alleen, dat het veel eiwit bezit, maar dat dit eiwit van een zeer goede kwaliteit is en zekere smaakstoffen bevat, die zeer op wekkend werken. Rundvleesch noemen wij rood vleesch, omdat het meer bloed bevat, in tegenstel ling met kalfsvleesch, dat wij wit vleesch noemen. Kalfsvleesch bevat veel water en kan reeds om zijn uiterlijk wit vleesch wor den genoemd, zooals ook het vleesch dei kippen. Het vleesch bevat in 't algemeen zeer veel water, dat van het volwassen dier minder dan van het jonge. Zoo bevat het vleesch van een nuchter kalf 7880 wa ter, dat van een os slechts 7476%. De meeste waarde hebben in het vleesch de spiervezels, die door een omhulsel van vet en bindweefsel zijn bedekt. Kookt men nu het vleesch, dan verandert het bindweefsel in een gelatine-achtige stof, waardooi het gemakkelijker verteer baar is. Behalve hel eiwit is ook het vet een be langrijk voedingsbestanddeel, waardoor de voedingswaarde van het vleesch sterk wordt verhoogd. Personen, die aan vetzucht lijden, moe ten de vette vleeschsoorten vermijden. Het hazenvieesch bevat het meeste eiwit, dan komt in volgorde dat van de duif, het mager rund, het vette konijn, het magere varken, het magere kalf, de ree, de magere kip, de vette kip, het vette schaap, de vette gans, het vette varken. De verteerbaarheid van het vleesch hangt voor een groot deel af van de bereiding. Door het koken wordt, zooals wij hierbo ven zeiden, het bindweefsel in een gelatine achtige stof veranderd, waardoor de verte ringssappen beter op de spiermassa kun nen inwerken. Nu gaan ook door het koken een weinig van de smaakstoffen en het eiwit er uit, wat bij het braden niet het geval is, omdat de bruine korst, die er op komt, het uittre den van het sap verhindert. Dat is de re den waarom het gebraden vleesch smake lijker is. Men kan het vleesch ook langzaam ver warmen, n.l. door het te stoomen; dan blij ven bijna alle cxtractiestoffen er in. Dit is ook het geval, wanneer men het vleesch boven het vuur roostert, maar door deze bewerking kan het gebeuren, dat de binnen ste deelen niet goed gaar worden en het bindweefsel niet goed wordt doorgebraden, waardoor het minder verteerbaar wordt. Ook kan de verteerbaarheid van het vleesch verbeterd worden door het smake lijk toe te bereiden. De vertering lijdt scha de wanneer men het lang in koud water laat staan en als men het langzaam laat koken, want dan worden alle smaakstoffen er uit verwijderd en bij het eten worden dan min der verteringssappen afgescheiden. Het best wordt rauw vleesch verteerd, maar dan moet het eerst zacht worden ge klopt en fijngehakt. Het is van invloed op den smaak en de vertering van het vleesch, wanneer men het eenigen tijd laat hangen, omdat daar door een gisting met vorming van zuren optreedt. Hierdoor worden de vezels mur- wer. Men moet het natuurlijk niet te lang laten hangen, want dan gaat het tot bederf over. Merkwaardig is het dat Juist vele menschen van wild houden, dat bedorven is, en eenvoudig stinkt. In koelkamers kan het vleesch twee we ken goed blijven wat den smaak betreft. Daarna verliest het den smaak. Het vleeschsap ontbreekt dan geheel en men moet er dan veel boter bij doen. Geheel anders is het echter bij bevroren vleesch. Het ijs trekt de smaakstoffen er uit en het vleesch verliest zeer veel van den smaak. Zulk vleesch moet onmiddellijk na het ontdooien worden gegeten, want zoodra hei op hoogere temperatuur komt, bederft het zeer gemakkelijk. Overigens kan vleesch