VICTORIA-BRON,
t.
gen om den handkus van het knechtschap
te gaan bieden aan den keizer en den kan
selier, die tot boven hunne schouders be
smeurd zijn met het onschuldig bloed van
ons Vlaamsehe volk en jongelingschap."
Schrijver vestigt er de aandacht op, dat
de rijkskanselier bij het bezoek voorzich
tig met zijn woorden is geweest, maar,
zoo schrijft hij, „toch is het voldoende
om zijne woorden met eenige aan
dacht te lezen om pp ondubbelzinnige
wijze te erkennen, dat Duitschland het ge
munt heeft op den ondergang van België
als vrijen staat, en dat het de Vlaamsehe
taalbelangen alleen behartigt om er de ket
ting uit te smeden om ons, als volk. vast
te leggen aan zijn heerscherstroon.
Wij behoeven niet te treden in de weer
legging van de drogredenen, met welke de
rijkskanselier de scheiding tusschen het
Vlaamsch en het Waalsch gedeelte tracht
te rechtvaardigen, als zoude zij overeen
stemmen met het volkenrecht en sedert
lang in beide gedeelten van België worden
geëischt. Wij zullen niet stilstaan bij de
ongehoorde schaamteloosheid, met welke
de Dnitsche keizer durft gewagen van „op
recht medelijden" met een volk, waarvan
hij bij duizenden de burgers en zonen liet
slachten uit loutere machtsgier, waarvan
hij de vrouwen en meisjes prijsgaf aan de
uitspattingen van een gewetenloos leger,
waarvan hij de steden liet slechten, de
weerlooze arbeiders bij heele drommen laat
wegvoeren in de afschuwelijkste slavernij,
en waarvan hij bovendien de eer heeft ge
lasterd, zooals in de geschiedenis door een
gekroond hoofd en zijn regeering nooit ge
lasterd werd. Wij willen onze aandacht
alleen gevestigd houden op de toekomstige
doeleinden, welke de Duitsche regeering
tegenover ons vervolgt. De volledige be
stuurlijke scheiding, welke de Duitsche cl-
viel-gouverneur met alle kracht moet door
voeren is slechts „de eerste steen". De
afscheiding tusschen Vlaanderen en het
Walenland moet volgens den rijkskanselier
tot het uiterste worden doorgedreven en
daar de Vlamingen niet zelf in staat zijn
om hun zelfstandigheid te bewerken, zal
het Duitsche rijk Vlaanderen opnemen in
zijn schoot. Niet alleen wil Duitschland
gebruik maken van zijn tijdelijke overmacht
in België, om zijn separatische bedoelingen
door te drijven, niet alleen wil het bij vre
desverdrag de eenmaal voltrokken hervor
mingen doen bestendigen, maar de rijks
kanselier heeft met alle duidelijkheid ver
klaard. dat het Duitsche rijk ook „na den
vrede let wel op deze woorden alles
zal doen wat er toe kan strekken om de
vrije ontwikkeling van den Vlaamschen
stam te bevorderen en te verzekeren".
Het is in diplomatieke taal niet mogelijk
om op meer uitdrukkelijke wijze te kennen
te geven, dat Duitschland op blijvende
wijze de hand wil houden in onze binnen-
landsche aangelegenheden, dat het België
wil maken tot een aan zijn goeddunken on
derworpen protektoraat en ons, Vlaamsehe
volk. zoekt te gebruiken als zijn brugge-
boofd naar het Westen, zooals het Polen
wil inrichten tot zijn stootblok naar het
Oosten. Wij hebben steeds gewaarschuwd
in „Vrij België" tegen hej lichtvaardig
geloof alsof de Duitsche regeering. wanneer
zij liet verstaan dat zij op geene inlijving
van België gesteld was, daarmee ook be
doelde. dat zij ons zou willen hersteld zien
in onze volledige onafhankelijkheid. Altijd
heeft de Duitsche regeering de mogelijk
heid opengelaten om bij voldoende kans
der wapenen. België in zijn bedwang te
houden, en er zijn vele aanwijzingen dat
zij in den loop van dezen winter meer en
meer onder den invloed is gekomen van
het al-Duitsche drijven. En dat is het tee-
ken waarin men de bemoeiingen van
Duitschland met onze Vlaamsehe taalbe
weging, moet plaatsen, wil men ze juist
beoordeelen. De Duitsche belangstelling
voor Vlaanderen is nooit meer geweest dan
de belangstelling van den wolf voor het
schaap, dat hij wil lokken onder ziin tan
den."
