Adresboek voor Bloemettdaal, Te Koop gevraagds EEN HUISJE Verschenen Prijs f 2,50. werpen. De raad kan verzekerd zijn van een goede ontvangst bij de geallieerde re geeringen. Onder zijne leden telt hij ook den oud-minister Loudon. Een film gelijk is het hier volgend waar gebeurd geval, dat men onlangs in „Het Va derland" lezen kon. 's Morgens in de vroegte belt de groen- lenboer aan een woning in een der Haag- sche straten. De meid doet open, overhan digt den groentenman den aardappelemmer en de bonnetjes, en gaat naar binnen om geld te halen. Terwijl de groentenboer de aardappelen afweegt, posteert een als heer gekleed persoon, die ongemerkt naderbij gekomen is, zich voor de geopende straat deur. Een air aannemend of hij de heer des huizes is, tuurt hij eens naar de lucht en vraagt: „Zeg, groentenboer, wat denk je van het weer, zou ik kunnen fietsen of moet ik van daag loopen?" „Nou, m'nheer, u kunt gerust gaan fiet sen, 't blijft vandaag wel droog," luidt het antwoord. De „heer" gaat naar binnen, neemt een van de twee fietsen uit de gang, springt er op en peddelt doodkalm weg. Intusschen komt het dienstmeisje terug. „Mijnheer is vandaag al vroeg uitge gaan," merkt de groentenboer op. „Mijn m'nheer Welnee, die zit boven." „En daar gaat-ie net op de fiets." „Dan hebben ze een fiets gestolen," flitst 't door het brein van de dienstbode, die meteen schreeuwend onder aan de trap haar heer boven van den diefstal in kennis stelt. Mijnheer komt zonder jas of hoed naar beneden gestormd, neemt de overgebleven fiets uit de gang en wil den dief achterna rennen. Op het rumoer zijn een straatveger, een paar voorbijgangers en een soldaat nader bij gekomen. Zoodra de soldaat verneemt, wat er gebeurd is, en men den rijwieldief nawijst, zegt hij: „O, dien vent ken ik wel, geef die fiets maar hier, mijnheer, dan zal ik den kerel wel eens hier brengen." Vol vertrouwen in den landsverdediger en blij dat hij nu niet zonder jas of hoed de straat op hoeft, geeft mijnheer de fiets af. De soldaat springt er op en rijdt nummer 1 achterna. Mijnheer, de dienstbode, de groentenboer, de vuilnisman, enfin, het heele groepje staart in spanning naar dezen wedren. Beiden verdwijnen om den hoek. Dan dringt langzaam tot hen door de vrees: als nu die soldaat maar terugkomt. Die vrees wordt uitgesproken en beaamd. Men wacht en wacht, maar wat er komt, geen soldaat met 2 fietsen, ook niet met 1. En mijnheer begrijpt, dat hij dien morgen een schadepostje heeft van twee fietsen. De sterftecijfers der Spaansche griep over December. In de „St.-Ct." is een over zicht opgenomen van de sterftecijfers aan Spaansche griep in ons land over de maan den October, November en December van het vorig jaar. Hieronder volgt een over zicht der cijfers over November, toen de ziekte op haar felst woedde en December toen zij aan het afnemen was. Nov. Dec. Noord-Brabant 1204 218 Gelderland 1129 217 Zuid-Holland 1895 794 Noord-Holland 1348 293 Zeeland 453 124 Utrecht 375 124 Friesland 765 260 Overijsel 774 214 Groningen 959 242 Drente 1043 213 Limburg 731 187 Totaal 10676 2886 TOONEEL. „Heerenmode", een spel in drie bedrijven van Eranz Molnar. Dinsdagavond zijn wij in den Stadsschouwburg het bovenge noemde tooneelstuk eens gaan zien, en we hebben er ons zeker niet over te beklagen. Wij krijgen op het tooneel een heerenmode winkel met doozen sokken, dassen, hand schoenen, wel afgerichte bedienden, en be zoekers en bezoeksters met hun eischen en lastigheden. De spelers weten er iets van te maken. De geschiedenis is nogal onnoo- zel, maar het is duivels aardig in elkaar ge