ALLERLEI.
Toen de beroemde generaal en pre*
sident der Vereenigde Staten Was*
hington tt paard de ronde deed langs
de legerposten kwam hij op een plaats,
waar een korporaal en twee soldaten
bezig waren een zwaren balk tegen
een, versterking op te werken. De
korporaal stond er bij te commandeer
ren, maar deed zelf niets. De soldaten
spanden zich in tot het uiterste, maar
de balk was te zwaar en rolde telkens
terug.
Washington had, zooals doorgaans,
een gewoon burgerpakje aan. Hij
stapte af en vroeg den korporaal:
„Mag ik die soldaten even helpen,
mijnheer?"
„Ga je gang" antwoorde de korpo*
raai en hij commandeerde nu alle drie
de werkers. Eindelijk gelukte het hun
drieën den balk op zijn plaats te krijs
gen.
Toen nam Washington beleefd zijn
hoofddeksel af, veegde even 't zweet
van zijn voorhoofd en zei: „mijnheer
de korporaal, als u nog eens hulp noo»
dig hebt stuur u dan een boodschap
naar uwen generaal Washington".
De korporaal verbleekte en begon te
stotteren. Maar Washington voegde
er bij: „Om u echter in staat te stellen
voor onze goede zaak ook iets te doen
benoem ik u van heden af tot gewoon
soldaat, want naar uw meening heb*
ben zij alleen het voorrecht zich in te
spannen".
De beer en de levende doode. Twee man
nen liepen door 't bosch. Daar kwam een beer
kwam recht op de mannen af.
„Laat ons gauw in een boom klimmen", zei
de een en hij ging met zijn rug tegen een
boom staan. „Klim op mijn schouders en als
je boven bent help mij dan".
De ander klom naar boven, maar toen de eer
ste op keek, was de tweede in zijn angst
reeds zóO hoog geklommen, dat hij zijn vriend
geheel vergat.
Dat was ook wat! Wat moest deze nu doen?
Hij bedacht zich, liet zich voorover op den
grond vallen en hield den adem in.
De beer kwam en snuffelde aan den man,
die zich dood hield. Vreeselijke angsten stond
hij uit.
Nu eet een beer nooit iets wat gestorven is
en toen Bruin dien man zoo roerloos en stijf
zag liggen zonder adem te halen, dacht hij,
dat hij dood was en de beer ging verder.
Maar de man in den boom dacht niet anders
of zijn vriend zou verslonden worden en om
het niet te zien wendde hij de oogen af.
Zoodra de beer weg was, kroop hij naar 't
kreupelhout en verborg zich. Eindelijk kwam
de man uit den boom te voorschijn. Maar
toen hij beneden kwam zag hij zijn vriend niet.
„O!" dacht hij, „nu is hij door den beer op
gegeten". Hij vond het vreeselijk jammer
maar was blij, dat hij er zelf goed was afge
komen.
Daar hoorde hij geritsel in de struiken.
Hij schrok, maar op 't zelfde oogenblik hoor
de hij een vreeselijk gebrom.
„De beer! de beer!" ging 't door zijn hoofd
en daar hij den veiligen boom niet meer be
reiken kon, wierp hij zich, juist als zijn vriend
gedaan had, plat op den grond. Nu la£ hij in
doodsangsten.
Hij hoorde zware dreunende stappen en
voelde hoe een lichaam zich over hem heen
boog.
Wat zou gebeuren?
Daar voelde hij een heete adem bij zijn oor
en een bromstem sprak: „Ik heb U een bood
schap te brengen van uw vriend. Hij laat u
zeggen, dat hij hoopt dat gij voortaan een
trouwer en dapperder vriend zult zijn".
Toen ging de „beer" weg.
Eenige oogenblikken daarna hief de man zijn
hoofd op en .zag zijn vriend zitten.
„Ik hoop dat mijn les geholpen zal hebben",
zei hij met een verwijtenden lach. „Ik heb voor
beer gespeeld, want een beer schijnt meer van
U gedaan te krijgen dan een vriend".
De ander zweeg beschaamd.
De les heeft geholpen.
Snuggere jongens. Geschiedenis-les.
„Jan, wie was de vader van Prins Maurits?"
Jan zwijgt als een doofpot.
„Kom, jongen, dat weet je toch wel".
Jan zwijgt als twee doofpotten.
Meester weet dat Jan niet erg snugger is en
zegt: „Kom, jongen, wie is nu de vader van
den zoon van Willem den eerste?"
Jan begrijpt er niets van en zwijgt als drie
doofpotten.
De klas begint te giegelen.
Jan zwijgt als vier doofpotten en krijgt een
kleur als een kachel.
De klas lacht harder. Jan krijgt een kleur
als een gloeiende kachel.