LETTEREN EN KUNST.
In de kunstzaal van den heer J. H. de
Bois is tot 7 April een tentoonstelling o. m.
van beeldhouwwerk van Tjipke Visser. Wij
kunnen onzen kunstzinnigen lezeressen en
lezers aanraden, daar eens een kijkje te
gaan nemen.
In het Museum voor Kunstnijverheid te
Haarlem wordt een zeer bezienswaardige
tentoonstelling van meubelen en verdere
kunstnijverheid-voortbrengselen gehouden.
Men vindt daar op smaakvolle wijze uit
gestald een aantal meubels en lampen naar
ontwerpen van den meubelarchitect Corne
lls van der Sluys in Den Haag, waaronder
een stel meubels is van uiterst eenvoudi-
gen en voortreffelijk logischen vorm; tafel,
buffet, stoelen, enzoovoorts.
Van mevrouw MidderighBokhorst zijn
er goede decoratieve schilder- en teeken
stukken; dan vonden wij er het fraaie aar
dewerk van Willem Brouwer, goede deco
ratieve glasschilderingen, en. merkw aardige
nieuwheid, zeer fijn bewerkte eternietpanee-
len van Jaap üidding; fraaie oplossingen
voor lampen en vazen waren er van George
Lantman, den begaafden koperbewerker;
zijn gloedvol en toch tevens stemmig ge
houden emailvazen zijn kostelijk in èen
woord.
Men vindt er ook aardige kussens en
ander kunstnaaldwerk, gebatikte doeken
en nog veel meer dat behoort tot die din- I
gen, waarmede wij onze dagelijksche om
geving en zoo ons huiselijk leven verede
len kunnen. Wij wekken onze lezeressen
en lezers op, eens te gaan kijken naar die
fraaie en leerzame verzameling. Er zijn
nog te weinig menschen. die de belangrijk
heid begrijpen van de inrichting hunner
huizen; er zijn er nog te veel, ook onder be
schaafde lieden, bevangen in een ouderwet-
sclie onverschilligheid, of gebrek aan in
zicht in wat werkelijk goed. schoon, doel
matig is. Een bezoek aan een tentoonstel
ling als deze, kan hun onverschilligheid
wegnemen, en hun inzicht verruimen.
De schrijver Dirk Coster houdt te Rot
terdam lezingen over P. C. Boutens. Zie
llier het voortreffelijk verslag van de twee
de der lezingen in de „N. R. Ct."
P. C. Boutens - zoo had Dirk Coster de
zen dichter in 't algemeen gekenschetst -
doet ons aan als een gezondene, een som
nambule op aarde, die alleen maar schoon
heid zien kan en ervan getuigen, alle
schoonheid, die er reeds is, en alle schoon
heid, die kan komen.
Aan het donkere lijden dezer aarde
dwaalt hij voorbij, over de dreigende
diepte van het innerlijk ziet hij heen. In zijn
verzen leeft de aarde op als een paradijs
visioen. Alles is opgenomen in een bad
van schoonheid. Rond deze schoone aarde
is, als een schitterende gordel, als een ver
zamelplaats van verloste zielen; de dood,
zijnde de grootste belofte des levens. Zelfs
de smarten, die in deze poëzie verschijnen,
ook deze zijn, op een enkele uitzondering
na, schoon en zingend, korte voorbereidin
gen tot nieuwe vreugde. En deze aarde,
waar menschen ronddwalen met gebaren
als van een lieflijken dans, en groote arge-
looze kinderoogen, dit paradijsvisioen is
slechts een emanatie van Gods schoonheid
zelf, én tot deze onzienbarc bron stijgt de
stoet der zielen door dood en leven op. En
vanuit de verheerlijking der menschelijke
gevoelens vanuit de verheerlijking der won
deren. die goedheid, eenvoud en kinderlijk
heid zijn. verheft dit lied zich meer en
meer tot aanbidding van de bron van dit
alles. Als in 1908 (Stemmen) Boutens'
kunst haar rijpheid heeft bereikt, is daar
mee een groote datum in onze literatuur
ontstaan; na twee eeuwen zwijgens ontstaat
weder het zingende gebed. In Boutens'
rijpste verzen schiet het Godsgevoel weder
even machtige vleugelen aan, als in de
gouden eeuw het vers van Vondel, Revius
en Luyken.