zet; de spelers maken ervan wat ervan te maken is, en dat is niet weinig. Vooral het spel van Annie van Ees, Cor v. d. Lugt en Henri Poolman was best. Het publiek ver maakte zich kostelijk en wij ook. Marguerite Gautier van mevrouw Theo MannBouwmeester. Hoe lang is het geleden, dat wij Dumas' bekendste stuk van Sarah Bernhardt en ook van mevrouw Mann zagen spelen! En we hadden er zoo'n herinnering van behou den, dat we, toen het voor Vrijdag avond op het programma stond, ons plan opmaakten er weer eens heen te gaan. En we zijn er Vrijdag geweest, en hebben ge noten van mevrouw Mann's onovertrefbaar spel. Er is nog geen tooneelspeelster in Hol land die zulke menschelijke accenten vindt. Wat is anders dat stuk ouderwetsch voor ons geworden, al die brievenschrijverij en die uitdagingen en die rollende louis dors en een gewemel van hertogen, graven, en wat dies meer zij. En toch, het is boeiend, het is vaak aangrijpend, wijl soms zoo waarlijk menschelijk. Behalve mevrouw Mann valt ook Gim- berg hier te prijzen voor zijn zeer goede spel als Armand Duval. ONTVANGEN BOEKEN, ENZ. Morks' Beroeps-bibliotheek. Ons kwam weder dezer dagen een deeltje van Morks' beroepsbibliotheek onder handen. Wij wij zen hier gaarne alle ouders en voogden op het bestaan dezer bibliotheek, die bestaat uit korte, bevattelijke geschriftjes over de opleiding, eischen en werkkring van dit of dat beroep. Zoo allengs worden alle be roepen erin behandeld, en bij de keuze van een levensstaat voor hun kinderen en pu pillen lijken ons deze boekjes een zeer practisch hulpmiddel. De prijs is slechts 50 ets per stuk. „Panorama". De Uitgeversmaatschap pij A. W. Sijthoff te Leiden zendt ons vaak haar geïllustreerd weekblad „Panorama" toe. Wij wijzen er hier gaarne op, dat „Pa norama" zonder twijfel tot de allerfraaiste geïllustreerde weekbladen van ons land be hoort. Daarbij wordt er tevens een groote plaats aan actualiteiten ingeruimddit blad kan dus in elk opzicht de vergelijking met het beste en meest actueele op dit gebied doorstaan. Wij kennen geen geïllustreerd weekblad dat ons in elk opzicht zoo vol doet. LETTEREN EN KUNST. Bij het herlezen van Anatole France. Een moeilijk te rangschikken auteur is Anatole France. Wat hij ons als romans aanbiedt zijn nu eens indrukken zijner kin derjaren, welker herinnering door een toe vallige omstandigheid bij hem opkwam, dan weer een of ander geval dat hem er in hoofdzaak toe dient om een of andere wonderlijke aantrekkelijke persoonlijkheid voor ons te schilderen, dan weer eens een reeks van schitterend uitgewerkte gegevens, waartusschen niet het minst verband on derling is na te speuren; dan wederom een verhaal, waarvan niet zoozeer de compositie en een min of meer systematische afwik keling ons treffen als wel een veelheid van keurig en kleurig vertelde genoeglijkheden, die met de zaak niets uitstaand hebben en een samenvoeging van schitterende samen spraken, welke men evengoed in een ander boek als dat waarin zij voorkomen zou kun nen plaatsen. Hij bekommert zich er heel niet om of wat hij schrijft een weinig bui ten de door het voorgaande bij u gewekte verwachtingen valt, noch is hij vervaard voor het zeggen van aanminnige dingen, welke hem al schrijvend invallen, zij mogen dan niet juist op de plaats staan waar zij thuis behooren. Op verschillende wijzen gezien, schrijft hij steeds, in engsten zin, zichzelven uit; dit is France; het preciese weergeven der Werklijkheid kan hem niets schelen; „je ne fus jamais un veritable ob- servateur, car il faut a l'observation un sy- stème qui la dirige, et je n'ai pas