SPORT. 3de Klasse F. Ned. Voetbal-Bond. B. V. C. „Bloemendaal" I Den Helder I. 1—1. üp verzoek van Den Helder werd deze wedstrijd des morgens om lü uur gespeeld. De Bloemendalers komen noodgedwon gen weer met een eenigszins gewijzigde opstelling uit. Beide partijen pakken dade lijk Hink aan, doch in het veld zijn onze witten iets in de meerderheid. De achter hoede der gasten weet echter de voorhoede der thuisclub wel in bedwang te houden. De stand is nog 0—0, wanneer gestopt moet worden, doordat beide ballen defect zijn. Na de gedwongen rust valt Den Heider onophoudelijk aan, maar door het uitsteken de verdedigen, vooral van C. Strik en J. Sunter en in laatste instantie van den kee per Beijk, duurt liet vrij lang voor de gas ten de leiding nemen. De Bloemendaal- voorhoede pakt nu weer beter aan en be stookt herhaaldelijk het doel der bezoekers. Niet lang voor half-time wordt uit een door Jansen goed genomen handsbal, welke via de lat en den keeper in het net terecht komt, gelijk gemaakt. In de tweede helft speelt Bloemendaal met 10 man, daar de linksbuiten van verder spelen moet afzien wegens een opgeloopen trap. Zoowel de voorhoede als de achter hoede werken echter zoo enthousiast, dat Den Helder geen oogenblik de overhand krijgt. Daar zoowel Roskam als Sunter na rust een goede partij back spelen, waar door de Heldersche voorhoede het doel der witten niet dicht kan naderen, krijgt de kee per slechts verre schoten te behandelen, wat hem naar behooren afgaat. Van de witte voorhoede zwoegen vooral Metz en Paauw enorm. De laatste laat den Helder - schen achterspelers nog al eens zijn hielen zien en ware zijn schot beter geweest, dan had hij waarschijnlijk wel voor de overwin ning gezorgd. Daarbij komt, dat de doel wachter der tegenpartij zich goed weerde. Er wordt niet meer gedoelpunt, zoodat de eindstand 11 wordt, welke cijfers wel goed de spelverhouding weergeven. UIT ANDERE GEMEENTEN. Groote keuring en voorjaarstentoonstel ling-. In de op 6 Dec. gehouden vergadering van de financiëele commissie belast met het bijeenbrengen van een waarborgfonds voor de in April 1919 te Haarlem te hou den Bloemententoonstelling, bleek, dat het fonds waarvoor f 6000,als minimum werd gesteld, reeds meer dan 10.000, bedroeg. Voorzeker een groot succes voor de commissie. Een woord van waardeering aan de inschrijvers. Nu is het doorgaan van de tentoonstelling verzekerd. MUZIEK. Haarlem's Zanggenot. Maandag l.t. gaf „Haarlem's Zanggenot" in de ..Sociëteit Vereeniging" een feestconcert. onder leiding van Willem Andriessen. De koren klonken uitmuntend onder zijn leiding. Willem An driessen speelde op de van hem bekende voortreffelijke wijze een Ballade, een Noc turne en een Etude van Chopin, en Listzt's „Waldesrauschen". Als solo-zangeres trad op mevrouw Mary Schurée, die terecht zeer veel bijval vond. Den heer Andriessen, die de vereeniging als leider gaat verlaten, werd onder aanbieding van een lauwer krans, een hartelijk woord van dank ge bracht, voor al wat hij voor de vereeniging gedaan heeft. TOONEEL. Ue Maagd van Orleans. Door de N. V. „üroot Tooneel" van Amsterdam zal Zon dag a.s. in den Stadsschouwburg opge voerd worden „De Maagd van Orleans" (Jeanne D'Arc), van Fred, von Schiller. Dit stuk werd in Valkenburg en Amsterdam meer dan 75 maal met groot succes gege ven. De costumeering is van de firma Hel sloot, de requisieten en verdere monteering van de firma Beyne. In dit stuk treden op de dames; Marie Gilhuys, Sara Heijblom, Jo Hoff, Coba van Dalsum, mevr. BigotEggers en de heer- ren: Gerard Arbous, Albert van Dalsum, Charles Gilhuijs, Coen Hissink, J. Boezer, W. v. d. Hoogh, M. van