Ir
OPLOSSINGEN
van de raadsels uit ons bijblad van 25 Oct.
A 1. Koekoek.
2. Pannekoek.
3. lekbekrekheknek.
B 1. Tafelstoel.
2. Lijmmijl.
3. Razernij.
Goede oplossingen gaven
Trijntje Noorman.
Wim Scheltema.
Job Bakels.
Dik Duursma.
Nettie Lemstra van Beusekom.
Eva Benders.
J. Dijkstra.
Molly Kremer.
Jo van der Werff.
H. Bodel Bienfait.
H. Osieck.
Jan Hilbrands.
Eddy Veltman.
Bij loting viel de prijs ten deel aan
JOB BAKELS.
die hem aan ons kantoor kan komen
afhalen. De Genestetweg 23.
Ditmaal wordt uitgeloofd een
LEESBOEK.
RAADSELS.
A. Voor de jongeren:
I. Vul eens in zoodat het rijmt:
Ik houd van een broodje met
In 't leeren is Hendrik een
en doet niet onder voor
Ons kippenhok is van
Een kip loopt niet zoo snel als een
Moeder zet de bloemen in een
2. Hoe maak ik van vier lucifers zeven?
3. Een hoofd van ijzer,
een been van hout,
geen speelgoed voor kind'ren,
zorg, dat je 't onthoudt.
B. Voor de grooteren
1. ik ben een deel van ons land.
2—7—4 is niet dichtbij
8—3—7—4 is in de schoenmakerij
6—1—8 hoort bij de zang
voor 5 en 6 is een jongen niet bang
4—1—1—6 is wit of road
5—6—3—8 een water, groot.
2. 'k Besta uit vier letters en neemt ge er
één van weg, dan is de rest nog zes. Hoe
kan dat?
3. Wat staat hier:
-A. jt. Ji_. Jk. Jt.
Bericht.
Lieve nichtjes en neefjes. Hierbij deel ik
jullie mede dat ge voor deze keer een leesboek
kunt winnen. Om nu te voorkomen dat een
meisje een jongensboek kan krijgen en een
jongen een meisjesboek, hebben we twee boe
ken ter beschikking gesteld. Als een mijner
nichtjes de prijs bij loting wint, ontvangt ze
het boek getiteld: „Alleen in het nestje". En
als een mijner neefjes het boek wint ontvangt
hij het boek getiteld: „Uit de vlegeljaren van
Henkie Snip". Natuurlijk mag de prijswinner(ster)
ook kiezen tusschen het jongens of meisjes
boek. Nu maar flink jullie best gedaan, hoor!
Je Oom de Raadselredacteur.
■yr ~if "X" -y •:£- Tr -y -y -y Tf-
De domste.
Het is al heel lang geleden dat er tusschen
het Nijlpaard en de Neushoorn een twist uit
brak over de vraag wie van hen tweeën de
domste was. Ze hadden wel eens iets over
wijsheid en domheid gehoordomdat ze echter
zoo verschrikkelijk dom waren, verwisselden
zij de beteekenis van beide woorden en geloof
den vast en zeker dat domheid een bijzondere
eigenschap was waarvan men niet genoeg kon
hebben.
„Ja, ja," zei het Nijlpaard tegen den Neus
hoorn, „zoo dom als ik ben, ben jij bij langen
niet. Dat is aangeboren, snap je?"
„Ik snap alleen, dat jij een onbeschaamde
rekel ben. Ik zal je aanklagen en bewijzen dat
ik de domste ben," riep de Neushoorn en liep
woedend weg.
„Ga je gang," lachte het Nijlpaard. „Je wint
het toch niet, want ik ben de domste."
De Neushoorn was inmiddels naar den rech
ter Tijger geloopen en klaagde hem zijn leed.
„Ik leefde tot heden gelukkig en tevreden
en verheugde mij in het bezit van mijn domheid,
maar nu komt daar opeens het Nijlpaard en
beweert dat hij de domste is. Is dat geen
schande?"
De Tijger zette van verwondering een paar
oogen op zoo groot als een ontbijtbordje, daarna
kneep hij ze echter van woede dicht, hij dacht,
dat de Neushoorn hem voor den mal hield.
