ALGEMEEN WEEKBLAD Gedempte Oude Gracht 63. Telefoon 141. HAARLEM. 11e Jaargang. ZATERDAO 1 December 1917. No 48. Het Bloemendoolsch Weekblad. Trijs per jaar 2,60 Trijs per nummer 25 cents. Uitgave der N. Vennootschap „HET MIDDEN". Kantoor voor redactie en administratie: Advertent iën 10 cents per regel bij contract belangrijke korting. Dit nummer bestaat uit vier bladzijden. Advertenties, berichten, enz., worden aangenomen m den boekhandel van den heer CURN. Hl. BLADERGROEN, Bloe- mendaalsche weg 03, Bloemendaal. Ook zijn daar steeds afzonderlijke num mers van ons blad verkrijgbaar. Giften woningnood Schoten. X. IJ. Z. 100,—; A. D. 10,—; D. de W. 100,—; lezeres „Het Bloemendaalsch Weekblad", te Zierikzee f 15,B. 5,W. de B. 4,-; Mr. d. C. 5,— N. N. 10,— R. 60,— M. 25,— v. Z. 1N. N. 1, mevr. v. H. 2,50; de V. f 10,Totaal J 348,50. STAATKUNDIGE OPSTELLEN. 16 Scheiding der machten. Aan het einde van mijn vorig opsici heb ik de vraag gesteld: „Hebben wij nu ook werkelijk drie machten, gescheiden en elkaar in evenwicnt houdende en daar bij op de onmogelijkheid gewezen om dit Stelsel door te voeren, daar er op zeker oogenblik een macht moet zijn, die de hoogste is, die den doorslag geeit en waar door het evenwicht dus feitelijk verstoord wordt. Maar ook de scheiding zelve is niet streng doorgevoerd. Er zijn onderwerpen, welke uit hun aard zijn: wetgeving (het stellen van Dindeude rechtsregels, welker nakoming door bedrei ging van straf wordt afgedwongen), andere, welke uit hun aard uitvoering of recht spraak zijn. Men noemt dit het materieels wetsbegrip, waarbij men dus de daarin be: handelde stof, n.l. dè rechtsregel, op den voorgrond stelt. Echter treft men niet alleen rechtsstof aan in de Rijkswet; ook de Pro vinciale Staten, de gemeenteraden en de waterschapsbesturen kunnen in materiee- leu zin wetten (verordeningen) vaststellen en op overtreding hunner verordeningen straf bedreigen. Evenwel zijn bij de toekenning van ver schillende bevoegdheden aan de z.g. drie machten in den Staat de grenzen niet zoo scherp getrokken, dat werkelijk de Wet gevende Macht niets anders dan het stel len van bindende rechtsregels als haar taak mag rekenen, terwijl men ook heeft inge zien, dat niet alle bindende regels-door de Wetgevende Macht kunnen worden ge maakt, doch ook de Uitvoerende-macht re gels moet kunnen stellen. Ieder der mach ten heeft derhalve wel handelingen te ver- FEUILLETON. Het verstoorde Sinter klaasfeest. Ongeduldig wachtten de kinderen, alle klassen bij elkaar, in 't gymnasti-jklokaa1, dat met banken en stoelen was volgazet voor deze gelegenheid. Sinterklaas was om stipt neger, uur besteld, en het was er nu al bijna een kwartier over. De kinderen hadden onder de leiding van een meester, die muzikaal was, al wat liedjes gezongen, „Zie, de maan schijnt door de boomen'', en „Zie ginds komt de stoomboot uit Spanje weer aan", maar het gaf niks niemendal, Sinterklaas vei scheen niet. Kwart over negen. En een kwartier is een heele tijd als je wacht. De onderwij zers beraadslaagden in een zijvertrek. Het schoolhoofd schudde het hoofd,'n Vervelende boel," bromde hij, „stel je voor, dat hij heelemaal niet komt, wat moet je met de kinderen beginnen" „Laten we hem 'n boodschap sturen, opperde een onderwijzer. „Dat wou ik ook wel, maar de kerel woont heelemaal aan het andere eind van de stadEer je daar bent" „Ik weet er iets op," zei er een. „telefo neert ii aan mijnheer Schaarbeek, het hoofd van de school daar in de buurt of hij even wil laten hooren of de man naar ons toe is."' „Dat was niet kwaad," meende de hoofd onderwijzer. En zijn jas aanschietend, liep hij even naar den sigarenwinkel om daar te telefoneeren. Al heel spoedig was hij terug. „Hij schijnt vlak bij de school te wonen," richten, die volgens het materieel begrip bij een der andere machten thuis behoo- ren. Dit