lie Jaargang.
ZATERDAG 3 NOVEMBER 1917.
No. 44.
jtet Bioctncttdaaisch Weekblad.
Redactie en Administratie: Prijs per jaar f2,60 Advertentiën 10 cents per regel.
Ged. Oude Gracht 63 Telefoon 141 Haarlem. Afzonderlijke nummers 10 cent
Dit nummer bestaat uit zes bladzijden.
Advertenties, berichten, enz., worden
aangenomen in den boekhandel van den
heer CORK. NI. BLADERGROEN, Bloe-
mendaalsche weg S3, Bloemendaal.
Ook zijn daar steeds afzonderlijke num
mers van ons blad verkrijgbaar.
DIRK COSTER.
Met was de bekende literator Dirk Cos-
ter, die Woensdagavond de eerste der
reeks kunstlezingen van liet comité Dr.
Bierens de Haan hield.
Coster begon met te wijzen op een
ziekteverschijnsel in ons land, n.l. de ver
vreemding tussehen onze literatuur en ons
volk. Voor een groot deel is dat de schuïd
van de literatuur zelf: men bemint haar
niet omdat zij zich niet bemind wist te
maken. Aan ons volk immers ligt de schuld
niet: de eeuwenlange trouw aan den bijbel
wijst wel degelijk op de behoefte aan lite
ratuur bij het Nederlandsche volk. Zoo goed
als elders kan ook hier de literatuur door
sijpelen tot in de ziel van het eenvoudige
volk zelf, dat volk kan zoo goed als de
meer beschaafden in zijn beste oogenblik-
ken de groote schrijvers begrijpen, en ge
vóelen, dat de hooge menschen, die tot het
maken van zoo schoone kunstwerken in
staat waren, menschen waren als zij, ja, dat
zij, lezers, aandeel aan hen hebben, in de
groote menschelijke eenheid. Want de diep
ste inenschelijke gevoelens zijn voor alle
rangen en standen dezelfde; slechts de
omgangsvormen, de uiterlijkheid is ver
schillend.
Wat is literatuur
Alle esthetische en diepzinnige theorieën
ter zijde stellend, kan men voor de mensch-
lieid die vraag beantwoorden met te zeg
gen: dat ziit gij zelf. De literatuur is de
weerspiegeling van het tnenschelijk wezen,
zij verhaalt wat de mensch kan zijn, in zijn
duivelsche diepten, in zijne goddelijke
hoogten.
(ieluk, smart, alle menschelijke aandoe
ningen, zé werden in wóórden geuit. AI
wie zich ooit uitsprak, hij deed het met be
hulp van het woord, van de letterkunde. De
woorden werden 'allengs het gemeengoed
van allen, de taal. Iedereen heeft dat woord,
die taal noodig om zich bewust te worden;
niemand kan zonder de hulp van dat
woord. De practische mensch verhoovaar-
dige zich dus niet in verwatenheid, dat Iiij
met de letterkunde niet§ gemeens heeft;
niemand, niemand kan buiten haar; wie nog
maar zelfs een slecht krantje leest, benut
de letterkunde voor zich.
De arbeid van den kunstenaar is: de
dingen te zien naar het wezen, dat is fijner
of heviger dan de anderen, en die visie te
openbaren. De kunstenaar is als een nieuwe
mensch; hij is een kind, een verwonderd
kind; hij ziet opnieuw, en moet het op
nieuw zeggen, hij breekt uit in zeggen,
soms in nieuwe woorden, soms in oude,
maar dan met een nieuwe trilling; dat Is
zijn eigene levenstrilling, en wij noemen
dat het rhythme.
Wat vragen wij van den kunstenaar
Wij allen vragen het genot, ons van ons
zelf bewust te worden. En in boeken der
groote schrijvers vinden wij gebetirtenis-
gen, die wij zelf beleefden, maar ze zijn nu
schooner; treffen wij personen aan, die wtj
zeiven hebben gekend; wij zijn het zelf; he
viger dan in het dagelijksch leven. Ook
vinden wij er van lotgevallen en personen
verhaald, die ons verderaf lijken; maar
heelendal vrèemd zijn ook diè ons toch niet.
Hoe komt dit?
Elke mensch heeft zijnen aanleg in zich,
maar door de omstandigheden des levens
komt ons eigen zelt maar zeer zelden tot
uiting. Ons eigenste wezen verkeert in een
levenslangen sluimer. Zeggen we b.-v. een
tiende van den mensch leeft, doch de rest
is schijndood. En die negen-tienden van ons
waarachtige zelf worden voor den spiegel
van het kunstwerk gewekt; wij zien wat wij
hadden kunnen zijn.