Den ontwikkelingsgang van deze kunst
behandelde de heer Coster. Dezen ontwik
kelingsgang kenschetste hij als een steeds
hernemen van dezelfde motieven, echter
steeds meer naar liet wezen gezien en
steeds harmonischer uitgezongen. De heer-
I lijkheid der liefde, van den eenvoud, van de
goedheid, bezong de dichter in zijn eerste
werk en bezingt hij ook in het rijpste. Door
neerslaande bewolkingen van twijfel heen,
hervindt deze dichter telkens zijn oude ze
kerheden, in iederen bundel hooren wij den
jubel der begroeting en van het hervinden.
Hoe snel de jonge dichter zichzelf vond,
hoe twijfelloos hij reeds dadelijk zijn levens
program wist op te maken dat bewees
spreker door een analyse van Boutens'
eersten bundel. Het is het levensprobleem
van den schouwenden menschlevensaf
zondering, en schouwen van uit deze stilte
naar de schoonheid des levens, zoeken en
vinden van alle wijsheid, die een menschen-
ziel kan bevatten. Twee invloeden be
merkte spreker, die van Gorter en Van
Eeden (als dichter). Zij vertegenwoordig
den twee elementen, die tot nog toe in onze
moderne literatuur gescheiden geleefd had
den: natuurgevoel zonder geestelijken ach
tergrond (Gorter), religieuse bespiegeling,
die echter het spontane leven miste (Van
Eeden). Boutens zou deze twee elementen
vereenigen tot eerst waarlijk levende
vroomheid, een vroomheid die door de
schoonheid der aarde opklimt tot de bron
van die schoonheid, om dan in weerom
stuit. deze aardsche schoonheid slechts als
„sprankels" van deze bron te zien.
Hoe deze twee elementen tot persoonlijk
leven samensmolten, daarvan getuigen de
„Pracludien". In dit werk geeft Boutens
zich in duistere verfijning, schijnbaar gelijk
aan die, welke zich in Gorters „School der
Poësie" openbaarde. Coster zag echter in
beider verfijning een verschil in wezen.
Ook Gorter vroeg op den langen duur méér
I aan de natuur, dan de kinderlijke vreugde
die hem in de „Mei" nog genoeg was. Ook
hij zocht naar het wezen dier natuur
maar al zoekend, verdwaalde hij in de
slechte oneindigheid der stof. In Gorter vol
voerde zich het noodlot der uitsluitende
natuuraanbidding, die niet tijdig tot gods-
aanbidding veredeld wordt: steeds wreeder
raffinement der zinnen en steeds uitputten
der onbevredigdheid daarna. Boutens' ver
fijning daarentegen ging in de richting van
den geest. Hij voorvoelde de huivering van
een wezen achter de natuur en trachtte die
in woorden vast te leggen, als voor hem
zuster Hadewijck en Bertken in de middel
eeuwen deden. Dit zoeken in de richting
van den geest bracht hem terug naar den
eenvoud. In de „Praeludien" begint het
Platonische visioen des levens zich te ont
vouwen. Ook het woord God wordt bewust
uitgesproken.
Voor deze eenvoud stralend worden kon,
wachtte dezen dichter de smart, lil een ge
deelte van het rijpste werk (Stemming
1908) spreekt plotseling in dit geluk-bezin-
gende werk de smart haar gierende tegen
spraak. De hartstocht die zich in deze en
kele verzen ontketent, is geweldig en van
razende stuwkracht. Doordat eenmaal zulk
een hartstocht zich kon openbaren, toont
deze dichter voor altijd, op hoeveel lijden
de levensheerlijkheid van straks veroverd
worden moet. Spreker las het heilig dee
moedige „Afscheid", het ademlooze „Wan
hoop", dat in de dionysische razernij van
„Lethe" uitklinkt. Maar na deze korte, doo-
delijke worsteling met de smart, triomfeert
weder de gelukskracht van de ziel die voor
geluk geboren was. verblindend overstraalt
zij de wereld. En deze stormgordel was de
blinddoek, die den dichter om de oogen
werd geslagen, voor hij de mystische top
pen des levens mocht aanschouwen.