Meester herhaalt: „De vader van den zoon
van Willem den eerste".
Eindelijk schemert het in Jan's bol en hij
denkt aan Willem en den zoon en den eerste
en zegt: „Willem de tweede", meester.
De klas brult. Piet 't hardst van allen.
Piet is zelf ook niet snugger en meester
zegt: „Piet, wie was de vader van de Ko
ningin?"
„Willem de derde", meester".
„En diens vader?"
„Willem de tweede, meester".
„En diens vader"'
„Willem de eerste, meester", en Piet kijkt
naar Jan alsof hij zeggen wil: „Zie je, ik ben
nog eris een knappe jongen."
„En diens vader?"
Nu zwijgt Piet, maar hij denkt: eerst de
derde, dan de tweede, dan de eerste, welnu
en hij zegt dapper: „Willem de Nulde,
meester".
Ze kregen geen van tweeën 8 voor Ge
schiedenis op hun rapport, ('t Was een ge
schiedenis met hun Geschiedenis!)
Gierigheid gestraft. Eens kreeg de be
roemde koning Salomo bezoek van de even
beroemde koningin van Sjeba. Toen de ko
ningin vertrok, gaf zij als afscheidsgeschenk
aan koning Salomo een prachtige vaas, ge
vuld met een tooverdrank, waarvan één drup
pel voldoende was, om het leven voor jaren
en jaren te verlengen. De koning dankte de
koningin en liet de vaas sluiten, om van he:
kostbare vocht geen druppel te verliezen.
Korten tijd daarna werd een man onschul
dig ter dood veroordeeld. Hij smeekte om ét;
enkelen druppel van dat toovervocht. Maar
de koning weigerde en de man werd gedoou.
Een dienaar redde Salomo het leven. Als
belooning vroeg hij een druppel van den too
verdrank. De koning vergat het, de dienaar
kreeg een ongeluk en stierf.
Een dapper soldaat had recht op een prij-.
Hij vroeg èèn enkelen druppel uit den vaas.
De koning wilde nu ook niets afstaan. Hij gaf
den krijgsman een jong, en vurig paard. Het
sloeg den soldaat en deze stierf.
Niemand durfde meer vragen of zelfs spre
ken over den wonderdrank. De koning hield
de vaas zorgvuldig gesloten.
Toen werd de koning zelf ziek. De docto
ren schudden bedenkelijk het hoofd. Maar dc
koning lachte hen uit. Hij beval de vaas te
brengen en liet haar in zijn tegenwoordigheid
open maken.
Doch toen de dienaren de vaas hadden ge
opend. .was de geheele inhoud verdroogd
en verdampt.
Den volgenden dag stierf de koning.
Ziehier een korte maar ware geschie
denis van den beroemden Amerikaan Webster.
In zijn jeugd ging hij zooals alle jongens
uit zijn tijd op kostschool. Eens had hij
met anderen geschoten op duiven. Webster
werd gesnapt. Hij wilde de namen zijner
vrienden niet noemen. De Directeur werd
boos en gaf hem als straf honderd regels van
een lang gedicht van buiten te leeren. Hij
moest het kennen vóór 's middags vier uur.
'tWas juist de vrije middag. Maar Webster
kon buitengewoon goed van buiten leeren. In
plaats van honderd leerde hij er zeven
honderd uit zijn hoofd. Hij kende ze om drie
uur en ging spelen.
„Ben je klaar met je straf?" vroeg de direc
teur.
„Ja mijnheer'.
„Als je de regels niet kent, moet je ze twee
maal uitschrijven".
„Ik ken ze, mijnheer".
't Was vier uur. Webster moest bij den di
recteur komen. „Begin, want ik moet om half
vijf weg". Webster begon. De eerste hon
derd zei hij op als 't water stroomt door de ri
vier. Hij begon aan zijn tweede honderd. De
directeur keek verbaasd. Hij was tot 150.
De directeur keek op zijn horloge. 'tWas tien
minuten voor half vijf. Hij werd zenuwachtig.
Webster ging door. 'tWerd vijf minuten voor
half vijf. De directeur liep op en neer. Web
ster was bij de tweehonderd. Hij kwam er
over. 't Was half vijf! „Hoeveel kent gij er
nog jongen?" „Nog ongeveer vijfhonderd, mijn
heer". De directeur wist in zijn haast niet of hij
boos of trotsch moest zijn op zulk een leer
ling. „Ga heen en zeg je vrienden, dat jullie
morgen den heelen dag vrijaf hebt", zei hij en
ging weg.
Later was Webster de grootste redenaar
van zijn tijd.
Dus neven en nichten als je ooit kat-
4 tekwaad uithaalt, doe het dan in compagnie
met een jongen als Webster. Dan kom je er
goed af en je krijgt nog een extra vrijen dag
Denk daar wel om!