Het verschil tussehen den schrijver en
zijn lezer, is dus niet zóo groot; bij den
schrijver wordt dat negen-tiende slapende
gedeelte van zichzelf hem zoo fel bewusr,
dat hij het tot levende figuren in zijn boe
ken maken kan. Maar waar dat slapende
zelf van den schrijver tot scheppen voert,
bij den lezer voert het hem tot begrijpen.
Wij kunnen de scheppingen van den groo-
ten kunstenaar mensch als wij, begrij
pen. Wij kunnen uit hem het genot sma
ken, ons van ons zelf bewust te worden;
wel voelen wij lezend het verdriet van
onze eigen beperktheid, maar toch is er
bevrijding in die bewustwording.
De groote kunstwerken zijn eenvoudig,
banaal. De kunstenaar wil openbaren ons
aller leven, het menschelijke leven haat
en liefde, geluk, leed en dood, den strijd
van geest en zinnen; en om dat alles henen
aldoor de pracht van de zienlijke wereld,
van het uiterlijke leven.
Zie de ontzagwekkende romans van de
Russen Tolstoi en Dostojewski, vol van
de hoogste vreugde en het zwaarste lijden
van den mensch. Zie de groote Franschen
als Stendhal. Flaubert, Baudelaire. En ce
nieuwere Franschen als Romatn Rolland,
André Suarès, Charles Louis-Philippe. Hier
is het intellect, dat aan de wereld der zin
nen ontstijgen wilde, om op de hooge top
pen eencr geestelijke vrijheid op de arme,
dwaze wereld neer te zien; maar op die
hooge hoogten van cLen geest kon de
mensch het niet uithouden, hij moest weer
omlaag naar het menschelijk leven; rren-
schelijk geluk verkrijgt men niet door het
intellect, maar door het hart. Zie de groote
Duitschers Qoethe en Novalis.de groote En-
gelschen Shelley en Swinburne. Er is In
die allen de felle geestelijke strijd met het
gansche leven. In de Hollandsche litera
tuur niet aldus. In de Hollandsche boeken
slechts het kleine, dagelijksche lotgevar,
zonder den eeuwigen zin van dat alles. Ook
de tachtiger beweging, die naar een pre
cieuze, speciale kunsttaal zocht, werkte de
scheiding tussehen kunst en volk nog erger
in de hand.
De laatste vijftien jaren is er echter ver
andering gekomen ten goede.
De Middel-Nederlandsche literatuur was
internationaal, algemeen menschelijk. Haar
hoogste bloei was de mystiek. Dan kwarn
de renaissance met haar levenshartstocht;
een toppunt werd Vondel. Daarna voort
durend inzinking, allengs, tot de predikan
ten-literatuur vol slappe gemoedelijkheid
(de „Camera Obscura" is gelukkig niet een
beeld van de Hollandsche volksziel, zooals
men wel eens pleegt te beweren). Met Mul-
tatuli en de Nieuwe Oids kwam een ople
ving. De Nieuwe Oids bevrijdde slechts
van het oude; zij schiep niet het nieuwe.
(Zooals Gezelle alleen het twintig jaar vroe
ger reeds in Vlaanderen had gedaan.) In
1Ó04 was de nieuwe Nederlandsche litte
raire beweging tot een ledig manierisme ge
worden. Toen kwam er kentering. Hen-
riette Roland Holst verscheen met haar
„Nieuwe üeboort' vol smart om het
lijden van alle wezens, en heerlijk geluk om
een mogelijke bevrijding. Arthur van
Schendel kwam met „Een zwerver ver
liefd", waarin het gaat om het eeuwige men
schelijke verlangen, dat is: uit de, uit elke
werkelijkheid weg te komen. Johan de
Meester gaf zijn vaak onverkwikkelijken en
leclijk geschreven roman „üeertje", waarin
nochtans de liefde tot een symbool gaat
opbloeien. Een Boutens publiceert zijn
„Stemmen" en' „Vergeten Liedjes", dat is
de hoogste vlucht na Vondel. Dat is weder
het zingende gebed.
Deze genoemde kunstenaars wijzen op
een hernieuwing in de Hollandsche litera
tuur. Holland krijgt weer stem in de groote
Europeesche kunst. Holland, dat ondanks
zijn groote hart zoolang stemloos was, gaat
weer spreken. S.
PLAATSELIJK NIEUWS.
Voor Bloemend aal's zelfstandigheid.
De vereeniging „Bloemendaal's Bloei" heeft
bij Gedeputeerde Staten ingediend een
adres met betrekking tot Haarlem's an
nexatieplannen.
In dat adres wordt de door deze veree
niging op 14 Maart gehouden bijeenkomst
vermeld, waarin de voorzitter de annexatie
plannen critiseerde, en tot de slotsom
kwam, dat in een rechtsstaat als Neder-