Doch niet minder treffelijk dan het eigen
b eminde land. beeldt de schrijver ons de
vreemde steden, op zijn reis bezocht. Kon-
stantinopel met zijn ronde koepels en ijle
minaretten en ,.de stijgering der huizen
lUSschen het groen over alle heuvelen'';
Skoetari in de verte met de lange lijn
van groene cypressen als in slagorde te
en den heuvel"; en dan dit pakkehde
isioen van de Pera-straat te Konstanti-
v.opel. waar de winkels als haarden laai-
'en. ..Grijsgebaarde Turken stampten kof-
e in groote mortieren in de diepte achter
en bruin bestoven raam. Voor de café's.
vaar lantaarnen hingen uit oude verslenste
•oomen, zaten getulbande Muzelmannen
profijtig aan een wit kopje te slurpen,- of
trokken lange teugen uit de brobbelende
narghilee's, onverschillig voor den oor
log"
Voor wie gewend is proza te lezen om
de feiten, om wat hij er zoo dadelijk van
opsteken kan, is dit boekje niet geschre
ven. Journalistiek is het niet. Het is goed,
vaak krachtig en keurig proza; we vinden
er de weergave der indrukken van een
ontvankelijk en diep voelend man, die alle
gebeuren te transponeeren weet in de
toonsoort der schoonheid.
Het is een goed en schoon hoekske. Naar
et innerlijk zoowel als nifar het uiterlijk,
immers dat laatste werd verzorgd door
Jen heer Van Dishoeck te Bussum. En dit
zegt genoeg.
De prijs van het werkje is 1,50, ge
bonden 2,25.
Als hij het rooken laat, aldus troost de
dokter, kan hij nog beter worden, maar
anders
En Kees maakt er nog van wat er van te
maken is; hij went zich het rooken af. En
wordt met heel veel moeite boekhouder.
Maar de andere jongen, u weet wel, die
nummer èen van de klas werd in plaats
van Kees, omdat hij een helderen kop had,
niet-rooker als hij was die iongen bracht
het zoowaar tot dokter.
Kort en goedkinderen moeten niet roo
ken; dat is heel verkeerd voor hen, en wie
dat nog niet wisten, kunnen het zien uit
bovenstaand verhaaltje. Maar gelukkig
weten alle verstandige menschen dat nu
zoo gaandeweg, en in Bloemendaal toch
zeker wel. waar de raad nog in zijn laat
ste zitting een verordening tegen het roo
ken door kinderen beneden 15 jaar heeft
aangenomen. Accoord.
Wij ontvingen het eerste nummer van
„Vuur en water", het vakblad gewijd aan
de helangen van het brandweerwezen .Het
blad maakt een goeden indruk. Uitgever
is Johs. Morks, Den Haag.
Bij de firma G. B. van Goor Zonen te
Gouda verscheen de 14e druk van Kramer s
woordentolk, het bekende handige hoekje
met verklaringen van vreemde wootden
en uitdrukkingen. De prijs van dit practi-
sche werkje gebonden, is 1,25.
„Knappe Kees" heet een werkje, door
Y. Kerkhoff—Hoogslag geschreven, en uit
gegeven door J. Waltman te Maassluis.
Op een niet onaardige manier wordt in
dit boekje de narigheid geschetst, die het
gevolg is van rooken op jeugdigen leeftijd.
Kees van Dam is de hoofdpersoon. Niet
alleen van dit boekje! Hij is de hoofdper
soon van de heele school; de knapste jon
gen, dien de onderwijzer, de burgemeester,
ja, die het heele stadje ooit gezien had.
Altijd was hij de eerste van de klas ge
weest, en dat zonder er nu eigenlijk
eenige noemenswaardige moeite voor te
doen. Vlug van begrip dat die Kees was.
Nee maar, alles snapte hij subiet, nog voor
de andere jongens eigenlijk goed en wel
hun hersens aan het werk hadden gezet.