de systè- me." In plaats de zoo geheeten werklijk heid der dingen, ziet hij alles vanaf een zeer bizonder standpunt: dat van zijn onge- meene kennis en belezenheid. Niets is waar, niets is blijvend, dit is de grond slag van al zijn aanzichten, hoe verscheiden deze onderling ook mogen zijn, in ons en rondom ons is er niets dan schijn, en er is slechts eène wijsheid, die alle verdere beheerscht, deze: dien schijn niet te zien als waarheid. De observatie houdt zich be zig met de uiterlijke verschijnselen, niet met den innerlijken aard der dingen; „les py- ramides de Memphis semblent au lever de l'aurore, des cönes de lumière rose. Elles apparaissent au coucher du soleil sur le ciel embrasé, comme de noirs triangles. Qui pénétrera leur intime substance De schijn echter van dit alles dringt hem zijne schoonheid op en deze is het welke France tot diepe bewondering voert en tot de be geerte dit uit te spreken. Hij is een minnaar der klassieken,die vormenvollen. Hij ontleent aan oude legenden en mythen de onder werpen voor zijn boeken; overtuigd als hij was, dat er geen schoonheid is aan het leven van onzen tijd, herleeft zijn geest de oudheid. Gaandeweg ving hij ook aan, ons onderwerpen van gemeenzamer dagelijksch- heid te beschrijven, van leelijkheid soms, maar, geheel verscheiden van de naturalis ten, nemen en hernemen zijne gedachten deze voortdurend gelijk een kunstig hand werksman tot zij gaaf en gereed van uit zijn moeiten te voorschijn komen, onher kenbaar, gratievol en harmonieus. Zijn proza is glanzend, het bezit groote kracht en buigzaamheid, het gaat een zwie- rigen tred. Gelijk alle schitterende geesten is hij ironisch, en ook zijne ironie heeft den klank van intellectueele verfijning. Hij is te midden der meesleepende tijdstroomingen een zeer krachtige figuur, die stand gehou den heeft met zijn houding, zijn manier, zijn levensaanzicht „Mijmeringen over het dichterschap". Over dit onderwerp schrijft Annie Salo mons in het tijdschrift „Leven en Werken". Men heeft schrijft ze, een dichteres als Hé- lène Swarth er vaak een grief van gemaakt dat zij „niet van ophouden weet". Bedenk echter, zegt Annie Salomons, dat het leven voor een dichter al zwaar genoeg is. En verder heet het: Het leven geeft niets om niet; maar ik krijg dikwijls den indruk, dat er voor niets een zoo onevenredig hooge prijs moet wor den betaald als door den dichter, om het tot een schoon gedicht te kunnen brengen. In de eerste plaats moet hij betalen met verdriet; want de kinderen-van-zang wor den niet alleen, als alle kinderen, in pijn gebaard; maar ze worden ook meestal: uit verdriet geboren Maar in de tweede plaats moet hij beta len in toegewijde arbeid, in geduld, en in een ongeschiktheid voor allerlei genoeglijk heden des levens; omdat wie zich dichter voelt, toch altijd iets met eeuwigheid en on sterfelijkheid heeft te maken, en daarom veel wat aan den tijd bindt, den rug toe draaien moetEn dat wil natuurlijk hee- lemaal niet zeggen, dat hij, als iedereen ge zellig in een kopje chocolade is verdiept, ostentatief naar „de heilige onsterfelijke sterren" moet gaan kijken; maar kunste naarschap, dichterschap is niet iets, dat men met z'n werkjasje kan uittrekken; 't is een vloek en een genade, die nooit rust latenEn omdat dat allemaal zoo is, heeft miskenning van een dichter een nog veel pijnlijker kant, dan miskenning van een anderen arbeider, die met toewijding zijn werk doet zoo goed als hij kan; een dichter brandt in zijn gedichten zijn kans op, om zich in de wereld thuis te voelen; hij danst als het ware op messen, die zijn voeten