Gestel, B. Wilmar, W. Huijsmans, E. van Vrijberghe de Co- ningh. VAN HIER EN DAAR. Uitvoering der Scheurwet. Wij ontvin gen onder dezen titel een door onzen plaatsgenoot den heer S. W. de Clercq, directeur van het Productie-kantoor voor Noordholland, geschreven artikel, dat, of schoon belangrijk genoeg, vanwege onze geringe plaatsruimte niet in zijn geheel kan worden opgenomen. De strekking van het artikel is deze: De voedingsmoeilijkheden zullen niet, zooals velen thans meenen, spoedig voorbij zijn. Integendeel, nog ge- ruimen tijd kan de schaarschte aanhouden. Daarom dient onverwijld de Scheurwet te worden uitgevoerd. Zij is een noodmaat regel, goed, maar de nood is er, en dus dient de maatregel toegepast. Men wachte dus niet, maar beginne on verwijld. Scheuren vóór de winter invalt, is vooral voor de zwaardere gronden nood zakelijk. Tevens bestelle men het noodige zaaizaad en pootgoed nu reeds; de adres sen der erkende handelaren zijn bij de plaatselijke Landbouwcommissies te ver krijgen, welke tevens kunnen mededeelen welke gewassen verbouwd mogen worden. De minister zal een datum vaststellen waarop het scheuren moet zijn geschied. Wie dan aan zijn scheurplicht niet voldaan heeft, kan gestraft worden met een boete van 6000,of 6 maanden hechtenis, ter wijl het scheurplichtige land publiek ver huurd kan worden en de overtreder zijn recht op schadeloosstelling verbeurt. De vraag is nu, hoe de bezwaren worden verminderd. Het beste middel daartoe is ruime toepassing van overdracht van den scheurplicht. De moeilijkheden worden aan merkelijk kleiner, wanneer zooveel moge lijk scheurplichtige kleine perceelen wor den samengevoegd tot grooter complexen. Wanneer in een bepaalde gemeente men overwegende bezwaren meent te zien in het zelf sclieuren, waarom vereenigt men zich dan niet,benoemt een paar vertrouwensman nen en zendt die er op uit om te probeeren aller scheurplicht over te brengen naar een streek, waar men niet op het scheuren te- genheeft. Aan het slot van zijn artikel wekt schrij ver tot samenwerking op; alleen daardoor kan veel worden bereikt. LETTEREN EN KUNST. Cursus Ned. Letterkunde, door W. L. Bol- dingh—Goemans, 13 Nov. (Vervolg Guido Gezelle). Gezelle is een der voorgangers van den nieuwen tijd, de zanger der be wuste levensuiting, der levensvreugde in dieperen zin, der levenstevredenheid en dankbaarheid. Hij is geweest een nieuw mensch, niet een modern mensch, maar nieuw, frisch, jong van innerlijkheid, be gaafd met een onverflauwde levensvolle bezieling, en levensliefde wekkend in allen en alles wat hem naderde. Tevens een be spiegelend mysticus: levend in zinnen emotie; een zinnen-emotie, die alleen ver liefden kennen, n.l. de emotie waarin de mensch jubelend uitroept, dat het leven een zegen is, omdat het levend is. Als het harte boordevol was, dan stroomde het over in een vloed van gevoel, meesleepend en on tembaar. Het ging hem allemaal natuurlijk af; hoe had hij alles lief, de dieren, de boo- men, de zonne, de lente! Alles werd be zongen. Vele verzen werden besproken en gele zen. Uit dienzelfden tijd der jeugd dagteeke- nen ook de gebeden en verzen van smart doortrokken; er zijn gedichten onder, ge drenkt in tranen, andere die de teederste uiting zijn eener liefhebbende en naar liefde en vriendschap dorstende ziel. Maar ook, hoe machtig overweldigt hem de blijd schap soms, en welk een dankbaarheid spreekt er uit het gedicht: Een bouke keer- zen, (een handvol kersen)hoe gloeiend en sappig lonken de roode kersen ons tegen en hij houdt het gloeiend rood voor onze oogen en laat het sap op onze lippen druppelen. Eindelijk vermoeid van