist ik dat?" hoont haar echtgenoot,
met een variatie op haar „weet ik het?"
hetwelk hem daareven zoo zeer gegriefd
had.
Zijn zinspeling, of liever gezegd, zijn
onzinspeling gaat aan haar voorbij, en dit
bevordert een spoedig herstel van het goede
humeur. Al heel gauw hebben de echtelie
den weer de grootste pret bij het verder
uitstallen en bespreken der heerlijkheden.
De pop wordt herhaaldelijk bezien en haar
hoedanigheden bepraten de twee groote-
menschen met evenveel genot als Leentje
het den volgenden dag zal doen.
„Dat slapen is gewoon doddig", prijst de
moeder, terwijl ze de pop zacht-aan ach-
was geen sprake geweest. Ook thans is
dat nog ver. Vóór dat het volk inderdaad
zich zelf gaat regeeren, moet nog een lij-
densschool doorloopen worden. Maar thans
in 1816, weet men dat nog niet.
De oude regenten-familiën blijven in de
regeeringsposten. Maar invloed hebben zij
niet. Tevreden gesteld, hier en daar, door
verheffing in den adelstand.
Voor het volk blijft de Oranjenaam het
symbool! En als over 15 jaar de koning te
wapen! roept, blijft niet èèn achter. De ko
ning, en in hem de natie, is beleedigd!
Intusschen. De geest van het volk, van
de natie, is apathisch. Reeds in '14 was er
voor de politiek zoo weinig belangstelling,
dat Niebuhr daarover zijn verontwaardiging
niet kan bedwingen en den weinigen lust
om zelfs kennis te nemen van de bepalin
gen der grondwet, toeschreef aan een slaaf-
schen geest onder Napoleon hier inheemsch
geworden. De oorzaak was echter dat de
natie genoeg, meer dan genoeg, had van
wetten en staatsbeginsels. De verloren
welvaart herwinnen, nu de onafhankelijk
heid herkregen was, is het eenige doel
waarnaar gestreefd wordt.
Voor zoover bereikbaar, heeft Napoleon
alles leeggeplunderd, de handel was vernie
tigd, de nijverheid, de koloniën ten gronde
gericht. Er was zooveel te herstellen in de
maatschappij, dat de organisatie van den
staat volkomen onverschillig liet. Volgens
Van Hogendorp zou men slechts allengs
wederom aan eene vrije regeering gewend
kunnen worden."8)
België was nooit rijk, nooit vrij geweest.
Alleen had de Belgische nijverheid eenigen
bloei te danken aan Fransche hulp.
Het noorden heeft juist in Februari de
West-Indische, in Juni de Oost-Indische ko
loniën terug gekregen. Al worde de juich
kreet over wat wij herkregen, overstemd
door de smartkreet over hetgeen verloren
bleef. Maar den Nederlander van 1816, hoe
wars ook van deelneming aan bestuursza
ken, mangelde het aan de groote eigen
schappen zijner voorouders niet. De oude
staatspartijen hadden hun invloed absoluut
verloren. Aan den prins laat men volgaar
ne de regeering over. Bovendien geheel ont
breekt het niet aan geld. Geen regeering,
ook die van Napoleon niet, gelukt het be
slag te leggen op den laatsten penning. In
'13 en '14 waren voor allerlei doeleinden
terover hellen laat, „het is net een kind, hè."
„Laat 'm nogeens „mama" roepen", noo-
digt de vader haar uit. En ze voldoet aan
zijn wensch en drukt herhaaldelijk op de
pop ter hoogte van het middenrif, en de
aldus verkregen geluiden worden door de
opgetogen echtelieden om beurten na
gebootst. Middenin dat pretje verschrikken
de ouders weer ijselijk door een geluid, dat
wel uit de alkoof lijkt te komen. Ze wisse
len een flitssnellen blik van verstandhou
ding.
„Het is Leentje". fluistert de moeder.
„Ja, dat meende ik ook," antwoordt de
vader in een ijzingwekkend mezza-voce.
De moeder versmoort een zenuwachtig
lachen nog juist in haar zakdoek. Haar
ondernemende echtgenoot is de alkoof al
binnengetreden en nadert het bed.
„Slaap je?" zegt hij.
Geen antwoord.
„Slaap je?" zegt hij, en tegelijk bedenkt
hij, hoe zot zijn vraag is, immers wanneer
ze sliep, zou ze hem geen antwoord ge
ven, en als ze niet sliep, en dus alles gezien
had, evenmin.
„Laat ons vroolijk zijn, lieve. Wij zijn
veilig." Aldus wendt hij zich tot zijn schich
tige echtgenoote, en stelt haar zoo gerust.
Nog eenigen tijd vermaken de twee groo
te menschen zich met de uitstalling, en