Zelfs de nieuwste sommen kon Kees ma
ken voor ze door den onderwijzer waren
uitgelegd. Het was een wonder van knap
heid. die Kees. Daarbij een geheugen van
den eersten 'rang; wat hij eenmaal wist.
borg hij zoo goed op, dat hij het nooit ofte
nimmer meer kwijtraakte. Hij was uit een
eenvoudig gezin, zijn vader was brieven
besteller. maar iedereen hield het ervoor,
dat de zoon het heel wat verder schoppen
zou, ia, het woord professor werd wel be-
teekenisvol gefluisterd wanneer Kees' toe
komst ter sprake kwam.
Op een goeien dag komt de onderwijzer
vertellen, dat Kees door een partijtje rijke
menschen geholpen worden zal om verder
te leeren, en alles gaat op rolletjes; Kees
zal voor zijn leven onder dak zijn, en goed
ook
Maar op een slechten dag gaat Kees aan
het sigaretten rooken. eerst eentje per dag.
gaandeweg meer. Maar zijn vader en moe
der vonden het heelendal niet erg, en dat
is een leelijk ding. En Kees ging meer en
meer rooken, ja hóéveel durf ik niet goed
te zeggen, maar eigenlijk is èen al te veel
voor zoo'n jongen, nou, en wat Kees rook
te, was heel, hèel wat meer. De gevolgen
bleven niet uit; zijn begripsvermogen ver
minderde, zijn geheugen verzwakte: het
ging op school veel minder goed. Twee
onvoldoende's op het rapportEn num
mer èen af. In zijn plaats nummer èen
wordt een jongen, die altijd braaf de siga
retten van Kees geweigerd had. Kees zakt.
De rijke menschen trekken zich terug. De
toekomst van Kees is op de flesch.
Vanwege Kees' aldoor verergerende suf
figheid wordt de dokter geraadpleegd, en
deze beluistert en bekijkt hem, en.„Rook
jij wel eens, ventje
En Kees valt door de mand.
Tegen inzending van 15 cents, voor ver-
pakkingskosten en porti, wordt door het
hoofdkantoor der
VICTORIA-BRON,
Singel 512, Amsterdam, haar bekende re
clameplaat „Rebecca aan de bron" franco
toegezonden
„De Noodhoorn" is de titel van een on
langs bij de uitgeverij „De Dietsche Stem
men" te Utrecht verschenen bundel „Va-
derlandsche liederen" van René de Clercq.
Het lezen van verzen van den wakke
ren, gevoelvollen, ja soms machtigen dich
ter René de Clercq, is steeds weer een
genot. Men hoort daar steeds den ontróe
renden klank der echtheid, der inensche-
lijkheid in.
In deez' „Vaderlandsche liederen" is het
het verlaten en verwoeste vaderland,
dat den verdreven dichter tot liederen van
een teeder heimwee dringt. Hoe wèl het
hem hier ook in Holland is, te midden der
Nederlanders, gastvrij en hulpvaardig,
en levend op een geestelijke hoogte, die
hem verwanter is dan die van velen, die
hij daarginds achterliet, toch kan hij niet
heelendal aarden. Hij denkt aan Vlaande
ren. zijn vaderland, klein en onaanzienlijk
wellicht, maar er is daar ietsiets on
zegbaar schoons of goeds of wat dan ook,
maariets onzegbaars, dat hij hier zelfs
midden in een geestelijk hooger omgang
der Nederlanders mist
Ik kan u niet vergeten,
mijn simpel landekijn,
bij menschen, die veel weten,
veel hebben en veel zijn.
Hij gedenkt het schoone, opene, welige
Vlaanderen, heller en vroolijker en vitaler
van aanzicht dan de meer atmosferische
Nederlandsche landschappen, en de onbe
vangen levenslust van het argelooze, nog
maar zoo natuurlijke volk....
Hoe lang nog moet ik derven
....Het land der Leije, waar
De luchten, diep en klaar,
En verten plots verrassen
Met galm van liederen
Doch niet met een ontroerend tcedere
klacht van heimwee, verlangen en spijtig
heid, hij weet het, zal hij Vlaanderen be
houden. Daartoe moeten de Vlamingen
krachtig zijn, zichzelven zijn; niet ver-
franscht, ook niet verduitscht, maar
j Vlaamsch blijvend. Zuiver Vlaamsch.
