KINDER-BIJBLAD behoorende bij het „Bioemendaalsch Weekblad" van 11 October 1919 IN DE DEINEN. VI. (Vervolg). Toen kwam op het kasteel een jonge graaf uit vreemde landen, die gehuwd was met de eenigste dochter van den overleden heer. Die graaf was heel anders dan de vorige ridders. Hij was hard voor zijn boeren, hij plunderde hen uit, hij liet hen hard werken voor weinig loon, hij vloekte en schold en dronk. Maar hij was jong en sterk en pochte steeds„Mijn kasteel kan niet verwoest worden, zoolang dat bosch blijft waar het is". Er mocht geen boompje groeien binnen de 100 Meter van zijn kasteel. De boeren haatten hem, maar durfden niets tegen den graaf te ondernemen. Eens op een avond, 't was donker en storm achtig, leed een klein vaartuig schipbreuk op de kust. Van de opvarenden werd alleen een kruis-ridder en een paar knechten gered. Druip nat en hongerig werden zij met het vlot, dat zij hadden weten te timmeren, op het strand geworpen. Daar zagen zij het licht uit den kasteeltoren schijnen. Vol hoop klommen zij door de duinen en klopten aan de poort. Maar de graaf was zóó hardvochtig, dat hij weigerde de poort te openen en toen de kruisridderzeide wie hij was, lachte hij hem uit en dreigde de honden op hem los te laten. Vol verontwaardiging keerden de ridder en de knechten terug en vonden bij een paar boeren een armelijk onderkomen. Toen zij daar hun ondervinding vertelden, begonnen de boeren ook te klagen over hun harden meester. Zoodra het bekend werd van de eene hut naar de andere, dat een ridder was terugge jaagd van 't kasteel, kwamen de boeren samen in de woning waar hij was. Iedereen had zijn klachten en de ridder, die een rechtvaardig man was, wilde hen helpen tegen den graaf. „Ach", zeiden de boeren, „dat helpt niets. Het kasteel is onoverwinnelijk, zoolang niet in één nacht het bosch het kasteel nadert". De ridder staarde in het vuur en zweeg ge- ruimen tijd. Toen hief hij plotseling het hoofd op. „Hebt gij bijlen", vroeg hij aan het landvolk. „Gewis, en die zijn scherp ook", antwoordden zij. „Gij kunt ze hanteeren „Zoo goed als gij het zwaard, Heer, en onze vrouwen het spinnewiel". „Vertrouwt gij mij „Volkomen. Gij zijt een rechtvaardig ridder. Ach, heerschte gij maar over de goederen van het kasteel". „Haalt dan uw bijlen en volgt mij. Breng brood en water mee van huis. Haast U en maakt geen overbodig gerucht. Brengt ook Uw buren en vrienden mee, als ze hier nog ontbreken". Na een uur waren zeker een honderdtal boe ren, met groote bijlen gewapend, in en om de woning waar de ridder was, vergaderd. Deze had zich met zijn knechten versterkt aan een eenvoudigen maaltijd van de boerin. Hun wapenen hadden ze nagezien. Alles was in orde. „Volg mij naar het bosch", vroeg de ridder zacht maar dringend. De boer en de ridder gingen voorop, de anderen volgden in den donkeren stormnacht. Hun hart klopte, maarzij vertrouwden op hun onbekenden aanvoerder, in wien zij een vriend hadden gevonden. Toen zij in het bosch kwamen, gebood de ridder datjieder een denneboom moest uitzoeken, niet al te groot, van onder tot boven met groene takken begroeid, zoodat zij er zich achter ver bergen konden. Ieder moest er één kappen. Het geluid der bijlslagen ging verloren in de suizende stormwinden. Toen ieder zijn boom had gekapt, was het niet ver meer van den morgen af. „Eet nu eerst uw brood en drinkt uw water, opdat ge als 't moet strijden kunt. Vreest niets, uw harde lot is voorbij". Zij deden wat hun gezegd werd. Toen beval de ridder„Ieder neemt zijn boom op en draagt die zóó voor zich uit, dat hij er achter verborgen blijft. Hangt uw bijlen in de takken en als ik roep: Nu is de tijd ge komen snelt de eerste rij naar voren om de kasteelpoort open te hakken". De ridder ging voorop. Als een wandelend bosch bewogen zich lang zaam de honderd boomen. Eerst door 't bosch, toen door de open vlakte. Steeds voorwaarts naar 't kasteel. Vlak vóór de poort hield de ridder halt en juist brak de dag aan, toen hij met het platte van zijn zwaard drie luide slagen gaf tegen zijn metalen schild. Verschrikt keek de wachter uit zijn kijkpost. Met een stem als van een trompet riep de ridder„Zeg den graaf, dat ik nu toegang