noemt men dan het formeel be grip. Alles wat gedaan wordt door het orgaan, dat we wetgevend orgaan gedoopt hebben, noemen we wetgeving, alles wat door het uitvoerend orgaan verricht wordt, wordt met uitvoering en alles wat het rechtsprekend orgaan doet, met rechtspraak betiteld. Dat nu bij ons de leer van Mon tesquieu slechts weinig gevolgd is, zien we hierin, dat de uitvoerende macht alge- meene regels geeft, dus „wetten" maakt, n.l. algemeene maatregelen van bestuur; het uitvoerend gezag heeft ook rechtspraak, juist als een gevolg van de doorvoering van de leer van Montesquieu, die onder rechtspraak alleen begreep de recht spraak op het gebied van het privaatrecht en strafrecht en dus niet administratieve rechtspraak; deze laatste is nu voor een groot deel opgedragen aan het uitvoerend gezag, zie b. v. art. 153 prov. wet en 179b gemeentewet. Wel wordt in artikel 154 der grondwet de al dan niet invoering eener administratieve rechtspraak aan den wet gever overgelaten en zou dus dit gedeelte van de taak der uitvoerende macht naar de rechterlijke macht kunnen worden overgebracht. Ten einde uitvoering te ge ven aan gemeld grondwetsartikel werd in 1891 een staatscommissie benoemd, wier rapport in 1894 verscheen. De voorstellen der commissie zijn echter nimmer behan deld, terwijl zooals de zaak van de invoe ring eener administratieve rechtspraak thans zich laat aanzien, aan hen nog enkel ëene historische waarde schijnt te kunnen worden toegekend. Toch werd in 1905 een poging tot uitvoe ring van het grondwetsartikel gedaan door minister Loeff. Het stelsel van diens ont werper wilde de wettigheid van elke admi nistratieve handeling (waaronder begrepen de Koninklijke vernietiging van besluiten van provinciale-, gemeentelijke en water schapsbesturen, doch niet de beschikkingen over den Koning genomen in de uitoefening van het opperbestuur der buitenlandsche betrekkingen) onderwerpen aan een rech terlijke controle. Ook deze ontwerpen zijn niet tot stand gekomen, zoodat administra tieve rechtspraak nog steeds blijft opge dragen aan het uitvoerend gezag. Tot bescherming der rechtszekerheid van de burgers, acht prof. Struijken het dan ook niet noodig, de administratie van haar terrein te verdringen en den rechter deelde hij den anderen onderwijzers mee, „ze zullqn er even heenloopen, en naar den sigarenwinkel den uitslag telefoneeren; die komen het dan hier even zeggen. Binnen het kwartier kunnen we zekerheid heb ben" 'n Kwartier is lang; het eerste kwartier wachten was ai erg geweest, maar dit twee de bleek nog erger. Wel hield de muzikale onderwijzer de kinderen nog een tijdje aan het zingen, maar allengs begaf de jeugd liet pleizier daarin; de gezichten rood. de oogen blinkend van opwinding, zoo zaten ze daar rusteloos heen en weer te schuiven op hun plaats, en meer en meer gaven ze blijken van ongeduld. Tusscheni het al zach ter Cn flauwer gezang in, werden uitroepen van ontevredenheid gehoord. De meester had een heel karwei om den troep oogen- schijnlijk althans ordelijk te houden. Het was nog even vóór halitien, als de man uit den sigarenwinkel met bescheid kwam. Met een gezicht, waarop een weinig leedvermaak te bespeuren was, vertelde hij: „Mijnheer Schaarbeek heeft getelefo neerd, dat hij den concierge van zijn school uitgestuurd heeft om naar dien Sinterklaas te informeeren. Het is gebleken, dat de vent in zijn buurt, die toch ook al niet veel bijzonders is, ais een ongunstig individu bekend staat, als een „sjappie van den eersten rang," zoo drukte de concierge zich uit. Hij was naar zijn huis gegaan en hoor de daar van 's mans vrouw dat hij in „vol ornaat" en met zijn opvouwbaren staf dien morgen om kwart over acht was uitgere den; als hij er dus nog niet was. dan zou hij zeker wel zijn opgehouden onderweg" De onderwijzers keken elkaar eens aan. „Wat 