In wezen, niet in schijn,
Grondvaste Vaderlanders,
Niet half Germaan en half Latijn.
Onszèlven, en niet anders:
Wij moeten Vlaming zijn.
Teeder of hevig, of geestdriftig, maar
schóón zijn alle deze verzen van De Clercq
Wie zijt gil Roman door Marie Diers,
uitgave van A. G. Schoonderbeek te La
ren. Een onderhoudend en spannend
boek. En toch niet, zooals vaak het geval
is bij van die spannende romans, een zie
kelijk wereldsch bezien van de menschen
en hun verhoudingen; neen, er spreekt een
goede, hooge en nobele wereldbeschou
wing uit dit werk. Schrijfster stelt de
krachtige karakters en de lichtzinnige, op
pervlakkige tegenover elkander, en toont,
aldoor boeiend en nooit vooropgezet-leer-
zaam schrijvend, ons het hemelsbreede
verschil tusschen die beide; zij toont ons
tnenschelijke deugden en ondeugden in vele
schakeeringen, en wijst ons, te midden van
haar meest pakkende hoofdstukken, het
waaróm van het goede, het zuivere; zij
stelt het betere, het beste wat zij in men
schen vond en erkende, in het glanzende
licht van haar bewondering. Er is geen
vooropgezette strekking in een boek als
dit; de partijen, de levensaanzichten zijn
eerlijk tegenover elkaar gezet, schaduw en
licht zijn zonder veel opzet zuiver verdeeld:
maar de strekking is er toch maar; de
goede strekking naar.... een dieper lc-
vensernst.
i
Bij A. W. Sijthoff's Uitgevers-Maat
schappij te Leiden, verscheen het eerste
nummer van een 14-daagsch orgaan van
den Ned. Anti-Oorlogsraad, onder den titel
Kouvelles de Hollunde". Inteekenprijs per
jaar 12,—.
VOOR ONZE DAMES.
Het seizoen voor de nieuwe voorjaars
hoeden is er weer zoo langzamerhand, en
daarmede weder een ernstige tijd van be
raad en overleg voor de dames. De heeren
kennen dat zoo niet. Die zijn op dat ter
rein meeronnoozel, meer onbevan
gen, meer.... ongecultiveerd, ze hebben
een hoed noodig; „geef me 'n hoed", en de
winkelier past hen een hoed op zooals die
in Londen gedragen en bij honderden, ja
duizenden grossen als „Massen-artikel"
wordt aangevoerd. Zoo'n hoed staat hun
dan altijd. Eigenlijk staat hij hun niet.
maar dat komt eigenlijk op hetzelfde neer.
Hun vorige hoed heeft hun ook niet ge
staan, en de volgende zal het al evenmin
doen.
Er is dus geen vergelijkingsmateriaal
aanwezig. Die heerenhoeden zijn eigenlijk
foei-leelijk. Wel beantwoorden ze aan de
eischen der gebruiks-voorwerpen; ze zijn
zoo eenvoudig mogelijk, ten minsteja,
de rand kon er nog af, maar dan zou je
ook heelemaal niemendal overhouden...
Eenvoudig dus, logisch, verstandig,
dat alles zijn die hoeden van de heeren,
zoo ge wilt; de dameshoeden missen al
die goede kwaliteiten, en nochtans gaat er
oen bekoring van uit, die door geen scheeps
ladingen van (allemaal eendere) heeren
hoeden te vervangen is.
Die bekoring bestaat hierin, dat elke
dameshoed, wel bezien, een eigen karak
ter heeft, onze eigen keus weergeeft, onze
persoonlijkheid verraad. Zet een man een
doofpot, of een hooikist of een vulkachel
op zijn hoofd, en zeg dat daarvan zoo juist
een paar uren geleden twee miilioen uit
Londen zijn aangekomen, en hij zal koo-
pen. Wij vrouwen zijn anders; wij willen
een hoed voor ons zelve uitzoeken; wij
willen hoeden bezien van alle kanten, door
onze oogharen, met de hand om onze ooger,
heen om den blik te concentreeren. wij
willen den hoed zién, ja. echt zien. Op één
meter afstand, op twéé meter, van links,
van rechts, van voren, van achteren, van
buiten en van binnen; we willen hem aan
vatten, er zacht over streelen, er luchtig
aan plukken .en liefkoozend tegen de wang
houden. Een hoed, voor den man een dood
voorwerp, is voor ons een levende per
soonlijkheid. Wij zien al speurend met al
onze zintuigen, soms al zeer spoedig, soms
ineens als in een openbaring, wat er in een
nieuwen hoed zit, wat een hoed voor ons
wezen kan. Wij kièzen onzen hoed, en
men kan ons dat kiezen, zoo goed als het
andere, heel wel overlaten.
