KIN DER-BIJ BLAD behoorende bij het „Bloemendaalsch Weekblad" van 13 September 1919. IN DE DUINEN. IV. (Vervolg). Er zou vandaag iets bijzonders gebeuren. De Vaders en Moeders der jongens zouden hen komen bezoeken in hun duinwoning. Dat moest een feestelijke dag worden. Als 't weer nu maar meewerkte. Gelukkig dat liet zich goed aanzien. Den vorigen avond had Dorus, de knecht van Dui- nlnga, het reeds voorspeld aan de jongens „Avondrood Mooi weer aan boord". En ja den volgenden morgen stond de zon aan een prachtig-blauwen hemel. Vanaf de top pen der duinen lag de zee in breede, platte schommelingen te glanzen en te schitteren. De duinvogels riepen en zongen, 't Was een ver rukkelijke morgen. Er was een heel program opgemaakt. In de morgenuren zou alles ter ontvangst worden gereedgemaakt. Een viertal makkelijke stoelen waren geleend van boer Duininga, want de jongens gebruikten in de tent alleen vouw stoeltjes. Dorus, de knecht, kon harmonica-spelen en die zou hen verwelkomen. Om twaalf uur zou men eten op de open ruimte voor de tent. 's Middags zou men wandelen door de dui nen, in een dicht-bij-zijnde uitspanning thee drinken en dan verder naar het strand, waar de jongens twee groote heuvels zouden opwer pen om den vloed af te wachten. Allen werkten vlug door. Kees en Piet haalden de stoelen en zouden tevens zorgen voor de versiering. Want vader en Moeder moesten toch feestelijk worden ont vangen. Uit den hof van vrouw Duininga moch ten ze wat rozen, goudsbloemen, duizend- schoonen, muurbloemen en reuzen-papavers plukken. Duininga had een veldje met lupinen voor groenbemesting en daarvan mochten ze ook een bundeltje plukken. Dennengroen en pluimgras zouden de versie ring voltooien. 't Werk ging hun handig af. Van boven tot aan de zitting werden de leu ningen versierd met groen en pluimen en daar- tusschen overal bloemen. Eén stoel met gouds bloemen, één met duizendschoonen, een met lupinen, één met papavers. De rozen waren een extratje voor de moeder-stoelen. De muurbloe men werden in een vaasje gezet in de tent, zoodat die geheel gevuld werd met heerlijke geur. De andere jongens maakten alles aan kant. 't Was gaandeweg een beetje rommelig ge worden, maar nu kreeg alles een goede beurt, 't Petroleumstel werd pepoetst, kleeren en boeken werden weggeborgen, het ingewaaide zand, dat alles stoffig maakte, werd wegge veegd. Jan zorgde voor het eten en voor koffie om de ouders te ontvangen. Om elf uur zouden ze komen en omdat ze wel vermoedden, dat de jongens een plannetje verzonnen hadden, waren ze precies op tijd. Uit de verte hoorde men hun fietsbellen. Dorus was present met zijn harmonica. Hij stond achter de tent en toen de gasten afstap ten klonk plotseling de muziek en de jongens begonnen het welkomslied te zingen, dat ze alle samen hadden gedicht Welkom in de blonde duinen Waar het grijze helmgras groeit. En waar om de hooge kruinen, Zachte, zilte zeelucht vloeit. Welkom in deez' rustig' oorden. Waar de zee ruischt aan het strand, Waar in fiuist'rende accoorden, d'Avondwind strijkt over 't land. Kom hier alle vreugdgenieten, Van het zand, de zon, de zee. Laat deez' dag U nooit verdrieten, Deel in ons genoegen mee De ouders stonden verbaasd over deze ont vangst, waarna een hartelijke begroeting volgde. De tafel stond voor de tent en daaromheen de stoelende versierde voor de bezoekers en de linnen vouwstoelfjes voor de jongens. Op tafel bloemen, het koffieblad eneen van de boerin geleende trommel met koekjes. Dat viel er goed in na de fietstocht der grooten en na de moeiten der jongeren. Dorus was ook van de partij. „Kan jij nog meer spelen op je harmonica?" vroeg meneer van Olst. „Joa zeker, mieneer" zei Dorus. En Dorus begon „Turf in je ransel, turf in je ransel. Turf in je berenmuts, Sergeant, sergeant, Je broekje staat in brand. Sergeant, sergeant, Je broekje staat in brand. Zoodra de jongens het wijsje herkenden, be gonnen ze mee te zingen en Kees en Piet be gonnen te dansen. Toen kwam „de Vierkleur van ons dierbaar laan' en toen (want Dorus was een guit) plotseling „Bokkie-bokkie-bèh". Wat moesten ze allemaal lachen, vooral toen Dorus de versjes begon te zingen. Hij kreeg een kwartje voor zijn „muziek-en- zang." Toen allen wat gerust hadden, ging het in optocht naar Duininga, behalve Jan en Gerard die voor de tafel zouden zorgen. Ze deden het fijn Hun ouders hadden voor zichzelf mes sen en lepels en vorken meegebracht. Vrouw Duininga had hun de mooie gebloemde schoor steenborden geleend en een tafelkleed. 