duizenden jaren bevroren worden bewaard en daarna toch nog gegeten. Het vleesch wordt ook dikwijls gezou ten, gepekeld of gerookt, om het lang in goeden toestand te bewaren. Rookvleesch wordt door vele menschen beter verdragen dan gewoon vleesch. Ge zouten vleesch is niet zoo aan te bevelen voor nierlijders. Geconserveerd vleesch, dat dikwijls afkomstig is van vermagerde die ren en waaraan antiseptische stoffen (borax, boorzuur, salicylzuur, enz.) zijn toegevoegd, kan schadeijlk zijn en de ge zondheid benadeelen, zij het dan ook lang zaam, als het gedurende langen tijd wordt gebruikt. De meeste ziekten van den mensch ont staan toch op zulk een sluipende wijze joor de inwerking van de allerkleinste prik kels! De uitwerking van die prikkels hangt af van den gezondheidstoestand waarin zich de mensch bevindt. Zoo zullen de rottings- kiemen in het vleesch bij personen, die over normaal maagsap beschikken, geen schade aanrichten, terwijl dezelfde kleine organis men den mensch met een abnormale maag- sapafscheiding, ziek maken. De een heeft er volstrekt geen schade van, de andere komt er met diarrhee af, bij velen worden echter door deze producten lever en nieren aangetast. Vleesch, waarin zich rottingsbacteriën bevinden, is dus na- deelig voor den mensch en behoort niet te worden gegeten. Koken en de inwerking van het zoutzuur in de maag, vermindert de kans op vergiftiging. Het vleesch van het rund, dat in de open lucht heeft gegraasd, smaakt het best. Het is zeker, dat de smaak van het vleesch zeer duidelijk den invloed van het voedsel on dervindt en dat vele van de vergiftige wer kingen misschien kunnen worden toege schreven aan zekere stoffen, die de dieren bij het grazen van vergiftige kruiden heb ben gegeten. De smaak van het vleesch kan worden verbeterd door castreeren. Voor alles ech ter moeten de dieren goed worden gevoed en in de vrije natuur worden gehouden. Het vleesch van dieren, die steeds in stallen verblijven, is van minder kwaliteit. Van. de verschillende vleeschsoorten wordt rundveesch het meest gebruikt, of schoon men het er niet over eens is of rund- dan wel kalfsvleesch beter verteerbaar is. De meesten nemen aan, dat het laatste fijner is en voor zieken en zwakken het beste. Het schapenvleesch is minder verteer baar. Lamsvleesch, dat niet vet is, is een goed en zeer aanbevelenswaardige vleesch- soort. LETTEREN EN KUNST. De Kunstzaal De Bois. Dezer dagen zijn wij er eens binnengeloopen om naar de nieuwe tentoonstelling schilderijen van Paul Arntzenius en teekeningen van Joh. E. Post te gaan zien. Van eerstgenoemden is er een aantal riviergezichten, landschappen en stillevens, voornamelijk in olieverf; wij voor ons voe len het meeste voor de stillevens, die «uk fijn en tevens rijk van kleur zijn, in het andere werk, vooral in de riviergezichten is een invloed van Tholen onmiskenbaar. De teekeningen van Post zijn niet onaar dig. Het zijn meestal voorstellingen van stadsgezichten van Amsterdam, Haarlem en elders. Een zekere fijnheid kan men aan deze luchtige potloodteekeningen niet ont zeggen. Cursus Nederlandsche Letterkunde van mevrouw W. L. Boldingli —Goemans René de Clercq (vervolg). We hebben nu, aldus ongeveer begon Spreekster, René de Clercq gehoord in zijn liederen van den huiselijken kring, in zijn mooie ambachtsliederen als natuur- en stemmingsdichter en zoo -erliep zijn geluk kige, blijde jeugdioopbaan in hare drievou dige en toch zoo eenvoudige eenheid, literator, mensch, strijder