Volgende maal zal de heer Coster voort
spreken over Boutens, en over het Plato-
nisme.
STAATKUNDIGE OPSTELLEN.
13. Conventions.
In het burgerlijk recht geldt de regel:
„Gewoonte geeft geen recht, dan alleen
wanneer de wet daarop verwijst" (artikel
3 der Wet, houdende aigemeene bepalin
gen der wetgeving van het koninkrijk, of
kortweg der wet A. B.). Deze regel geldt
echter niet in alle landen; in Engeland b. v.
heeft de gewoonte wel degelijk rechts
kracht. Men ziet dus, dat recht ontstaat
ook buiten den wetgever om. en dit niet
alleen elders, maar ook hier; immers in
dien de wet naar de gewoonte verwijst,
zooals b. v. in artikel 1375 van ons Burger
lijk wetboek, geeft deze laatste wel recht
en de gewoonte kan zich natuurlijk in den
loop der tijden wijzigen, waardoor dan het
recht, dat op die gewoonte rust, vanzelf
zonder eenige wetswijziging of nadere aan
duiding mede eene wijziging heeft onder
gaan.
Om echter ons Staatsrecht te kennen,
dient men buiten het recht in eigenlijken
zin, (dat is het geschreven- en het gewoon
terecht) ook nog rekening te houden met
sommige regels, die hoewel dan mis
schien geen recht in den engen zin des
woords toch op dat Staatsrecht een
grootcn invloed uitoefenen, zoogenaamde
Conventions.
Men moet n.l., om tot een juist inzicht
te komen van onze Staatsinstellingen en
hare bevoegdheden en werkzaamheden, niet
alleen letten op het geschrevene, maar
vooral ook op verschillende gebruiken, die
altijd weer worden opgevolgd, zonder dat
men deze gebruiken als gewoonterecht kan
bestempelen.
Volgens artikel 71 der Grondwet heeft
de koning het recht om de door de Staten-
Generaal aangenomen wetsontwerpen al of
niet goed te keuren. Dit betreft zoowel de
ontwerpen .die ontsproten zijn aan het ini
tiatief der regeering zoowel als van de leden
der Staten-Generaal. Dat onthouding van
de sanctie aan de laatstbedoelde ontwerpen
kan voorkomen, is begrijpelijk, aangezien
het feitelijke oordeel der regeering hierin
niet is neergelegd, doch ten opzichte der
regeeriugsontwerpen zal van het recht tol
niet-goedkeuring, nadat ze door de Staten-
Generaal zijn aangenomen, geen gebruik
worden gemaakt, en wel, omdat artikel 115
der Grondwet den koning bevoegd ver
klaart het door hem gedaan voorstel in te
trekken, zoolang de Eerste Kamer nog niet
heeft beslist. Worden er immers in de
Tweede Kamer ingrijpende wijzigingen
aangebracht, waarmede de regeering zich
niet kan vereenigen, dan zal deze het wets
ontwerp intrekken en niet wachten tot ook
de Eerste Kamer het reeds heeft aange
nomen. Toch zal men niet kunnen beweren,
dat het niet gebruiken van de bevoegdheid
in artikel 71 neergelegd een gewoonterecht
i is geworden, Want men zou dan een on
middellijke tegenspraak hebben tusschen
het geschreven- en het gewoonterecht.
Men kan aannemen, dat het staatsrecht
bestaat uit tweeërlei soort regels, die waar
van de nakoming kan gevraagd worden
aan den rechter van het land, dat zijn
de rechtsregels in strikten zin, en die,
wier overtreding niet tot dwang door den
rechter leiden kan, de conventions; het zijn
zuiver constitutioneele regels, in tegenstel
ling van de legale regels, waaraan de sanc-
tie in letterlijken zin ontbreekt.
Een minister, die het vertrouwen van de
Vertegenwoordiging verloren heeft, zal af
treden, dat staat nergens en als de minister
blijft, is er voor den rechter niets aan te
doen.
In dit verband is liet eigenaardig om op
te merken, dat ook hier de „tijdsomstan
digheden" hun invloed hebben doen gelden.