verscheuren, terwijl hij toch door dansen moet; en als die wereld daar dan geen ander antwoord op heeft, dan: „weet die nu nooit van ophouden dan is dat wel erg bitter. Ieder mensch heeft zijn eigen taak op deze wereld; er zijn er, die zoo gelukkig zijn; dat ze iets moeten doen, waarover iedereen het eens is, dat het buitengewoon nuttig is: spaarbanken dirigeeren, of tuin steden stichten, of zieke menschen oppas sen. Maar er zijn er ook, die God zeker met een minder goedgunstig oog heeft aan gezien, en wien hij iets heeft opgedragen, waarvan bijna niemand het nut of het be lang inziet. En dat moeten ze dan toch ook doen. Want we kunnen niet zelf ons plaatsje uitzoeken. We moeten bloeien, waar God ons gezaaid heeft, al was het als juffrouw- van-de-retirade; al was het, wat misschien nog erger is, als Hollandsch dichter. Over de schrijfster Top van RhijnNaefl kan men in „De Hollandsche Lelie" een en ander lezen, verteld door Ro van Oven. Ziehier een en ander uit dat artikel: Het is haarzelf een raadsel, hoe het heele scheppings-proces zich in haar ontwikkelt. Nooit componeert ze vooraf een verhaal, een roman, ze weet nooit van te voren, ais ze begint, of dat, wat langzamerhand zal groeien, een novelle of een roman wordt. Als eenige houvast voor de ontwikkeling van haar fantasie plaatst ze de namen van haar personen, met nuchtere leeftijdsopgave, op een rijtje. Dan speelt het spel van haar verbeelding zich vanzelf af. Maar wel moet ze erkennen, dat ze vroeger productiever was dan nu, nu ze strengere zelfcritiek is gaan oefenen en ieder woord, voor ze het neerschrijft, weegt en meestal te licht be vindt. Toen kon ze het beste werken, als het schoonmaaktijd was; als alles rondom haar in rep en roer stond, kreeg ze haar voortreffelijkste inspiraties. Ze bleef aan tafel schrijven, terwijl er werd gedekt, ze corrigeerde op 't tennis veld. Toch was ze ook toen aan enkele invloeden onderhevig; s winters ging 't beter dan 's zomers. In de eerste jaren van haar huwelijk werd „In den Dop" in de ochtenduren voltooid, terwijl tegelijker- Tijd de avonduren aan „De Stille Getuige" werden gewijd. En nu kan ze niet meer werken in de avonduren, een onmacht waaraan haar maatschappelijke positie eenigszins debet zal zijn, haar maatschap pelijke positie die nauwelijks haar tijd laat voor haar liefste werk, de tooneelcritiek, zoodat sinds „Voor de Poort" geen sprake meer is geweest van een nieuwen roman. De schrijfster eindigt haar karakteristiek aldus Een vol mensch, zoo is Top Naeff, als ze van haar leven en haar inzichten vertelt, verfijnd en beschaafd, de vrouw par excel lence, in de lichte, blijde werkkamer, waar de groen-gouden betimmering reminiscen ties wekt aan „de Hoven", het heerlijke bui tenhuis der Van Landschots. Aan den wand hangt 't pastelportret van haar moeder, een 18e eeuwsche marquise gelijk, heel in har monie met de dochter zelve, die in haar wit mousselinen japon de overlevering van met flinken tuin, a pl.m. f8000, Uneven onder letter B. aan het kantoor v. d. blad. een vroeger vrouwen-geslacht heeft weten te bewaren en zoo bewijst, dat, zonder fe minisme, de moderne vrouw, zoo ze slechts zichzelve blijft, na zulk een evolutie ieder recht van bestaan heeft. Aanteekening bij Guy de Maupassant. Maupassant, de veelbelovende knaap, aan wien Flaubert zoo menigmaal de taakstel- de: „Va faire une promenade, et tu me diras en cent lignes ce que tu auras vu", Maupassant was van aanleg al zeer ver schillend van zijnen leermeester. Waar de ze, gedurig bezorgd het juiste woord te vin den voor een denkbeeld, tevens uit erva