voor de Vlaam- sche Beweging zonder leugen in volle dige harmonie. Tot zoover had hij dus niets dan geluk gekend, maar dan komt de dood van zijn innig geliefde vrouw hem knakken. Die nieuwe toestand heeft hem tijdelijk ver somberd Hij gaf toen een tijd daarna een nieuw boekje: „Uit de Diepte", een bun deltje, dat niet geheel bezonken is en niet geheel beheerscht en niet zoo klaar als de vroegere misschien dan ook minder diepe boekjes. Maar spoedig toch vindt hij zijn levenskracht terug en dan klinkt weer zijn zang. Dan komt de oorlog, en nu werd het leven pas recht een strijd. René de Clercq komt naar Holland en wordt leeraar aan de Belgische School te Amsterdam en mede redacteur van de „Vlaamsche Stem", alge meen Belgisch Dagblad, dat ten doel had het herstel der volksrechten der Vlamingen, als voorwaarde van België's herstel, op waardige en loyale wijze te bepleiten. Ver teld wordt van den strijd, welken dat dag blad had door te maken. Dan keert spreekster tot den dichter terug, en hooren wij hoe hij dien strijd voor de Vlaamsche beweging reeds vroeger in zijn „Toortsen' uitzong. Deze verzen van De Clercq zijn „vol raak- realistische ziening, niets ontziende meening en innig trouwhartig meegevoel voor zijn arm vertrapt Vlaamsch volk" schreef Frans Coenen hier in Nederland, en het waren feitelijk al oorlogsgedichten van vóór den oorlog. Toch heeft René de Clercq zeker niet kunnen denken, dat te midden van den Europeeschen strijd, de strijd om het be staan van Vlaanderen zoo bitter gevoerd zou worden. De laatste bundel: „De zware Kroon" is geheel gevuld met oorlogspoëzie en bevat de verzen die hier in Nederland gedurende de verbanning geschreven werden; velen ervan zijn in „De Vlaamsche Stem" het eerst opgenomen. In deze verzen komt krachtiger dan ooit de strijder, de warme Vlaming aan het woord. De man die pal staat voor hetgeen hij zijn recht acht, zijn plicht! In dezen bundel is De Clercq de onmiddellijke opvolger van Albrecht Roden- bach. We hooren in dezen bundel weer een echten geuzenroffel en we herkennen er meermalen dat sterke rhythme en dat ha merende woord van den zuiveren Vlaam- schen zanger in, waarin de jong-gestorven Albrecht Rodenbach werd herboren. MUZIEK. Beethoven. Bij de uitgevers A. W. Sijt- hoff's Uitgevers-maatschappij te Leiden verscheen van de hand van den uitnemen- den muziekcriticus Mathijs Vermeulen een tweetal werkjes, getiteld „De twee muzie- ken I en 11. Wij kunnen deze boekjes aan alle muziekliefhebbers aanbevelen. Als een proeve van den inhoud nemen wij hier uit het hoofdstuk „De historische Beethoven" een en ander over: Beethoven schijnt geleefd te hebben in den gelukkigsten tijd der wereld: hij is geboren in 1770, in de achttiende eeuw. Nooit was een tijd overvloediger aan droomen, aan Iuchtkasteelen, aan vervoerende utopieën. De eeuwen der Heiligen (de middeleeuwen) waren voorbij, het scheen dat de eeuw der gelukkigen was aangebroken. Het leven leek een paradijs. De philosophen verkondigden hunne gelukstheorieën, de koningen pasten haar toe; de droom en de vreugde waren geklommen tot hunne hoogste broosheid, de lijn kon niet verfijnder zijn en het leven was als een porceleinen vaas. Dat heeft dè re volutie niet veranderd. De philosophen ver kondigden hunne gelukstheorieën en de ar men pasten haar toe, toen de koningen het schavot bestegen. Men bleef feesten, men idealiseerde alleen nog fantastischer. Men danste om de vrijheidsboomen bij de schoo- ne leuze: Liberté, Egalité, Fraternité, vrij heid, gelijkheid en broederschap, woorden, die alle mogelijke verrukkingen van hun tijd samenvatten. Te midden dier droomen is Beethoven ge boren en opgegroeid. Zijn grootvader was van Antwerpen naar Bonn getrokken, waar hij bas-partijen zong met den titel van ka pelmeester aan het artistieke en verfijnde hof van den keurvorst; zijn vader was tenor en drankzuchtig, zijne moeder de dochter van een kok en weduwe van een kamer dienaar. Bonn was op 't einde der acht tiende eeuw eene vroolijke en zeer kunst zinnige stad, die geheel beheerscht werd door Fransche en Italiaansche invloeden. De kinderjaren van Beethoven zijn zeld zaam verwaarloosd; hij kreeg eene lagere school meer niet. Zijn vader gaf hem middelmatige lessen in de muziek; hij speelde viool en alt, was reeds vroeg een virtuoos op de piano en moest op reis als wonderkind, dat door zijn vader handig geëxploiteerd werd. In den tijd dat er het drukst gephiloso- feerd werd, Kant zat in Königsbergen, Hegel, Fichte, Schelling, Schopenhauer, en tientallen anderen maakten hunne systemen, toen ook over de aesthetiek meer is gedis cussieerd dan ooit en toen de muziek met dit alles nog niets had uit te staan in die jaren zijn deze schoonste en gelukkigste composities gemaakt en misschien de eenig- ste muziek, waarover men niet philosofeert. Tusschen Beethoven's eerste symphonie en zijne negende bestaat nauwlijks verschil, zijne declamatie is wat gewijzigd in dat ver loop, de betoovering sterker en onmiddel lijker geworden, zijn vorm een weinig ver ruimd, de ziel vermeerderd, doch de schoon heid wisselde niet van wezen en alles bleef zang en rhythme. De negende symphonie gaat langs de me nigte als eene diepe, ondoorgrondelijke sid dering. Het eerste deel kermt uit de grijze leegte om aarzelende verrukkingen; het tweede danst, het derde, in zijne phantasti- sche monotonie, die de oogen goddelijk be nevelt, zingt; het vierde steunt en jubelt. Het adagio der negende, één groot en altijd toe nemend verlangen, is het Ultima Thule van alle muziek, het hoogste wonder van liefde i aanbidding. Men zal het altijd voelen als eene gelukkige verbijstering, dat er in dit adagio, na een honderdjarig leven, geen enkele noot verouderd is en dat het elk mensch nog loeklinkt als eene bovenaard- sche troost. In de finale zijn oogenblikken waar de so listen nooit genoeg lyriek en exaltatie zul len kunnen geven: waar bij voorbeeld de sopraan van het solo-quartet hare geluk- sidderende jubilatie inzet, welke als een wonderbare echo wordt overgenomen door de alt, dan door de tenor, dan door de bas het gelijkt een signaal, een vreugdestorting, die als vlammen over de aarde snellen van berg tot berg. Wie die finale de eerste maal hoort, staat voor een nieuwe blijdschap. Geen kunstwerk is er, waar alle smart en alle geluk in zoo verschillend timbre, ka rakter en situatie werd samengevat, ontleed en vertolkt. Ik weet ook niet, welke oneindigheden van tijd de muziek vermag te onthullen, maar Beethoven verscheen mij voor 't eerst als componist van den stam, wier kunst nu in den brand der manuscripten van Arras, Cambrai, Lens en Reims ondergaat, zonder dat deze eeuw ze gekend heeft. Men vindt in zijne werken onophoudelijk passages, welke Beethoven componeerde als Antwer penaar, die alle olympiek missen, die zin- MEVR. G. v. d. BRINK, Cop- setière, KEIZERSGRACHT 772, AMSTERDAM. ELKEN VRIJDAG AANWEZIG IN „HOTEL CENTRAL" LANGE POTEN, DEN HAAG. :,en, gelijk