lie Jaargang. ZATERDAG 8 DECEMBER 1917. No. 49 JCet Bioctnendaabcb Weekblad. Redactie en Administratie: Prijs per jaar f2,60 Advertentiën 10 cents per regel. Ged. Oude Gracht 63 Telefoon 141 Haarlem. Afzonderlijke nummers 10 cent Dit nummer bestaat uit vier bladzijden. Advertenties, berichten, enz., worden aangenomen in den boekhandel van den heer CURN. NI. BLADE.htiROE.N, Bloe- mendaalsche weg S3, Bloemendaal. Ook zijn daar steeds afzonderlijke num mers van ons blad verkrijgbaar. EERSTE LEZING VAN Dr. G. A. VAN DEN BERGH VAN EYSINGA. Wèl een zeer belangwekkend onderwerp, dat dr. Van den Bergh van tysinga voor zijn lezingen te Bloemendaal koos: „Twee erlei Joodsche twijfel", zooals die blijkt uit de boeken Job en Prediker, merkwaardige producten van den Joodschen geest. In „Job" wordt het probleem uer godue- lijke gerechtigheid, de z.g. Theodicee", aan de orde gesteld. In „Prediker" openbaren zich de levensmoeheid en het pessimisme van den door Griekschen invloed uit zijn geestelijk evenwicht geraakten Jood. Maandagavond ging het dus over „Pre diker" (een naam die eigenlijk naar het oorspronkelijke Hebreeuwsch als Predik ster vertaald had moeten zijn; naar men wel beweren wil, wordt n.l. de Wijsheid er mede bedoeld. Vroeger werd aangenomen, dat Koning Salomo de schrijver van „Pre diker" zou zijn geweest, doch reeds Hugo de Groot heeft, en hij voor het eerst, aan getoond, dat zulks onmogelijk was. Spreker van dezen avond geeft nog verdere bewijs gronden voor de zekerheid, dat niét Salomo de schrijver van „Prediker" kan zijn. Beiden boeken Job en Prediker ligt eenzelfde probleem ten grondslag, n.l. üe twijfel van den Jood aan zijn voorvaderlijk geloof. Van het Joodsche geloof waren etc twee voornaamste leerstellingen: 1°. er Is maar een God; 2°. er is een Goddelijke vergelding. Aan de eerste twijfelden de Joden, (be houdens eenige uitzonderingen, zooals de bekende „spotters",) niet; de tweede ieei- stelling echter wekte twijfel bij velen. De Joden vereerden Jahwe, die de God was van het Joodsche volk-als-geheel, meer dan van de individuen. De verhouding der individuen tot Jahwe was er dan ook meer een van hoop, dan van overtuiging, wel ba den zij hem om hulp, maar als die hu'ip niet kwam, troostten zij zich met de overweging dat die hulp dan wel aan hun kinderen of kleinkinderen gegeven worden zou. (Be denk hoe zegen en straf voor de daden der ouuers den kinderen tot in het 3e en 4e ge slacht treffen kon.) De vcreering door de Israëlieten aan Jahwe betoond, was dus zeer uiterlijk; zon der die diepere gemeenschap met hun God, en zonder een hoog zedelijk verantwoorde lijkheidsgevoel der individuen elk voor zijn eigen daden tegenover Hem. Het waren de profeten, dit iiet eerst het zt'delijk wezen van üoo openbaarden, en leerden, dat God niet met de iippen doch met daden, met lecht en gerechtigheid ge diend wilde zijn. En elk zedelijk kwaad den bedrijver zeiven straft. Ten tijde der ballingschap, toen het Jood sche volk als zoodanig dus eigenlijk niet bestond, kwam het individualisme uitter- aaid tot erkenning. De joodsche wijsheid staat ook op het standpunt van het individualisme. Deze wijsheid was allerminst, gelijk die der Grie ken, beschouwend, doch geheel gericht naar het uiterlijk, als naar persoonlijk levens geluk, enz. Het scheppingsverhaal in Genesis 111 is dan ook niet, zooals de kerk aanneemt, eeire verklaring van de zonde der menscheu. maar een afkeuring van de wijsheid, van de ware wijsheid, die naar den zin van leven en wereld speurtWat beduidt alle menschelijke kennis De mensch moét niet wijs zijn uit eigen kracht; alleen God is wijs. En omdat als het hoogste wordt ver wacht het levensgeluk op aarde, hoort men. zoo vaak in de Joodsche literatuur de vraag weerklinken: waarom gaat het den goeden menigmaal slecht, en den slechten goed in de wereld Men voelt de we reld vol onrecht, en om haar daaruit te verlossen, wordt