KINDER-BIJBLAD behoorende bij het „Bloemendaalsch Weekblad" van 16 Augustus 1919. IN DE DUINEN. II. (Vervolg). ,,'t Rapport van Kees van Olst is na tuurlijk goed", zei de meester van Kees. En Kees vond het ook heel natuurlijk, dat hij overging met een van de mooi ste rapporten van zijn kias. Hij nam het rapport in zijn handen, las vlug de cijfers over, en knikte goedkeurend als of hij wou zeggen: „Dat heeft die on derwijzer van me netjes in elkaar ge zet. Ik heb niet over hem te klagen" Toen vouwde hij 't op, stak het in zijn Zondagsche broekzak en vond, dat ze nu wel allemaal naar huis konden gaan. Hij keek naar Dolf's lachend gezicht, wees met z'n hoofd schuin naar de deur met een vragenden blik alsof hij wou zeggen: „Willen we 'm samen smeren, Dolf Zijn geduld werd niet lang op de proef gesteld, want vóór elf uur wasdeheele school buiten. Hun Moeder was bij de toeschouwers geweest. Vol trots op haar flinke jongens, die het er alle drie zoo goed hadden afgebracht, stapte ze met hen naar huis. „Laat nu eens gauw jullie cijfers zien". Jan had zijn rapport al getoond. Dolf schrok in-eens: „Och, nu heb ik mijn rapport bij de kapstok laten liggen 'k zal 't gauw halen" en Dolf rende te rug. „Waarom steekt hij '1 niet in z'n zak", zei Kees en haalde het opgevou wen papiertje voor den dag, dat al heelemaal verkreukeld was. Moeder moest er om lachenJan, een-en-al tevredenheid over het resultaat van zijn vlijt en ijverDolf, die 't heele zaakje al zoowat vergeten had en Kees die zijn rapport had gestopt bij zijn proppenschieter, zijn kattepul, zijn zak doek en het poederdoosje, dat hij 's zomers altijd bij zich had om er mooie rupsen of torren of „andere zulk soort beesies" in te stoppen. Om twaalf uur kwam Vader vroeg thuis. Moeder had de drie rapporten voor hem klaar gelegd. Onderweg had den ze twaalf taartjes gekochtvoor Vader, Moeder, Jar:, Dolf, Kees en de dienstbode ieder twee. „Nu, jongens", zei Vader, toen hij hen gefeliciteerd had en gezegd had hoe blij hij was met hun mooie cijfers, „nu zal ik jullie eens vertellen wat ik gedaan heb. Kort geleden stond er een adver tentie in de krant, dat er volledige uit rustingen te huur waren om te kampeeren. Ze worden gestuurd uit Amsterdam, maar in deze stad is een volledige uitrusting te zien in de winkel van Lodenstein waar je ze zoo bestellen kunt. Nu heb ik vanmiddag vrij en als jullie nu eerst Gerard en Piet, zijn broer, ophaalt, gaan we met z'n allen naar Lodenstein om een geheele uitrusting voor jullie vijven te bespreken". 't Was kostelijk weer. Echt vacantie. 't Leek wel alsof de zon dacht„Nu hebben de jongens zóó hun best gedaan op school, nu krijgen ze van mij een extra-zonnedag Jan, Dolf, Kees, Gerard en Piet trokken er op hun fietsen bijtijds op uit. Hun heele hebben en houden was op hun fietsen bevestigd. De stokken en het linnen en de paaltjes van de tent, hun gereedschap, hun huisraad, hun proviand en hun kleeren alles was op de fiets gepakt. Daar fietsten ze de stad uit en den duinweg op. Fijn Ze hadden de plaats al eerder uitge zocht dicht bij een boerderij, waar ze melk konden koopen, waar ze drinkwater konden halen, waar ze in de schuur hun fietsen konden bergen en al die gemakken meer, die zij toch eigenlijk wel noodig hadden. De boer en de boerin hadden zelf schik in 't geval, dat ze een poosje vijf jongens tot buren zouden hebben. Het opslaan van de tent viel mee. Alles paste zóó precies en het was zóó gemakkelijk te begrijpen hoe alles in elkaar moest sluiten, dat de jongens er niet veel moeite mee hadden. Maar 't was toch al twaalf uur, voordat de tent was opgericht. De