'tWas een feestelijk gezicht in 't zomersche zonnetje. De ontvangst bij den boer was allerharte lijkst. Hannes en Mientje stonden al op den uitkijk, en begonnen direct te vertellen van de grappen, die ze samen hadden beleefd. Lang konden ze niet op de boerderij blijven want anders moesten Jan en Gerard te lang wachten met den maaltijd. Toen ze goed en wel aan tafel zaten, kwam er nog een verrassing. Vrouw Duininga naderde met Mientje. Ieder droeg een pakje, in een doek gewikkeld. „Dit 's een extratje voor de gasten" zei de boerin. „En dit is voor de jongeheeren", zei Mitntje en uit iedere doek kwam een groote pudding te voorsehijn 1 Die waren welkom! Terwijl vrouw Duininga en Mientje naar huis gingen, riep Kees hen achterna„ik zal er voor jullie ook eens een bakken." Maar Mientje keerde zich om, sliepte uit met haar vingers en riep spottend: „hoor hem! bakkenze worden niet eens gebakken". „Nou", riep Kees, „dan maar gebraden, maar gegeten in ieder geval" Na. den maaltiid gingen ze allen een wande ling doen door de duinen. De jongens kenden de paadjes al aardig. In een zoogenaamde „duin-pan" stond een aardig berkenboschje. 't Was er nogal vochtig en daarom groeide er welig gras. 't Was er lekker koel en in de schaduw vleiden zij zich allen neer. Kees en Piet, die gezworen kameraden waren geworden, gingen uit op verkenning. Plotseling riep Kees: „Ik wed, dat hier konijntjes zitten". „Och, wat, jij altijd met je konijntjes" zei Piet, hoe kom je er aan „Zie maar", zei Kees, en hij wees de sporen van het graven „hier staat ook lekker gras voor de diertjes. Dit plekje zal ik goed ont houden". Toen de jongens op de duinen klommen om een mooi uitzicht te hebben, zagen zij de holen der konijnen. „Zie je wel", riep Kees triom fantelijk. De ouders genoten van de heerlijke rust. De moeder van Gerard en Piet viel bijna in slaap. „Hé, ik zou ook best eens een maand in zoo'n tent willen wonen", zei ze, „wat zou het een zalige rust zijngeen trams, geen karren, geen lawaai op straat, geen boodschappen, geen ge- bel, geen bezoeken. En als je zelf voor alles zorgt, is het ook heelemaal niet duur". „Nu" plaagde haar man, naai dan van den winter maar een tent uit oude gordijnen. Een beetje groote steken, dan is 't tevens luchtig en frisch". „Vader 'k heb dorst, gaan we thee drinken", riep Dolf vanaf het topje van de duinen. „Gaan jullie maar vast vooruit en bestel maar", riep mijnheer van Olst. „Alla jongens wie er 't eerst is", riep Dolf, en toen ging het hals-over-kop de duin hoogte af. Dolf zelf sloeg voorover, want hij liep zoo hard, dat zijn beenen hem niet konden bijhouden. Gerard, die achter hen aankwam, nam een grooten sprong om niet op hem te vallen, maar kwam op zijn achterste terecht vlak vóór Dolf en toe rolden ze holder-de-bolder tot aan den voet van het duin. Hun haren en halzen en ooren en neus zaten vol met zand. „Waar is mijn hoed", zei Gerard. „Och, jij ook, wie zet er nu een hoed op", zei Dolf die even als de anderen altijd met zijn bloote hoofd liep of als de zon warm was zijn zakdoek over 't hoofd knoopte met wat helmgras er onder. Gerard's hoed hing halverwege de duinhel ling tegen een boschje gras en hij moest weer naar boven klauteren. Hoe hij ook liep, hij kon de anderen niet inhalen, die al een aardig plekje hadden opgezocht in den tuin van de uitspan-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1919 | | pagina 5