al het aardsche, spreekt hij nog in een extatischen zang het verlangen uit naar den dood in het laatste gedicht, dat hij maakte eenige weken voor zijn dood: Ego Flos: ik ben een blom, een gedicht als een kreet om verlossing en van bovenaardsche schoonheid. Voor Gezelle was dichten geen kunste, maar een gunste, zooals hij dat ook zelf weer heeft uitgedrukt in zijn kleendichtjes. ANDERS WORDEN. Wij moeten anders worden! Werkelijk? Vele menschen zijn van de noodzakelijkheid daarvan nog niet overtuigd. Zij geven wel toe dat vele toestanden en maatschappelijke verhoudingen anders moeten worden en ook heeft de oorlog een duw gegeven aan hun oppervlakkig dwepen met beschaving en vooruitgang, maar dat de mensch zich be- keeren, cl. i. radicaal anders worden moet, daarvan willen zij in nun groote braafheid niet weten. In al hun woorden klinkt steeds weer door het thema: wij zijn fatsoenlijk- brave menschen. Anderen wijzen op wat de mensch kan, op wat in de laatste eeuw ontdekt en uit gevonden is en zij vragen: hoevele dingen bezitten wij niet, waarvan onze vaderen nooit gedroomd hebben? Ik wil dat niet ontkennen. Toch meen ik, dat daarmee de feitelijke toestand en verhoudingen niet zuiver weergegeven zijn. Want alle dingen die wij hebben, hebben ons ook. Wij hebben ons een tijdlang verheugd in het bezit, nu beginnen we langzamerhand te vermoeden, dat wij tegelijk bezeten worden. Het gaat ons met den rijkdom van ons leven als die schipbreukeling, die zichzelf redden wilde en tevens een groote klomp goud. Hij draagt het goud, maar het goud trekt ook hem in de diepte. De hardwerkende mannen van onzen tijd: de zakenmenschen, de fabrikan ten, de arbeiders, zij hebben niet alleen hun beroep en hun werk, doch het beroep, het werk heeft ook hen. Er zijn niet veel rus tige, blijde menschen, daarentegen wel vele zenuwachtige, geprikkelde, moede en afge werkte. Het is dan ook gebleken een groote waan te zijn, dat datgene wat wij hebben en denken, het leven op zooveel hooger peil zou kunnen brengen en de menschen beter maken. Wij zijn reeds lang slaven van onze gewoonten, inrichtingen en behoeften. De dingen zijn ons geworden tot een vuur, dat ons verteert. Zij benemen ons den adem en doen ons ondergaan het lot van het kind, dat door de geschenken van zijn broers en zusters doodgedrukt werd. Wij mogen niet verder op dezen weg. Hoe langer wij op hem blijven en voortgaan, des te verder geraken wij van het doel. Want dat wij juist niet hebben wat wij het meest behoeven en dat wij niet zijn wat wij zijn moeten en kunnen, dat houdt onze toekomst tegen. Daarom zijn de poorten voor ons gesloten en hangen de snaren, welke God in onze ziel gespannen heeft, slap neer en geven zij geen geluid. Velen ont breekt het, helaas! op dit punt.aan zelfken nis, velen willen hier de waarheid niet, want, gelijk Nellie van Kol terecht gezegd heeft: „Zelfkennis stelt ons onophoudelijk tegen over lievelingsfouten, lievelingszonden, lie velingsdwalingen, die wij uit trots of vaische schaamte of zwakheid niet willen uitroeien. Dan sluiten wij liever de oogen voor al dat verborgene en blijven stilstaan bij hetgeen aan de oppervlakte ligt endie opper vlakte is leugen." Toch schijnt het of sommigen de nood zakelijkheid van het anders-worden besef fen. Zij zien het lawineachtig aangroeien van het kapitaal en de fabelachtige verrij king van enkelen, terwijl zoovele anderen in armoede en nood moeten blijven. Gelijk eens in het Romeinsche rijk, staan rijken en ar men tegenover elkaar. De klove wordt grooter. Daarom roepen zij met luide stem om grondige verandering van onze maat schappelijke toestanden. Zij