Wij kiezen wat bij ons past. En dat kun
nen de heeren ons niet altijd nazeggen.
„Toon mij uw hoed, en ik zal u zeggen wie
ge zijt"; deze variant op een oude spreek
wijze kan op dames worden toegepast, op
heeren niet: die dragen niet 'n hoed. maar
den hoed, het doffe, geestlooze Jan-alle-
mans-uniform, dat de groot-fabricatie hun
opdringt, als potten of pannen. Maar laat
ik nu ophouden met op de heeren af te
geven; het is de vraag of zij het verdienen;
ik betwijfel het zelfs, want het kon heel
wel wezen, dat hun eigen hoofddeksels zoo
eenvoudig en goedkoop zijn, opdat ze wat
meer ten koste kunnen leggen aan de onze.
Zij weten wel te waardeeren als wij ons
iets bekoorlijks weten uit te kiezen, en be
talen liever de rekening van één hoed, die
ons aardig staat dan van twee, die ons
niet kleeden.
Nu, er komt weer aardig wat te zien en te
keuren. Uitwijden zullen wij over de ver
scheidenheid van vormen nog maar niet.
Waartoe immers? Elke dame wordt door
ons als gezegd „mans" genoeg geacht om
zelve dat uit te kiezen wat het best bij
haar heele persoon past.
BLADVULLING.
Dans l'ordre moral, la predominance de la
société sur l'individu a pour aboutissement
une sorte de religion politique et gouverne-
mentale. et, dans l'ordre intellectuel. un
dogmatisme d'Etat.
P e 11 i s s i e r.
VAN HIER EN DAAR.
De invloed van kleuren op onze
gemoedsgesteldheid.
Met ónze gemoedsgesteldheid bedoelen
wij niet uitsluitend die der redactie van
..Het Bloemendaalsch Weekblad", doch van
de menschen in het algemeen.
Die invloed van kleuren op onze
gemoedsgesteldheid dan is een bekend feit.
Men denke slechts aan een rooden doek,
die den stier tot razernij brengt; proefne
mingen met spinnen en wespen hebben o. a.
aangetoond, dat deze in een kleurlooze
glazen klok in vrede konden leven, en
daarentegen wanneer ze onder een rooae
klok gebracht werden, onmiddellijk begon
nen te vechten. Rood werkt op stemming
en zenuwen zeer prikkelend, en brengt
daardoor vroolijkheid. warmte en leven;
het heeft dus een gunstigen invloed op
zwaarmoedigen. Zoo lezen we althans in
het Maandblad tegen de Vervalschingen, en
het zal dus wel waar zijn. We citeeren er
dus verder uit:
Nerveuze, levendige personen moeten
daarentegen nooit in hun kamers rood be
hang nemen, terwijl het voor de kalme,
phlegmatieke, levensmoede menschen juist
een aan te bevelen kleur is. Een tegen
overgestelde werking heeft het rustige, bij
na melancholieke blauw. Het is een be
kend feit. dat migraine vermindert en ten
slotte geheel verdwijnt na een langdurig
verblijf in een blauw behangen kamer. In
sanatoria had blauw een gunstigen invloed
op aanvallen van razernij bij krankzinnigen.
Voor een huiskamer kieze men nooit een
donkerblauw behang, daar dit mettertijd
verkillend en treurig op de gemoedsstem
ming werkt. Voor een studeervertrek is
aan te bevelen behang van een zachte, staal
blauwe kleur. De kamer moet dan echter
goed verlicht zijn, daar blauw veel licht
opneemt. Een voor het oog weldadige
kleur is groen, wat we het best merken bij
een wandeling buiten door een bosch, als
onze zenuwen zich ontspannen en de oogen
tot rust komen. Een vriendelijk, grijsgroen
behang in de huiskamer brengt ook de
huisgenooten in een behaaglijke, vroolijke
stemming. Ook voor de kinderkamer is
een matgroen behang, desgewenscht met
bloemen en dieren versierd, zeer geschikt.
