thuis komt en de beminnelijke Anna Page
de geliefde haars harten krijgt.
Royaards was de ridder Falstaff, de guf-
zige zuiper en hij speelde die vol phantasie.
Pc vroolijke vrouwtjes werden gul-lachend
en sprankelend gespeeld door Magda
Janssens en Julia de Gruijter. Alle ove
rige medespelenden in dit feest zijn even
eens te roemen, bovenal Hubert Laroche
als dokter Caius, de Fransche vechters
baas, die de menschen deed schudden van
het lachen.
Veel succes, veel bloemen aan het eind.
Ken, over 't algemeen, sober decor, be
halve in 't laatste tafereel, waar de feeë-
rieën-stemming weer gebed tot haar recht
kwam.
Edmond Visser.
LETTEREN EN KUNST
Hoe weinig de groote kunstenaar in de
samenleving is gezien.... dit is het on
derwerp voor een artikel van den heer
Otto van Tusschenbroek in de „N. R. Ct.
Hij vertelt ter illustratie daarbij o. m. een
simpel voorval. Het volgt hier: Vlak bij
het Vondelpark, bij den ingang van het
restaurant „Parkzicht", was eene opeenhoo-
ping van drukdoende officieren. Er schijnt
een samenkomst geweest te zijn van hoog
geplaatste militairen. Als zij bezig zijn
elkaar de handen te reiken en gracieus te
salueeren, komt rustig een wandelaar
voorbij. Een burger. In zijn eenvoudig
grijs colbert-pakje en met het vilten deuk-
hoedje in sterke tegenstelling met al de
goud-gekraagde en druk-besterde en be-
streepte uniformen. Hij moet van het trot
toir af, want een overste botst, achteruft
schrijdend, tegen hem aan. Even ziet hij
om en gaat dan verder. Het is Breitner,
daags na zijn zestigsten jaardag. Ik demt
aan de schoonheid van zijn ruiterstukken
met het militaire paarden-volk, de mannen
van de artillerie en cavalerie, toen hij vol
gens Hein Boeken's mededeeling, vol was
van de geweldige bewegingen der Car-
thaagsche huurtroepen. (Salammbo). Mij
treft het rustige gaan van dien eenvoudigen
groote en het druk-gewichtig doen dier
kleine menschen en het ontroert mij meer
dan ik u zeggen kan. Het is zulk een zuiver
beeld van het op zijde dringen van den
kunstenaar door wat in de maatschapij als
gezaghebbend geldt. Het is waarlijk niet
zonder grond, dat eens door een Nederlan
der in het kunstverbond te Antwerpen, deze
klacht naar het Vlaanderen van toen ge
bracht werd: „Wat er van de kunst van
onze artisten zoo schrijvende als beel
dende, graveerende, musiceerende kunste
naars bij ons volk terecht komt, en hoe
het leven is, dat den scheppers-van-schoon
heid gemaakt wordt door hun hoofdzake
lijk beschouwende of critiseerende tijdge-
nooten? Wat doet de gemeenschap, wat
doet de staat om de Kunst, die de bloem
van het nationale geestesleven is, in het
leven te houden In welk aanzien staat de
artist in onze samenleving Wordt hij
voor een belangrijk wezen gehouden, dat
een eigen glans over de gemeenschap uit
straalt? Is de schoonheid, die hij schept,
een behoefte bij zijn medemenschen en
eerbiedigt men in hem de gave om dat
schoone te scheppen?...."
Daarop moet helaas nog altijd het ant
woord ontkennend luiden. Hoe heerlijk zou
het zijn als de gemeenschap zeide tot een
man als Breitner: „Ziet, nu zijt gij zestig
jaren oud geworden, gij hebt het beste ge
geven, wat in u leefde en gij hebt dat voluit
gedaan zonder terughouding, zonder winst
bejag en zonder verlangen naar verrijking,
gij hebt grootelijks bijgedragen tot den
roem van onze vaderlandsche kunst, welke
ons heilig is, gij hebt wat ons leelijk scheen
en onooglijk: de huizen-afbraak, het afge
leefde paard en de grove meiden uit de
Jordaan tot schoonheid voor ons doen
leven, gij hebt ons leven rijker gemaakt.
„Wat kunnen wij thans voor u doen?"
Zoover is het nog niet, bij lange niet,
erkent de schrijver, maar al gaandeweg,
heel, heel langzaam, maar niet minder ze
ker daarom, zal men eens gaan beseffen
wat men in zoo groote mannen bezit, en dat
openlijk in de samenleving gaan erkennen.
Wij hopen het van harte.
In den Kunsthandel I)e Hois, Kruisweg 68,
Haarlem, is een tentoonstelling van merk
waardig werk van den Oostenrijker Fer
dinand Schmutzer en den Belg Walter Vaes
te zien.