een Satyr zou zingen of een Bacchus van Jordaens, en onbevangen ge- rhythmeerd zijn als de oude Vlaamsche kermis. Beethoven's houtblazers hebben het onverwelkbare blauw van een Vermeer, en nog altijd leeft het, zijne violen hebben het Rembrandtieke goud, dat nog altijd be- tooverend streelt, en onsterfelijk; hij lacht als mysticus en realist beurtelings, hij zag zeldzame clair-obscurs en de teerste at mosferische vervloeiingen eener melodie of eener instrumentatie. Al het denkbare der comédie humaine, alle denkbare stemmingen treden op en wisselen af met eene harmo nie en onbezonnenheid, eene rust en volheid van elk aardsch geluk, dat ieder onzer tijd- genooten moet benijden als een arcadische droom. Er kwamen nieuwe stijlen na Beet hoven en sommige hebben buitengewone verdiensten, doch geen hunner kan dezen luister, al vergeten wij hem dikwijls, geheel doven, die weder in deze eeuw terugkeer de als een carmen saeculare. Wat vraagt het licht, Gereed ter kim te dalen, Of iets op aard gewrocht werd bij zijn [stralen Het gaf zijn glans en deed zijn plicht. Wat vraagt de bloem, Wanneer haar bladen welken, Of honing werd gedronken uit haar kelken Zij heeft gebloeid; dat is haar roem. Kust de avondrust Het blad, nu moegefluisterd. Wat vraagt de nachtegaal of iemand luistert, Hij zingt zijn lieddat is zijn lust. Werk! mijmer niet! Werk, wat ook 't loon moog' wezen, Gestrooid is 't zaad. Wie zal de vruchten [lezen Hij, die de blanke velden ziet. Allard Pierson. ONTVANGEN BOEKEN, ENZ. Het Leger des Heils geeft weder zijn jaarlijkschen „Staat van Inkomsten en Uit gaven" in het licht. Belanghebbenden kun nen dezen op aanvraag verkrijgen bij den heer Hugh E. Whatmore, commandant, te Amsterdam. In Morks' Beroepsbibliotheek verscheen als N°. 33 „De beroepsconsul". Het is zeer leerzaam en prettig om te lezen. Men vindt er de geschiedenis van het consulaat wezen, den werkkring van den consul, de opleiding ertoe, en vele verdere wetens waardigheden op dit ambt betrekking heb bend. Schrijver is de bekende heer F. M. Knobel, oud-minister-resident en consul- generaal. De prijs van het boekje (uitgever C. Morks Cz„ Dordrecht) is 50 cents. Twee boeken van Marie Diers. Van deze uitmuntende schrijfster verscheen bij den uitgever A. G. Schoonderbeek te Laren wederom een tweetal werken, n.l. „Het zachte Juk" en „De Brieven van den ouden Josias Koppen". Herhaaldelijk waren wij in de gelegen heid hier ter plaatse op de voortreffelijke hoedanigheden van Marie Diers' vroegere geschriften te wijzen. Welnu, onze lof is voor deze twee boeken al niet geringer. Zij zijn in één woord alweer uitmuntend in velerlei opzicht. Boeiend en prettig geschreven, zijn zij beide tevens alweer van een goede, ge zonde moraal. Ieder kan ze lezen. Ze zijn vol van dien waarachtigen levensernst, zon der welke een goed boek onbestaanbaar is. Wij bevelen deze boeken van harte aan de vrienden van goede literatuur aan. Gastvrijheid. Een onzer lezers zendt ons het volgende ter plaatsing: Britannia! dir gehort das Meer. Doch das Meer hat nicht Wasser genug um von dir abzuwaschen die Schande, die der grosze Tote dir sterbend vermacht hat. Nicht dein windiger Sir Hudson, nein, du selbst warst der sicilianische Hascher, den die ver- schworenen Könige gedungen, um an dem Manne des Volkes heimlich abzurachen, was das Volk einst öffentlich an einem der Ihrigen verübt hatte. Und er war dein

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1919 | | pagina 3