Men vermijde de te lichte behangkleuren,
die voor het oog verblindend zijn. Een
doelmatig behang voor een slaapkamer is
een rose of een zachtgeel getint. Beide
kleuren werken verwarmend en opvroolij-
kend en geven dadelijk bij het ontwaken
een tevreden, vroolijke stemming.
Iedere kleur heeft, evenals de muziek,
haar eigenaardigen gevoelstoon. Daarom
is haar invloed op het gemoed onbetwist
baar. Een juiste kleurkeuze is voor onze
gemoedsstemming en daarmee voor ons
lichamelijk en geestelijk welzijn van groot
belang.
In de Mercure de France schrijft R. Bri-
ce een artikel, waarin hij een episode ver
telt, uit de manoeuvre van de „ijzeren di
visie", twintig dagen vóór den oorlog, in
het kamp van Mailly. (Wij ontleenen deze
vertaling aan de „N. R. Ct.") De generaals
Balfourier en Foch hadden juist de ma-
noeuvre-critiek geleverd, toen generaal de
Castelnau het woord nam en zich tot kolo
nel De Cissey richtte met de woorden:
„Waar wilt ge sterven, kolonel?" De kolo
nel onderdrukte een glimlach en maakte
een afwerend geoaar met de hand; lui
dacht aan een scherts en gaf er de voor
keur aan op de vraag niet te antwoorden.
De meeste aanwezigen gaven evenals hij
blijk van hun verbazing. Maar op gebie
denden toon werden dc woorden herhaald,
die nog in mijn ooren klinken: „Kolonel,
waar wilt ge sterven De kolonel glim
lachte toen niet meer; hij begreep, dat er
geen ontkomen meer was en hij mompelde:
„Maardat weet ik niet. Ik wil niet
doodgaan," En terwijl de gener&al lang
zaam de armen kruiste, nam hij niet den
blik dengene, die dat bedroevende ant
woord had gegeven, van top tot teen op.
De tegenstelling tusschen den ondervrager
en den ondervraagde was sprekend: de
kleine gestalte van den generaal scheen de
reuzengestalte van den kolonel uit te da
gen: een dwerg tegenover een reus.
„Hoe Ge weet het niet riep de gene
raal uit. „Gij weet niet, dat er voor een
soldaat een moment is, waar hem niets an
ders te doen overblijft dan te sterven?"
Zijn stem werd zachter en nam den klank
aan van dien van den liefhebbenden vader,
die aan zijn kind een vermaning geeft. Een
wolk trok over de aanwezigen. Geen van
de officieren was gewoon aldus den dood
op te roepen naar aanleiding van een ma
noeuvre-kritiek. De vraag veroorzaakte
dezelfde onbehagelijkheid als de tegen
woordigheid van een indringer in een kring
van vrienden. De generaal bemerkte diit en
hij wilde zich verklaren over dc vraag, die
de toehoorders geneigd waren te beschou
wen als een boutade. Hij zeidie:
„Heeren. gij verbaast u over de vraag,
die ik gedaan heb aan kolonel De Cissey.
Gij hebt u voorbereid om wetenschappelijke
oorlogsoperaties te leiden; maar zijt gij
ooit besloten te sterven En toch moet gij
dat zijn. Het is het essentieele van ons be
roep. De militaire eer is een andere d!an de
maatschappelijke eer. Ze stelt zich niet te
vreden met het eerste bloed dat men stort.
De plicht, dien ze ons oplegt, heeft slechts
één grens, de laatste van alle: die. waarna
wij niet meer kunnen doen dan de harten
verheffen door dc herinnering aan ons
voorbeeld; die, waar ons verstand, onze
wil, onze energie, onze moed zijn uitgeput
die grens, dat is de dood!"
(„Inderdaad, hij schertst niet- onze grootq