Omtrent de etsen van laatstgenoemden
kunstenaar laat de criticus Albert Plas-
schaert zich in het dezer dagen bij De Bois
uitkomende werkje „Korte en kortste Be
sprekingen" o. m. als volgt uit:
België had en heeft stoutmoedige eisers;
ook teedere eu phantasie-volle. Walter
Vaes is een droomerige, (daarom past
Veere hem zoo wel;) een phantasie-
volle, een teedere. Hij heeft een deel van
zijn leven doorgebracht in de kerken van
Vlaanderen, en op de torens, waar de klok
ken in hun sterke stoelen hangen. Hij heeft
deze klokken, die altijd voor de Vlamingen
kameraden waren, geëtst om den vorm
van dc kelk, en om den klepel, die als een
stamper is in een neerhangende bloem; hij,
phantasievolle, heeft ze omkringd gezien
van verschijningen, die kwaadaardig soms
zijn; soms leutig, verdwaasd en vroolijk.
Hij zag den uitkijk van uit die torens naar
het kieine, nauwkeurig door wegjes en we-
gelinkjes verdeelde land. Hij zag zóó neer
waarts, maar, anders, ook ver, en opwaarts.
Groote bekoringen in de etsen zijn dan de
kimmen, met een stad ervoor, en met een
lucht vol wolken. Deze worden gegeven,
stijgende, snel omhoog, of, om een Ieege
plek in de lucht, geschikt als een beweeg
lijke krans. Naast het land en naast de
stadjes, in België, in Holland, in Italië, komt
het water, het schip. Pas schreef ik, dat
hij Holland kent, als Tholen. Het zij hier
herhaald. Zij zijn beide zeilers, zeilende
schilders; beide weten ze hoe 't water is,
hoe een schip zich gedraagt, hoe het reilt
en zeilt, en hoe de kieine waterstadjes zijn;
de werfjes: het intieme gedoe en het ge
knoei en 't geknutsel van 't zeevolk
Vaes maakt nog meer: in zijn beweeg
lijkheid trekt een portret hem soms, en wel
's de droom van Uilenspiegel of de haat
tegen Philips den Tweede, die getortureerd
wordt op vele wijzen.
Na dit meer algemeene komt het bizon-
dere; of zuiverder zij geschreven, na den
algemeenen aard bepaald te hebben; bepaie
ik de manier, waarop Vaes zich uit; de
invloeden die ge in hem vindt. Deze laatste
waren: Elisor, Whistler; even 't zwart-en-
wit van Rembrandt; een gelijkenis soms
met Bauer; wel eens met Bosboom.
De techniek is niet eene van diep-gebe-
ten, diep-gegrifte streep. Zoo goed als alle
etsen zijn op koper. Dit wordt met fijne
haaltjes bewerkt; soms zijn de lijnen lan
ger, maar altijd is de haal toch eer lenig
dan zwaar. En uit deze kleine halen en
korte strepen bouwt de etser een kerk op,
een heele kathedraal, die niet klein is, op
een plaatje van maar een paar vierkante
centimeters. Vaes heeft het charmeerende
handschrift van den etser; dat, waarin de
minnaars van etsen zich niet vergissen.
VAN HIER EN DAAR.
Het Nederlandsclie Lied. Deze zoo
sympathieke vereeniging verspreidt een
omzendbrief. Ge kent het doel der veree
niging De beoefening van het Nederland-
sche Lied te bevorderen, het te versprei
den, in ruimen kring bekend te maken, ook
onder het volk ingang te doen vinden en
smaakbedervende liederen en vooroordee-
len omtrent het Lied te bestrijden.
Men geeft zich als lid op bij den heer
F. R. Coers, Nieuwe Gracht 26, Utrecht.
Gewone leden zijn zij, die 5,jaar
lijks, of 50,— ineens bijdragen. Be
schermende leden, die 7,50 tot 25,—
jaarlijks, of 75,tot f 250,ineens bij
dragen. Begunstigende leden, die meer dan
25,- of 250,— en meer ineens bijdra
gen.
De vereeniging zendt haren leden, in
dien haar middelen het vergunnen, jaarlijks
Coers' bekende Ncderlandsche liederen.
Wij wekken onze lezers, voor zoover ze
nog geen lid dezer vereeniging zijn, op het
te worden.
In „De Toorts" vinden we het volgend
vers van René de Clercq.
Waar nimmer vriendschap wijkt in nood,
Noch hooge moed voor pijn,
Waar ooit de geest het harte doodt,
Daar moet ik zijn.
Is liefde daar, zij mag, zij mag,
Ik zoek haar niet,
Ik vraag haar niet,
Ik heb haar eiken dag!
Waar elke deern rondborstig is,
En elke zoen een wijn,
Waar oogen klaar en wangen frisch,
Daar moet ik zijn.
Is liefde daar, zij mag, zij mag,
Ik zoek haar niet,
Ik vraag haar niet,
Ik heb haar eiken dag!
Waar 't lied den hemel opendoet,
In 't zingend landje mijn,
Waar alles Vlaamsch en alles goed,
Daar moet ik zijn.
Is liefde daar, zij mag, zij mag,
Ik zoek haar niet,
Ik vraag haar niet,
Ik heb haar eiken dag!
Het volle licht der openbaarheid dient te
vallen op toestanden, die tot oneer strekken
van onzen tijd.
(Aphorismen van J. H. F. R i 11 e r.)