Als een conventie is toch te beschouwen,
dat een minister, die de portefeuillekwestte
gesteld heeft en daarna de nederlaag leed.
ook werkelijk heengaat. Üp deze conventie
is het vorig jaar een inbreuk gemaakt, toen
de minister van financiën, die in de ver
werping door de Eerste Kamer van de
voorgestelde wijziging der Successie-wet
geving zijn ontslag vroeg, dit weder na
gehouden overleg, introk. Juist uit dit voor
beeld kan men opmerken, dat er verschil
ligt tusschen de conventions en het ge
woonterecht. welk laatste, omdat het een
recht is geworden, gesanctioneerd door de
wetgeving, niet geschonden mag worden,
terv ijl van de conventions in buitengewone
gevallen afgeweken kan worden.
In Amerika bestaat alleen geschreven,
geen gewoonterecht, maar het Amerikaan-
sche Staatsrecht is niet te begrijpen, zoo
men geen kennis heeft genomen van de
conventions; zoo brengen deze mede, dat
een president niet tweemaal herkozen
wordt; de president der Vereenigde Staten
van Noord-Amerika wordt, volgens de con
stitutie trapsgewijze verkozen, doch feitelijk
is deze verkiezing rechtstreeks, daar de
kiezerscolleges gekozen worden met een
bepaald, d. i. imperatief mandaat: het is
een conventie, dat iedere kiezer van den
tweeden graad zijn stem uitbrengt ten be
hoeve van dengene, dien zijn kiezers (van
den eersten graad) hem hebben aangewe
zen en nooit zou zoo iemand wagen anders
te handelen.
Genoeg voorbeelden om te doen zien,
dat deze conventions zijn reëele regels, even
reëel als de strenge rechtsregels.
De natuur van deze regels is hierin gele
gen, dat ze alle hebben de strekking om te
bepalen de wijze, waarop ieder der org.
lien van den Staat, eenerzijds de Kroon,
anderzijds de vertegenwoordiging, behoort
uit te oefenen zijne discretionaire bevoegd
heid.
De Kroon heeft eene macht om te be
sluiten en te werken zonder de vertegen
woordiging; de vertegenwoordiging zonder
de Kroon. Dit is wat we noemen discre
tionaire macht; de discretionaire macht van
de Kroon heet praerogatief, die van de
Tweede Kamer privilegie (b. v. het benoe
men van den griffier, enz.)
Aangezien de privilegies betrekkelijk wei
nig in getal zijn. is men dus niet ver van
de waarheid, als men zegt, de conventions
wijzen aan, hoe de Kroon zich te gedragen
heeft bij de uitoefennig van hare uitvoe
rende macht.
Het doel van die conventions is liet waar
borgen, dat de Vertegenwoordiging en
speciaal het kabinet, dat uit de vertegen
woordiging voortvloeit, op den langen duur
dien Staatswil voor den dag brenge, die
geacht kan worden de opinie te zijn v
de bevolking. Zoo maakt men onderscheid
tusschen den legalen en den politieken
souverein; de eerste is de wetgever, de
tweede is de bevolking, waaruit dat deel
van de wetgevende macht voortkomt, dat
het overwicht heeft (de Tweede Kamer).
Nu dienen de conventions om te zorgen,
dat de wil van den legalen souverein over
eenstemt met dien van den politieken sou
verein. H.
ONTVANGEN BOEKEN, ENZ.
De Nederlandsche Brandweer-vereeni-
ging verspreidt een mooi, duidelijk plak
kaat, bevattend een aantal nuttige wen
ken ter beperking van brandgevaar. De
prijs van het plakkaat is 10 cent.
Zeer lezenswaardig is een boekje van
den journalist L. Mokveld, den oorlogscor
respondent van het dagblad „De Tijd". Het
heet „De Toekomst", een Duitsche propa
ganda onder Nederlandsche en Vlaamsehe
viae." In dit geschriftje wordt het Duitsche.
d. i. dus on-Nederlandsche geschrijf en ge
doe van dit beruchte weekblad nog eens
op de kaak gesteld.
Uitgeefster is „De Vlaamsehe Boeken-
halle", Leiden.
Tegen inzending van 15 centa, voor ver-
pakkingskosten en porti, wordt door het
hoofdkantoor der
Singel 512, Amaterdam, haar bekende re
clameplaat „Rebecca aan de bron" franco
toegezonden.
wW