jongens kregen honger. „Ik wou, dat ik wat te eten had" zei Jan. „Ja", zei Dolf „ik zou ook wel wat willen bikken". „Welnu", zei Gerard, „we hebben immers boterhammen meegenomen. Laten we daar maar vast mee begin nen". Maar Kees voelde er wel wat voor om allereerst wat drinken te gaan halen bij den boer. Kees en Piet, die ongeveer even oud waren, gingen met een kan met een deksel er op naar den boer om water te halen. De boerenfamilie was juist op 'tpunt aan den maaltijd te gaan. Een groote schotel met aardappelen, een schaaltje met spek en vet en een ander met groote boonen stonden op tafel. Piet stotterde soms een beetje, daar om moest Kees het woord doen. „Duininga, mag ik een beetje water pompen?" vroeg Kees. „Wel ja, jongens, gaan jullie je gang maar. Hoe is 't met de tent? Staat-ie al in elkaar?" zei de boer. „Ja", zei Kees, „en nou gaan we boterhammen eten. Daarvoor kom ik juist een beetje water halen om bij ons brood te drinken". „Maar jongens", zei de boerin, „als jullie zoo'n heelen morgen gewerkt heb ben, moeten jullie toch wat anders drinken dan water. Wacht maar eventjes, dan geef ik jullie wel een keteltje koffie mee. Dat hebben we direct klaar". En tegen haar dochter zei ze: „Toe Mien- tje, stop nog gauw een houtje in de kachel, dat 't water aan de kook komt, dan zal ik gauw even koffie malen". Kees en Piet moesten maar zoo lang op een stoel gaan zitten. „En wie moet van jullie eten koken?" vroeg de knecht, die ook aan tafel zat. „Wel, dat doen we zelf", zei Kees. „Dacht-je dat dat zoo'n groote kunst was Daar moest de heele familie om lachen. „Kom maar eens kijken zei Kees als we bezig zijn met aardappelen schillen". „Dat's goed", zeide Mientje en haar broer Hannes. 't Water kooktevrouw Duininga zette koffie, deed er een flinke scheut melk in en met een ketel vol lekkere boeren- koffie trokken Piet en Kees, na de boerin hartelijk bedankt te hebben, naar de tent. Met een glunder gezicht kwamen ze daar aan. „Wij hebben koffie", schreeuwde Kees uit de verte. „Jongens, wat zijn dat leuke, aardige menschen", zei Piet, daar kunnen we veel plezier van beleven. Als 't kan moeten we hen ook eens helpen". Kees gooide zich lang-uit in het zand: „Ziezoo, nu hebben wij koffie gehaald, nu mogen jullie ons eens inschenken en boterhammen geven". „We moesten het werk verdeelen", stelde Jan voor. „Ieder om de beurt zorgen voor boterhammen, voor warm eten, voor drinken enz.". Dat vond algemeene instemming en Dolf werd aangewezen om dien eersten keer voor de koffie en de boterhammen te zorgen. Ze hadden kommetjes mee genomen om uit te drinken, ieder met een verschillend gekleurd randje. „Ja", zei Kees, „we moesten dien boer ook eens een plezier doen, maar wat „Ik weet wat", zei Gerard, „In den tijd van 't hooien kunnen we hem wel helpen, want dan hebben de boeren 't altijd druk". Kees lag In de schaduw van de tent naar boven te kijken„ik ga vast en zeker konijntjes vangen" zei hij, en als ik er eentje heb, dan breng ik hem naar boer Duininga". „Hoe wil jij konijnen vangen vroeg Dolf. En de grooteren lachten Kees uit. „Daar moet ik nog eens over denken" zei Kees heel kalm, die net deed of hij 't lachen der anderen niet hoorde. Jan keek hem aan, want die wist wel, dat Kees allerlei rare dingen kon doen als hij zijn zinnen op iets gesteld had. „Dolf, koffie 1" riep Piet voor de grap, alsof hij alles maar voor 't komman deeren had. „In 't tweede kopje krijgen we maar een klein beetje suiker" herinnerde Jan, want dat waren ze afgesproken, omdat ze anders bang waren, dat enkelen wel

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1919 | | pagina 3