ring wist evenals de Goncourts welk een helschen arbeid deze simpele opgaaf kostte, daar treft men bij Maupassant den natuurlijken aanleg voor het snel en juist neerzetten van wat hem te bepalen invalt. Hij heeft een gemakkelijkheid van neer schrijven, een natuurlijken zwier, een hel derheid en zin voor het sobere, welke slechts den bizonderen kunstenaar eigen zijn. Aan den eisch zijner school onbe wogenheid wordt door zijne natuur zoo grif beantwoord, dat het u zoo zacht voor bijgaat zonder een schokge bespeurt geen inspanning, de adem van zijn proza gaat rustig, onbevangen. Er is niets in hem dat, sterker dan opmerken en weergeven, deze functiën belemmeren kan, er is geen voor opgezet levensaanzicht hetwelk de dingen om hem heen vervormt en hun dusdoend de frischheid van het dadelijke echte ont neemt; altemaal natuurlijke geschiktheden tot zijn métier van realistischen romanschrij ver. En gelijk alles bij hem zoo gansch na tuurlijk, zoo vanzelf geschiedt, zoo wil hij ook de personen, wier lotgeval hij u be schrijft. De lieden die hij u het liefst ver toont, zijn enkelvoudige krachtige men schen, wier functiën vrijwel geen andere zijn dan die ter bevrediging hunner natuur lijke verlangens, luimen, invallen. Wat ons beperkt in 't vrije toegeven aan onze be geerten, lijkt hem dom en onnatuurlijk, een opgelegde dwang, hersenschimmen van den kers, welke ziekelijk en zwak, niets beters in hun leven te doen vonden dan systemen van toegepaste ethica te bedenken. De lief de, gelijk die door hem behandeld wordt, is een genoeglijke bevrediging der aangebo ren neigingen; hij verhaalt ons menigmaal van lichtzinnige meisjes, en er is niets per vers gelegen in de teekening van haar; het geestelijk element wordt niet te over gevonden in liefdes-verhoudingen, welke hij beschreef, doch daarentegen treft u de on gedwongen wijze van verhalen en een on dertoon van aangename onverschilligheid voor de menschen. Evenals bij Flaubert en De Goucourts ziet hij vóór alles een heer lijk kunstvoorwerp in het leven, hij vertelt ons daarvan wat hem mooi en belangrijk lijkt, en verder gaat het hem niet aan. De menschen kunnen hem niets schelen; hun maatschappij kan hem niets schelen; hun moraal kan hem niets schelen; hun eigen gerechtigheid kan hem niets schelen. Flau bert verfoeide grenzenloos den „bourgeois" Maupassant niet; ze kunnen hem niets schelen. Hij heeft maar èeni groot verlan gen, en daaraan geeft hij toe; hij wil de lieden die hij gekend heeft en andren, van welke hij heeft hooren spreken, voor ons beschrijven in hun levens van genoeglijk heden met bitteren nasmaak, van leed met een blijden keer, wisselend lotgeval dat de menschheid verheugt of bedroeft, al naar mate het hen belemmert of helpt in hun po gingen om het levensgenot geluk te vin den. Zijn latere werk vertoont ons neigin gen naar dieper denken, en, in verband daarmede, eenige bezorgdheid zoo nu en dan om het lot der menschen, doch dit klei nere deel lijkt mij niet kenmerkend voor hem. Weinigen bezaten gelijk Maupassant de gave u op zulk een treffende wijze bewe gende, sprekende, gebarende lieden te ver- toonen. En er is een geesteslenigheid, een gratie van gevoel bij dezen man, die een ietwat vulgair lijkend gegeven op een hooger plan stellen. Het is alles gaaf, en zonder moeiten gedaan, in een schoon zuiver Fransch neergezet, precies en helder, in een taal zoo los van gedwongenheid, en zoo vol komen natuurlijk als de geheele litteraire verschijning van dezen schrijver ons toe schijnt. HELP II ZELF,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1919 | | pagina 3