'n toestand, wat 'n toestand," zeiden daarop te introduceeren, doch geldt slechts' de vraag, of de administratie behoorlijk haar taak als rechtscheppend orgaan heeft vervuld, m. a. w, of ze behoorlijk, d. i. on der behoorlijke waardeering van het alge meen en het bizondere belang, heeft gehan deld, zoodat de vraag naar den rechtstaat opnieuw als één vraag behoort te worden gesteld: hoe verzekert men een behoorlijke administratie? Afgescheiden van de vraag echter over de al- of niet wenschelijkheid om de admi nistratieve rechtspraak aan de rechterlijke macht op te dragen, blijft toch deze mate rie, materieel tot de rechterlijke macht be- hoorende, formeel onder uitvoering begre pen.' De wetgevende macht heeft voorts ge stroopt op het gebied der uitvoerende macht, bovenal door dat zij de begrooting vaststeit, door dat haar is opgedragen de naturalisatie van vreemdelingen, de verkla ring van algen een nut eener onteigening, enz., de wetgevende macht oefent verder rechtspraak uit (administratieve recht spraak) door liet onderzoek der geloofs brieven, evenais de Prov. Staten en de ge meenteraden; bovendien zou haar volgens artikel 126 der grondwet opgedragen kun nen worden liet oordeel over de rechtma tigheid eener uitgas e, in welk geval de Kamer ook het concrete geval zou toet sen aan den abstracten regel, streng uit spraak doende volgens liet recht. De rech terlijke macht heeft ook uitvoerende macht, b: v. als de kantonrechter een voogd be noemt, dan is dit geen rechtspraak, maar uitvoering. Heeft nu de rechterlijke macht ook wetgevende bevoegdheid Neen, dit verbiedt artikel 12 der wet A. B. Volgens de leer van Montesquieu zou de rechter lijke macht ook in dien zin onafhankelijk moeten zijn van de wetgevende macht, dat het haar vrij zou staan eene wet buiten toepassing te laten wegens strijd inet dc grondwet; ons artikel 121, lid 2, der grond wet maakt echter in dit opzicht de rechter lijke macht ondergeschikt aan de wetge vende macht. Een strenge doorvoering van de ieer van Montesquieu zou voorts niet toelaten, dat de wetgevende macht gezamenlijk door den Koning en de Staten-üeneraal werd uitgeoefend, daar liet initiatief van den Koning als een daad van wetgeving is te beschouwen, terwijl hij tegelijkertijd de uit voerende macht bezit. De wetgevende macht zou dan uitsluitend aan het parie hun onthutste blikken. „Hoe komen we aan den man?" vroeg er een. „Jaa.zei het hoofd, „hoe kom je aan zoo n manHij heeft zich als Sin terklaas aangeboden, hèHij had een ander schoolhoofd als referentie opgegeven, mijnheer Blommer, en dien heb ik naar hem gevraagd. Die zei, nou ja, dat het na tuurlijk geengeen man van een aristo cratische familie was, maarje moclit blij wezen dat je iemand kreeg. Hij had wateigenaardige manieren, maar als je hem maar flink aanpakte, zoodat hij z'n meerdere in je voelde, dan was hij heel wel bruikbaar „Wij zitten er intusschen maar mee," con cludeerde hij spijtig, „we waren er vroe ger nog beter aan toe, toen meester Ege- ïnan er nog wasDat was 'n aardige Sint. En wat 'n gemak. De kleeren trok hij hier aan. Alles legden we den dag van tevoren klaar. En het was proper ook. hè. Ons eigendommaar wat moet je doen? Toen hij weggegaan is, was er niemand.." De onderwijzers blikten wat verlegen; geen van allen had liet dit jaar aangedurfd, den aardigen, geschikten Egeman te ver vangen. En nóg „Ik op mijn leeftijd heli daar niet veel lust meer in." begon het hoofd, „maar ik had wel gehoopt, dat er een van de andere heeren"En hij sloeg een aarzelenden blik om zich heen. Maar als de nood op liet hoogst is, is de redding nabij. Een heel lang broodmager jongmensch trad naar voren. Het was Rail- dijk, dc nieuwe onderwijzer van de eerste klas. „Ik wil het wel probecren," zei hij kor- ment moeten behooren. Ook het recht om deel te nemen aan de beraadslagingen