Het Geheim van den Canadees Een interessant Jongensboek. Eikelenboom Timmer - Bloemendaal VKRDËR EEN UITGEBREIDE COLLECTIE TERKEK EN SCHRIJFBEHOEFTEN Voorradig bij: en waren er ridders op kasteelen. Dat was nog eens een heerlijke tijd". „Ho, ho, Dolfje", zei Duininga, „de boeren hadden 't niet te best. Als de heeren gingen vechten, moesten de boeren mee en of ze sneuvelden of in leven bleven, kwam er weinig op aan. Verloor hun heer het gevecht, dan kwam de vijand en roofde en plunderde en moordde alles wat hij maar vinden kon. En die ridders zelf? Och jongens, die gingen dikwijls uit verveling vechten en drinken, want 't was toen in die kasteelen nog heel wat minder prettig en gemakkelijk en gezellig dan in deze boerderij nu. De meesten konden niet eens lezen en boeken waren er haast niet". „Voor een poosje zou ik 't toch wel leuk vinden", zei polf nog. Daar moesten de anderen om lachen. „Ga maar zitten, want nu is de beurt aan Dorus om te vertellen". „Ja", zei Dorus, „maar wat moet ik vertellen? Ik ken niet zulke mooie ridderverhalen als vader vertelde". „Vertel maar wat je weet", zeiden de jongens. „Nou kom", zei zijn Vader, „vertel jij maar wat van de vogels. Daar houd ja immers zoo veel van", „Hé, ja!" zei Dorus. Nu, Dorus hield werkelijk veel van vogels. Hij had ze in de duinen en in de bosschen uren, ja halve dagen aan-één gadegeslagen. Als hij een boek over vogels te pakken kon krijgen, las hij het van begin tot eind. Meester had expres voor Dorus Duininga een paar vogel boeken in de bibliotheek geplaatst. „Nou", zei Dorus, „wil ik dan eens wat ver tellen van de specht?" „Waarvan vroeg Piet. „Van de specht, die vogel uit de bosschen", zei Dorus. „Wat zal jij daarvan weten", zei Piet, heel oneerbiedig. Piet hield niet van natuurlijke historie en begreep niet, dat een boerenjongen van een specht iets anders zou weten dan dat hij veeren heeft. Toen begon Dorus, met een stil lachje in zijn oogen: „De specht was vroeger een bakker De jongens begonnen te lachen. „Loop rond, jij houdt ons voor den gek", zeiden ze. (Wordt vervolgd). OPLOSSINGEN van de raadsels uit ons bijblad van 27 Sept. A 1 Mei—ei. 2 Kast—mast—gast—last. 3 Tilburg IJsel Gelderland Eindhoven Rotterdam. B 1 Tollen—Tolen 2 ui—lui—luis—sluis. 3 Schouwen. Goede oplossingen gaven Hans Haentjeas. H. Bodel Bienfait. Dik Duursma. H. Osiek. Kees de Fouw. J. G. Veth. Wim Scheltema. Ali Doorn. Jan Hilbrands. Eva Benders. Mieneke Heil. W. Schoorl. Eddy Veltman. Jan ter Gast. De prijs is door loting toegekend aan H. OSIEK. die hem kan komen afhalen aan ons bureau De Genestetweg 23. Voor de volgende maal wordt uitgeloofd: EEN MOOIE INKTKOKER. J. G. Veth en H. Osiek maken wij een com pliment voor hun aardige versjes. Wij plaatsen ze een andermaal. RAADSELS. A. Voor de jongeren 1. Ik ben een groote vogel. Eén letter er voor en ik ben een jongensnaam. 2. Ik ben wit en glad, Met I ben ik zwart en hebt ge mij op school gehad, Met een h ben ik bruin of paars, Met een w ben ik groen en naar de boer hoopt niet schaars. 3. Ik ben een stad in Zeeland. Verander mijn eerste letter en ik ben een hond. B. Voor de grooteren 1. Ik ben een stuk land, Met een w er voor ben 'k vlug bij de hand, Met een r heb ik heel wat op mijn geweten, Met een b zorg ik voor veler menschen eten, 2. Ik besta uit vier lettergrepen en ga ook op vier „beenen". Mijn eerste geeft kinderen 's winters veel vermaak, Mijn tweede gebruikt de boekdrukker vaak, Miin derde en vierde hooren bij elkaar, En brengt den mensch van hier" naar daar. Dat doe ik zelf ook, zij 't ook niet vlug, Want zelf ga ik dikwijls nu eens heen en dan eens terug. 3. Mijn geheel bestaat uit elf letters. 82—3—4 is een visch en geen kleintje 6—9—1—3 zou een zusje kunnen zijn van Stijntje, 10—6—2—5 heeft ieder mensch, 5—2—7—8—9—10—11 te hebben is een echte jangens-wensch. ALGEMEENE RAADSELS EN GRAPPEN. Mijn vriend heeft iets dat heelemaal van hem is en wat ik nooit 't mijne kan noemen. Ik heb iets, dat heelemaal van mij is en dat nooit van mijn vriend zal zijn. Toch gebruik ik wat van mijn vriend is en mijn vriend wat van mij is. We willen wel ruilen, maar kunnen niet en als we konden en ik kreeg wat nu mijn vriend heeft, maar niet gebruikt, zou hij 't juist gaan gebruiken. Ra-ra, wat is dat? DE WIJZE GROOTVIZIER. Een Oostersch spookje. Een Perzisch koning bezat een voortreffelijk paard waaraan hij bijzonder gehecht was. Door een onachtzaamheid van den stalknecht kwam dit edele dier plotseling te sterven. De koning werd hierover zoo toornig dat hij een lans greep om den knecht er mee te doorsteken. Gelukkig was de wijze en bedachtzame grootvizier aanwezig, die tot den koning spraak „O, vorst, bijna zou dit schepsel een kind des doods zijn geweest, zonder van de grootte zijner misdaad overtuigd te zijn.' „Overtuig hem dan 1" zei de koning. Nu greep de grootvizier de lans, wendde zich tot den stalknecht en spak; „OngelukskindHoor mij oplettend aan Dat zijn uwe daden/ Vooreerst zijt ge schul dig aan den dood van het paard, wiens ver pleging de koning u heeft toevertrouwd. Daarom zult ge sterven. „In de tweede plaats is het uw schuld, dat de koning, mijn beminde vorst, zich wegens het verlies van een paard zoo opgewonden heeft, dat hij u eigenhandig wil dooden. Zie, dat is een nieuwe misdaad, grooter nog dan de vo rige. „Eindelijk wordt het in het gansche rijk en ook in de omliggende landen verbreid dat ae koning mijn beminde vorst om het verlies van een paard een mensch gedood heeft, daardoor verliest hij zijn goeden naam. Zie, ongeluks kind, dat is uw grootste misdaad. Dat alles is de schuld van uw onachtzaamheid! Erkent gij dat „Laat hem gaan!" riep de vorst. „Om zij nentwil wil ik mijn goeden naam niet verliezen. Ik schenk hem vergiffenis

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1919 | | pagina 8