zagen met groeiende onrust de krijgstoerustingen der volkeren; hoevele menschen werden daarbij gebruikt, hoevele millioenen guldens ver spild! Zij hebben getracht de hand te rei ken aan de vrienden des vredes in andere landen, helaas! vergeefs. Maar nu schreeuwde de oorlog het dan ook uit: het moet anders worden! Wij zien nog andere dingen. De macht der verleiding tot zinlijkheid is tot in 't ma- telooze gestegen. Een vreeselijk speculeeren op de dierlijke instincten van den mensch had en heeft vaak nog plaats in bioscopen, tingeltangels, kroegen en in een pikante litteratuur. Moet dat zoo blijven Zijn wij gewoonweg gedoemd om toe te zien hoe vele, vooral jonge, menschen vergiftigd worden geestelijk en lichamelijk? Neen! roepen wij, dat moet anders worden! Doch in de allereerste plaats moeten de menschen anders worden, vooral de gods dienstige menschen. Zij zijn trotsch op hun. godsdienst. In plaats van iets in hun hart te hebben van zijn ontferming, zien zij laag neer op hen, die niet godsdienstig zijn naar hunne opvatting. Zij hebben met elkaar ge twist over de „zuivere" leer en over de „zui vere" kerk, maar zij_ zijn geen macht ge weest in het leven; 'zij hebben geen dam opgeworpen tegen het bederf. Zij heulen veeltijds met den Mammon. Zij hebben niet geprotesteerd tegen wat door „christelijke" regeeringen en partijen in Gods naam gods lasterlijks is gedaan in het volkeren- en maatschappijleven. Zij hebben het konink rijk Gods gemaakt tot een idylle van na- dit-leven; zich naar 't schijnt thuis voelend in een wereld, die kreunt van onrecht en geweld, hebben zij dat koninkrijk, hetzij door te zwijgen, hetzij door te spreken, vaak geschaad. Daarom moeten ook de gods dienstige menschen anders worden. Wat onze tijd noodig heeft? Menschen, die zich niet door de dingen en niet door de menschen en niet door de verhoudingen tot slaven laten maken. Menschen, die in staat zijn hun woord en hun wil te zetten tegen den bedorven tijdgeest. Menschen, die met hun gansche ziel alleen aan God toe- behooren. Zulke menschen hebben wij noo dig, want als er menschen komen, dan zul len de toestanden en verhoudingen men- schelijk worden, dan zal deze aarde, die zooveel onmenschelijks aanschouwt, men- schelijk worden. Alleen, de vermaning, de roep tot bekee ring verklinkt in den wind. Ga heen en pre dik aan de slaven van onzen tijd, die niet eens weten of willen weten, dat zij slaven zijn: „wordt anders!" Zij willen niet anders worden en als zij het in eenige goede oogenblikken willen, zoo kunnen zij 't niet. Het gaat hun als het kind, dat niet staan kan en toch staan wil en zich nu bij het hoofd grijpt om zich daaraan op te heffen. Maar dat kan nooit. Eerst als ik gezien zal hebben, dat een ruiter zich aan zijn eigen haren uit het moeras trekt, zal ik het voor mogelijk houden, dat een mensch uit zichzelf anders worden kan. Uit zichzelf, uit eigen aandrift kan hij op zijn hoogst wat be schaafder worden, maar dat gaat, zooals het woord ook reeds aanduidt, óm buiten de kern van zijn wezen. Daarom hebben wij noodig een nieuwe mogelijkheid om te le ven, een nieuwe kracht, een helper, die ons MEVR. G. v. d. BRINK, Cor set ière, KEIZERSGRACHT 772, AMSTERDAM. ELKEN VRIJDAG AANWEZIG IM „HOTEL CENTRAL" LANGE POTEN, DEN HAAG. uit het moeras helpt. Wanneer die ver schijnt, wordt mogelijk, wat te voren onmo gelijk was. Dan komt naast het: „wij moe ten anders worden", te staan het „wij kun nen anders worden". M. E. H. W. Naschrift. Ds. Wieringa, onze hooggeachte vroege re medewerker van „Het Midden", gaf in een vervolg II op bovenstaande belangrijke beschouwing als zijne zienswijze te ken