Zoo werkten allen.
„Dat 's anders dan Fransch-Ieeren",
zei Hannes.
„Kennen jullie nou allemaol Fransch
vroeg Mientje, „die kleine daor bij de
peerden ook al
„Nou", riep Kees, „wil ik eens Fransch
praten
„Jao", riep Mientje, „lao 's heuren".
„Voe-zèt uun ptie pèjsaane"*)
„Wat zeg-ie?" riep Mientje, „ik heet
geen Jeanne, ik heet Mientje".
De jongens vielen haast om van 't
lachen.
„Jij hebt een acht voor je Fransch,
hoor
„Ik begriep maor niet, hoe die menschen
dat nou verstaon", zei Hannes.
„Ja, Hannes, 't is raar volk", zei Dolf,
„daar zouden ze nou tegen jou „mesjeu"
zeggen".
„Ha! mesjeu Hannes", lachte Mientje.
„Dat zal 'k aanholden, een mooie mesjeu
ben jij 1"
Toen de wagen vol was, hielden ze
rust.
De boer en de knecht reden weer naar
huis. 't Jonge volk bleef op 't hooiland.
„Niet al te dol, hoorvermaande
Duininga.
Maar jawel't Duurde niet lang of
Hannes en Gerard lagen onder 't hooi
en de heele rest er boven op, totdat ze
een benauwde stem hoordenik stik,
ik stik".
Toen kwam Gerard's hoofd te voor
schijn, heelemaal vuil van 't hooistofen
zijn haren vol met hooi.
„Wacht, 'k zal oe es wasschen", zei
Mientje en veegde met een hand vol
hooi door zijn gezicht, zoodat hij er nog
raarder uitzag.
Toen nam Gerard een arm vol en
wilde Mientje achterna, maar bijna had
hij ze ingehaald, toen het meisje plotseling
bukte, een volle greep hooi raapte en
het Gerard in 't gezicht wierp.
Toen stond hij te proesten en zijn
oogen uit te wrijven.
De anderen schaterden van 't lachen
en Mientje vluchtte naar hen toe, want
toen was ze in veiligheid.
„Kom, jongens, loa-we de koffie is
pruven", zei Hannes.
„Ha! de mesjeu wil koffie", spotte
Mientje.
Maar weldra was Gerard aan 't in
schenken.
Wel waren er geen kommetjes ge
noeg, maar in 't hooiland waren ze niet
vies van elkaar en de koffie gleed even
genoeglijk den mond in als de gulle
lach er uit.
„Dat is nog 's vacantie", zei Dolf, en
hij sprong over een hoop hooi heen.
„Nou lijk je toch nog een spring-kip",
riep Kees, „weet je nog, Dolf?"
En hij vertelde de sprinkhanen-grap,
Zoo wordt het uitgesproken, dus
zoo verstond Mientje het. In 't Fransch
schrijft men„Vous êtes une petite pay-
sanne". Dat beteekent „gij zijt een boe
rinnetje".
die vooral Hannes prachtig vond.
„'t Hooi jeukt me zoo op 't lief", zei
hij, „'t lijkt wel of 'k zelf springers heb".
(Wordt vervolgd).
OPLOSSINGEN
van de raadsels uit ons bijblad van 16 Aug.
A. 1. Velp, Naarden, Haarlo, Hoorn,
Edam
2. rok-bok-sok-hok
3. Elzenkatjes.
B. 1. Vos-os
2. raster-aster-ster
3. Johan de Witt.
Goede antwoorden hebben gegeven
H. Osieck.
Jongedames Offenberg.
Wim Scheltema.
Corry Blase.
Annie Voet.
Jan ter Gast.
Dik Duursma.
Het boek is door loting toegekend
aan CORRY BLASE, die het kan ko
men afhalen aan ons bureau De Gene-
stetweg 23.
Voor dezen keer wordt uitgeloofd
„DE KLEINE LORD."
RAADSELS.
A. Voor de kleineren.
1
R
A
1
I N E D H R K
E
R
F
E
K
Hier staat een jongensnaam en een
meisjesnaam dwars door elkaar heen.
Welke zijn het?
2
Ik ben een kleedingstuk. Neem één
letter weg en je gebruikt mij voor plei-
zier en om te leeren.
3
Ik ruik heet naar en smaak vreeselijk
leelijk en toch willen de menschen me
niet missen en waren allen blij, toe ze
me weer krijgen konden.
1—83 is een diepe kuil
457—3 zit in den schoorsteen
6—2—7—9 is een grondsoort.
B. Voor de grooteren.
1
Schik de volgende letters zoo, dat ge
de namen krijgt van drie Noord-Bra-
bantsche stedenaaabdddeeee
hilnnnooorrvz.
2
Op mijn geheel loop ik,
Op mijn eerste loop ik,
Op mijn tweede loop ik,
Mijn tweede is een deel van mijn eerste.
Zonder mijn tweede kan ik op 't eerste
niet gaan of staan.
3
Een grondsoort en waarmee 'k in 't
spel kan „slaan" vormen een plaats in
't Noorden van ons land. Welke?
ALGEKEENE RAADSELS
EN GRAPPEN.
De oplossingen der „algemeene raad
sels" zijn
1. Een vlag wordt uitgestoken, een
draad garen wordt ingestoken.
2. Dat stoombootje van Utrecht naar
Vreeswijk heeft één pijp, de broek van
den gewezen Duitschen keizer heeft
twee pijpen (ten minste, dat denk ik
want ik heb hem nooit gezien).
Wil ik nu nog eens een grapje ver
tellen
Jantje vraagt aan Pietje: „Wat be-
teekenen toch die witte hoedjes aan de
telegraafpalen
Dan zegt Pietje heel wijs„Begrijp
je dèt nou nog niet? Wel als't regent,
blijven de telegrammen daar droog, tot
dat het regenen ophoudt".
Flauw hé
Maar Pietje had ongelijk, want de tele
graafdraden zitten om de randen van de
witte hoedjes heen, als je maar goed
kijkt. En als je niet kijkt zitten ze er
toch omheen.
Maar waarvoor dienen ze nu echt?
Ik wed, dat een heeleboel van Jullie
't niet weet
ZOO'N KLEINE SLIMMERD.
Jan en zijn groote broers zijn in den
tuin aan 't springen. Hoog-springen en
ver-springen. Jan is de kleinste en is
dus 't eerst af. Dit verdriet hem.
Plotseling roept hijHier heb ik een
stokje in mijn hand. Dit zal ik op den
grond leggen, zóó, dat niemand van
jullie er over heen kan springen".
De anderen lachen en roepen „Sliep-
uit, sliep-uit, zoo'n kleine Jan".
Maar Jan gaat naar den muur van het
huis en legt het stokje in de lengte
onder tegen den muur. „Nu, spring er
eens over, als jullie kunt", en als ze op
hun neus kijken, roept hij„sliep-uit,
sliep-uit, nu heb ik't lekker gewonnen".
EEN DOM MEISJE.
Marietje moet twee kopjes koffie van
de kamer naar de keuken brengen.
Onderweg glijdt er één van het blaadje
af. Moeder hoort het, komt aanloopen
en zegt, een beetje boos„Hé, Marietje,
hoe komt dat nu
„Och, Moeder", zegt Marietje half
huilend, „ik hield het blaadje zóó", en
tegelijk houdt ze het blaadje zóó, dat
het tweede er ook af valt
Jullie moeten niet zoo dom zijn, hoor!