aldoor de Messias ver wacht. Als de Grieken, eindelijk, zegepra lend over de Perzen, met de Joden in aan raking komen, meenen de laatsten dat de gewijzigde staatkundige omstandigheden den Messiaanschen tijd brengen zullen. Maar deze bleef uit en de, beschouwende, wijsheid der Grieken bracht den Joden juist een vervreemding van het vaderlijk geloof, en daarmede een innerlijke verscheurdheid. Het boek „Prediker" nu is onjoodsch. Pre. diker gelooft niet in een Messias, noch aan toekomstig leven. Hij is de zwaarmoedige zegger van het „ijdelheid der ijdellieben, alles is ijdelheid," ontgoocheling.) Hij ziet slechts droeve doelloosheid in het be staande, de vermoeiende eentonigheid uer telkens weerkeerende zelfde dingen. Als wij naar hem luisteren, is het of we de stem hooren van den modernen, nerveuzen mensch, wiens geestelijk evenwicht door den redeloozen aanblik der wereld ver stoord werd. Alle genot wordt door hem beproefd; alles blijkt teleurstelling, ijdelheid. Ook de wijs heid, want wel antwoordt hij op de eigen vraag welke dezer twee de beste is: de wijsheid of de dwaasheid, dat de wijs heid zulks is, doch vol bitterheid voegt hij er aan toe, dat zoowel de wijzen als de dwazen moeten sterven. Het menschenlot is hem een ledige waan, enweifelmoedig leert hij, het te dragen omdatmen God vreezen moet. Vreest God en leeft, en, eenmaal levend, haal je geen muizenissen in je hoofd, maar geniet het leven op aangename gepaste wijze. In een ander hoofdstuk weer klinkt zijn klacht om al het onrecht op de werdd. Hij lijdt eronder. (Ziehier ook weder een mo derne klank.) Doch hij denkt er niet over het te bestrijden. Wat zullen we ons ver moeien? Het geeft toch niets. Geniet ile- ver het goede des levens. Rechtvaardigen en onrechtaardigen treft toch hetzelfde lot. Geniet Het Léven is het schoonste, het beste. Eeir levende hond is beter dan een doode leeuw. Maar grootsch is een inzicht, daar aan vastgeknoopt: Leven is: weten dat wij sterven moeten. Hij is vol bedachtzaamheid, vol egoïsme, vol berekening. Wees niet slechtuit vrees voor God, zegt hij, of: houd bij uw genotzucht rekening met het gerecht. Zwijg, zegt hij elders, want spreken is ge vaarlijk. Het is alles vrees voor, wat hij be lijdt, geen liefde tot Godangst slechts voor Diens macht. Zijn God is de rest van het voorvaderlijk geloof. Hij wanhoopt aan het hoogere, en predikt het leven. het lever, met een, matig, behoedzaam, levensgenot envrees. Hij is onder den invloed van het Hellenisme tot dien twijfel geraakt, doch de bitterheden van dien twijtei spreekt hij op verrassend schoone wijze uit. Hij poogde het Hellenisme met 'net Jodendom te verbinden, en zijn geschrift geeft ons zijn tragische onmacht daarbij ontroerend te aanschouwen. Meèr kon hij niet volbrengen. Later ech ter zal in Alexandrië de beweging in die richting aanvangen. In „Prediker" geen liefde tot God, geen gevoel der verborgen harmonie van God en mensch en alles met het Oneindige. Slechts de ménsch is er, als het middel punt. Alles moet worden ingericht op diéns belang. Van zijn bonte „wijsheid" vol tegenspraak is èen vaste waarheid te zeggen: De ver zoening tusschen ervaring en geloof komt bij hem niet tot stand. Wat wij bij Predi ker echter missen, wij zullen het vinden bij Job. Daarover op de volgende lezing, op Maandag a.s. De beide voordrachten, aan dit meesterstuk van de Joodsche letter kunde (op 10 en 20 Dec.) te wijden, zullen ook voor hen, die verleden Maandag ver hinderd waren, na lezing van dit verslag, gemakkelijk te volgen zijn, daar zij op zichzelf één geheel zullen uitmaken. Wij wekken een ieder op, deze buitenge woon belangwekkende lezingen te gaan bij wonen. Want buitengewoon belangwekkend durven wij alreeds voorspellen, dat die ook zullen zijn, na den voortreffelijken indruk, dien wij van de eerste kregen. S.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1917 | | pagina 1