nen, dat onze bekeering de grootste dienst is, dien wij aan de anderen kunnen bewij zen, en dat wie Jezus ontdekt, de moge lijkheid ontdekt om anders te worden. Je zus is onze helper uit het moeras. Aangezien Jezus, volgens den schrijver, is ons waarachtig wezen, (christelijke leeraren van alle tijden hebben ditzelfde in allerlei voicen verkondigd), zijn wij van oordeel, dat hij ons niet gegeven heeft wat hij beloofde: een formuleering voor een nieuwe uitkomst. Het gaat er omwat zou Jezus nu en hier: gedacht, gewild en ge daan hebben, m. a. w. wat moeten wij zelf nu en hier denken, willen en doen. T. Oud proza. Niet in oude liederen al leen valt te lezen, dat gebeurtenissen van deze dagen zijn voorzien. Ook in oud pro za kan men profetieën vinden. Zoo is een onzer lezers zoo vriendelijk geweest uit Heine af te schrijven wat deze in deel I van „Ueber Deutschland zeide: „Denn weim die Hand des Kantianers stark und sicher zuschlagt, weil sein Herz von keiner traditionellen Ehrfurcht bewegt wird; wenn der Fichteaner mutvoll jeder Gefahr trotzt, weil sie für ihn in der Reali- tat gar nicht existiert; so wird der Natur- philosoph dadurch furchtbar sein, dass et mit den ursprünglichen Gewalten der Natur in Verbindung tritt, dass er die damonischen Krafte des altgermanischen Pantheismus beschwören kann, und dass alsdann in ihm jene Kampfiust erwacht, die wir bei den alten Deutschen finden, und die nicht kampft, um zu vernichten, noch um zu sie- gen, sondern blosz um zu kampfen. Das Christentum und das ist sein schönstes Verdienst hat jene brutale ger- manische Kampflust einigermassen besanf- tigt, konnte sie jedoch nicht zerstören, und wenn einst der zahmende Talisman, das Kreuz, zerbricht, dann rasselt wieder em- por die Wildheit der alten Kampfer, die unsinnige Berserkerwuth, wovon die nordi- schen Dichter so viel singen und sagen. Jener Talisman ist morsch, und kommen wird der Tag, wo er klaglich zusammen- bricht. Die alten steinernen Götter erheben sich dann aus dem verschollenen Schutt und reiben sich den tausendjahrigen Staub aus den Augen, und Thor mit dem Riesenham- mer springt endlich empor und zerschlSgt die gothischen Dome ONTVANGEN BOEKEN, ENZ. Een Toekomstdroom.*) Assez détruitrebatissons. -±- Dit woord van Romain Rolland heeft mevrouw Van Heerdt geïnspireerd tot het schrijven van een werk, dat men een brochure zou willen noemen, zoo het niet te veel op een boek geleek, en dat men een boek zou kun nen heeten, als het niet naar den inhoud een brochure was. Met het motto is eigen lijk alles gezegd: genoeg vernieldIaat ons opbouwen. Mevrouw Van Heerdt ziet na al wat achter ons ligt, de volkeren ein delijk ontwaken tot het bewustzijn van de Eenheid. En in de richting van die Eenheid wil zij de jeugd leiden. Montessori strekt haar tot leidsman bij het zoeken naar op- voedsystemen en in een aanhangsel tot haar werk ontwerpt zij twee schemata voor ethisch-maatschappelijke opvoeding. Het is niet alles nieuw wat Mevrouw Van Heerdt verkondigt. Maar het is daarom toch niet overbekend en dus is ook niet onver dienstelijk de poging om meerdere bekend heid te geven aan deze humanitaire ideeën. Wars van door andere beschavingsapostc- len zoo vaak gebruikte hoogdravendheid, weet mevrouw Van Heerdt door eenvoudige taal ook de eenvoudigen te boeien, wat niet de minste verdienste is van haar werk. Wij zullen het gaarne door velen gelezen zien. A. L. Een toekomstdroom over zedelijk maatschap pelijke opvoeding door Dro. Gravin P. van Heerdt tot Eversberg Quarles van Ufford. Haarlem 1918 J. W. Boissevaiu Co.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1918 | | pagina 3