door de ministers en de mogelijkheid, dat de ministers lid van de Kamers zijn, strijdt met de theorie. Op de benoeming van üe ministers oefent verder het parlement grooten invloed uit, terwijl de leden der rechterlijke macht worden benoemd door de uitvoerende macht en op de benoeming van leden van den Hoogen Raad wederom door een deel der wetgevende macht groo ten invloed wordt uitgeoefend door het op maken van een voordracht. Dat er geen evenwicht bestaat tusschen de drie machten, spreekt wel vanzelf; het valt niet te ontkennen, dat in onzen staat de wetgevende macht de hoogste macht is en dat de Tweede Kamer dat deel is van die macht, hetwelk den grootsten invloed uitoefent. i Noch de Koning alleen, noch de Staten- üeneraal bezitten rechtsvormendc autori teit; slechts door hunne verbinding wordt die bevoegdheid geboren. Deze stelling wordt echter niet door ieder toegegeven. Jhr. mr. A. F. de Savornin Lohman begint de derde, over de wetgeving handelende, af deeling van liet 1ste deel van zijn werk „Onze Constitutie" met de verklaring, dat de Koning en de Koning alleen in ons land de wetgever is. Waar meer en meer erkend wordt, dat de hoogste macht uit haren aard één en ondeelbaar is, gaat het volgens genoemden schrijver niet aan, den wetgever tegenover den Koning te stellen, waardoor in onze staatsinstellingen een zonderlinge twee strijd of dualisme geboren wordt, of wel waardoor de wetgever tot het eigenlijke hoofd van den staat wordt gemaakt en de Koning tot een daaraan ondergeschikt, al thans een daarvan afhankelijk orgaan. Ook prof. Buijs (De Grondwet, deel I, pag. 335) blijkt geheel dezelfde theorie aan te han gen, waar hij zegt dat het waar is, dat in den strengsten zin van het woord de Ko ning zelf de wet geeft, want alleen door zijne sanctie krijgt zij bindende kracht, maar dat de inhoud van de wet niet alleen door hem kan worden vastgesteld. De laatstgemelde opvattingen leiden ech ter, evenals bij de leer, die den Koning niet als wetgever erkent, in de praktijk tot dezelfde uitkomst. Immers, of men den Koning, dan wel den Koning in vereeniging met vertegenwoor diging als wetgever denkt, of men de vast stelling van den inhoud van den rechts- daat, „als er niemand op tegen is," voegde hij erbij, met een zenuwachtigen, wat schu wen blik naar de oudere collega's. „Neen, graag, heel graag," riepen allen. „Had het maar eerder gezegd, dat je er voor te vinden was,", zei het schoolhoofd, „we waardeeren het allemaal, dat je het doen wilt. Dan moeten we maar vlug op schieten ook. Kom dan maar mee." En hij ging Randijk voor naar een soort Van leermiddelenmagazijntje, dat ernaast lag, de zoogenaamde rommelkamer. Daar ontsloot hij een lade, trok de bullen te voor schijn. Randijk, eigenlijk wat spijtig over zijn uit louter hulpvaardigheid gedaan aanbod hoe moest hij, schuchter als hij was, het met de kinderen tot een goed eind brengen begon schichtig en aarzelend de kleeding- stukken te bevoelen en te bezien. Hij woel de met zijn nerveuze handen ailes door- elkaar, en het schoolhoofd moest hem be hulpzaam zijn. „Als hij je maar niet te kort is. Egeman was veel kleiner dan u," zei hij, terwijl hij een purperen rok aangaf. Randijk stapte er in. en bond hem met de banden om het mid den. Heele einden van zijn kamgaren broekspijpen kwamen eruit. „Sla je broek wat om," raadde het hooid. En zoo deed Randijk; nu kwamen alleen een paar eindjes van zijn grijze sokken en zijn bottines er onder uit. Haastig wierp zijn helper hem het witte koorhemd over het hoofd, knoopte de bandjes aan den hals vast, dan hing hij hem de paarse stool om. Tot zoover ging alles van een leien dakje; maar de baard gaf meer moeilijkheden. Er waren er twee bij de uitrusting. „Eén voor het verlies," gekte het schoolhoofd. Ran-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1917 | | pagina 1