Toen hij echter den Neushoorn eens goed in
het gezicht gekeken had, bemerkte hij, dat
deze werkelijk erg dom was en daarom hield
hij met moeite zijn lachen in en riep op strengen
toon: „Het Nijlpaard moet voor het gerecht
gebracht worden."
Toen het Nijlpaard dat hoorde, kreeg hij
kippenvel van angst. Als nu de rechter eens
besliste, dat de Neushoorn de domste was, dan
was hij, het Nijlpaard voor de geheele wereld
belachelijk gemaakt. Doch er was niets aan
te doen, hij moest voor den Tijger verschijnen,
die hem met strengen blik aankeek.
„Spreek," zei de Tijger barsch, hoewel hij
het bijna uitproestte van het lachen, „waarom
wil jij de domste zijn? Je weet toch wel dat
de Neushoorn daar meer aanspraak op heeft."
Het Nijlpaard werd nu erg verlegen en wist
niet wat hij zeggen moest.
„Zie je wel," riep de Neushoorn uit. „Zie je
wel, mijnheer de Rechter, dat het Nijlpaard
niet bewijzen kan, dat hij de domste is."
„Neen," antwoordde het Nijlpaard nu. „Be
wijzen kan ik het niet, want daarvoor ben ik
te dom."
„Bravo!" riep de Tijger. „Het Nijlpaard heeft
het gewonnen. Zoolang de Neushoorn geen
dommer antwoord geeft, ben jij de domste!"
Sedert dien tijd leeft de Neushoorn in vijand
schap met het Nijlpaard, want een dommer ant
woord kan zelfs de domme Neushoorn niet
geven.
ALGEREENE RAADSELS
EN GRAPPEN.
Laatst was ik op reis en dronk een lekker
kopje chocola in een Geheelonthouders-koffie
huis, waar het prettig en gezellig was en tal
van aardige versieringen hingen.
Zoo hing er een plaat, waar op stond:
„De drank geeft u keurig net, geheel voor
niets een reisbiljet.
van
Brouwer shaven, B i e rvliet W ij ngaarden,
naar
Kampen, Vechten, Weenen, Zwijn-
drecht, Beesd en Dieren.
Hier is 't station van een andere lijn en reist
ge minstens even fijn
van
W a t e ringen en Spaar ndam, of ook wel van
uit N ij v e rdal,
naar
Eierland of naar Den Ham, Gouds
waard, Buiten-Zorg en Huizen, ja
zelfs naarVreeland!"
Begrijpen de grooteren dit? Als ze 't niet
goed snappen, moeten ze het vast en zeker
eens vragen aan'hun ouders en ook op school.
Misschien hebben jullie wel eens gehoord van
Vondel. Dat was een zeer beroemde Nederland-
sche dichter, die o.a. na den vrede van Munster
in 1648 een bekend tooneelstuk heeft geschre
ven. Hij was arm. Eens was hij op een feestje.
Hij had zijn Zondagsche pak aan, dat ech
ter al een beetje versleten was. Een paar rijke
jonge heertjes hielden hem voor den gek en
stelden voor bij wijze van spelletje korte rijm
pjes te maken. Dat vond men goed. Een der
jongeheertjes nam een lik boter aan zijn vinger,
smeerde die op Vondel's Zondagsche pakje en
rijmde daarbij
„vet
smet."
Sommigen lachten, maar Vondel werd boos
en zei„Ik kan het nog korter
„ik
tik."
en tegelijk gaf hij het jongeheertje een klap
om zijn ooren, dat hij suizebolde.
Een grap van een boerenjongen.
De melkboer zei tegen zijn knechtje „Gerrit
Jan, geef iedere koe een halve koek, maar die
eene, die de meeste melk geeft, een heele."
Jan ging naar de stal gaf alle koeien een
halve lijnkoek. Toen nam hij een heele en ging
naar buiten. Juist kwam hij den boer tegen.
„Waar ga jij nu met die hèèle koek naar
toe?" vroeg de boer.
„Wel", zei Gerrit Jan, „die was voor de koe,
die de meeste melk gaf en daarom wou ik hem
maar hangen aan de kraan van de pomp".
„Kwajongen", barstte de boer los en hij
zwaaide zijn hand, maar Gerrit Jan bukte zich
en slipte onder zijn arm door.