e i s c h> oogenblikkelijk". De wachter wankelde op het wonderlijke ge zicht van dat plotseling genaderde bosch naar binnen. De graaf verscheen boven den kasteelrand en toen hij den kruisridder zag, riep hij hoonend „Hawilt gij nu nog de tanden der honden voelen in Uw lichaam?" Maar de ridder hief dreigend het zwaard op en sprak „Gij stapelt onrecht op onrecht. Gij onder drukt Uw dienaren. Gij hoont die Uw gastvrij heid vragen. Zoolang deugd en mildheid hier woonden, was dit kasteel veilig. Maar nu en hij wees op de boomen achter hem denkt aan de oude voorspelling en ziet het bosch is in één nacht het kasteel genaderd om uwgodde- loosheid te straffen". En met luide krachtige stem riep hij„Nu is de t ij d gekomen!" Op dat oogenblik stormden honderd man van achter de boomen naar de poort en vóórdat de graaf zich kon bezinnen, was de zware deur ver brijzeld onder.de geweldige slagen der gespierde hakkers. De ridder voorop, met getrokken zwaard, traden de bewapende boeren binnen. „Dienaren en knechten", galmde de forsche stem van den ridder door het gansche kasteel, „het uur uwer bevrijding is genaderd. Kiest onze zijde. Een betere tijd breekt voor U aan". Vergeefs trachtte de graaf zijn knechten aan te vuren tot den strijd. Zij weigerden voor hem te vechten. Toen stortte de graaf zich naar voren en wilde met' zijn zwaard een boer dooden. Maar de ridder sloeg met één geweldigen slag het wapen uit zijn handen. In zijn woede trok de graaf zijn dolk en stak die in den arm van den kruis-ridder. Dat deed de toorn ontvlammen van den boer naast den held der bevrijding en, alsof hij een boom velde, sloeg hij met één houw van zijn bijl den onrechtvaardigen heerscher neer. Toen was alles gewonnen. Juichend erkenden allen den nieuwen ridder tot heer en snikkend kwam de gravin, die meer dan eens mishandeld was geworden door haar echtgenoot, om genade smeeken. „Sta op, Vrouwe, sprak de kruisridder niets zal U worden misdaan en zeg slechts wat U verlangt". Een jaar later huwde de kruisridder met de oude erfdochter van het kasteal en een lange rij van gelukkige jaren brak aan voor het volk. De jongens hadden ingespannen zitten luis teren. „Wat prachtig", zei Dolf. „En weten jullie nu wel", voegde de boerer aan toe, „dat dit de hofstede is, waar de ridder dien nacht belandde? Uit dankbare herinnering heeft hij deze hoeve toen geheel laten vernieuwen en Iet morgenochtend maar eens op, dat naar den zeekant een groot kruis is gemetseld in den muur, als aandenken aan den kruis-ridder". „En nu eerst de avond-pap", zei de boerin, die een paar liter melk extra in den ketel had gedaan. „En dan is 't jouw beurt, Dorusje Toen schepte de boerin de pap op. De groote ronde tafel was heelemaal bezet. 't Smaakte best. De jongens mochten kiezen tusschen suiker en stroop in de pap. Toen één van hen, na lang aarzelen, stroop koos, kozen ze allemaal stroop. „Kunnen jullie ook pap koken?" „Nou 1" zei Dolf, maar lang zoo lekker niet Gisteren heeft Kees ze laten aanbranden. Die lag nota-bene languit bij 't kook-vuur te lezen en toen wij thuis kwamen van 't hout halen roken wij de stank al een kwartier van te voren, maar de lezende jongeheer had er niets van gemerkt!" Kees deed net of hij niets hoorde, maar hij vond het toch niet prettig om uitgelachen te worden. Toen keek hij Hannes aan en zei: „Zeg,die Dolf zal ook goed kunnen ruiken, hé? Een kwartier ver aangebrande pap ruiken is geen kleinigheid. Wil ik je eens wat vertellen? Toen we bezig waren met eten, zei Piet: „wat ruikt het hier toch raar..." Maar Jan viel Kees in de rede: „Stil, Kees, vertel dat later maar eens, nu zitten we te eten". „Mij best", zei Kees. Nu, 't was ook niet erg fraai wat Keesje had willen vertellen van Dolf. De boer had de pap op en schoof weer in zijn hoekje bij 't vuur. „Hannes, haal nog eens een takkebos en een paar dikke stukken hout", zei hij. Hannes ging weg. „Wat een fijn verhaal was dat, boer", zei Dolf. ,,'t Was vroeger toch wel prettiger om te leven dan nu. Wat heb je nou aan al dat leeren en aan die thema's en aan die examens. Vroeger was je den heelen dag indebosschen

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1919 | | pagina 7