allerlel
DE KLOMP.
(Een Kerstverhaal. Naar het Fransch).
Er was eens een kleine jongen, Niels gehee-
ten, van zeven jaar. Hij woonde bij een oude
tante in huis, die ruw en onhartelijk was, maar
omdat hij zijn beide ouders reeds verloren had,
was de arme jongen al blij, dat hij een onder
dak had. Doch het was er ook een onderdak
naar! Nooit kreeg hij een vriendelijk woord, en
slechts eenmaal per jaar kreeg hij een vluchtige
zoen, en dat was op Nieuwjaarsdag. Elk bordje
soep en iedere boterham werd hem eigenlijk
misgund. Doch Niels was zoo goedhartig, dat
hij zich toch aan zijn tante had gehecht, al was
hij bang voor haar, en kon hij haar dikwijls niet
andere, dan met een huivering, in het stuursche,
hardvochtige gelaat zien.
Zij woonde in een eigen huisje, en er werd
algemeen van haar verteld, dat zij onder haar
bed een kous bewaarde, die geheel gevuld was
met goudstukken. Daarom durfde zij haar neefje
niet naar de armenschool sturen, waar hij voor
niets zou kunnen leeren. Maar toch had zij zóó
haar nood geklaagd bij den schoolmeester, en
net zoolang gepraat, totdat hij Niels op school
nam voor de helft van het schoolgeld. Daar
door trokken de jongens, die over het algemeen
zonen waren van gegoede burgers, den neus op
voör den kleinen jongen, die er altijd even ar
moedig uitzag.
Niels voelde dit wel, en het deed hem bitter
verdriet, zoodat hij zich altijd maar terugtrok,
en dan in een stil hoekje ging zitten schreien.
Vooral tegen den tijd van het Kerstfeest voelde
hij zich het ongelukkigste en meest verlaten
kind op aarde.
Ook nu naderde het Kerstfeest weer. Den
avond tevoren op den heerlijken Kerstavond,
gingen alle kinderen naar de kerk, waar het
Kerstfeest gevierd zou worden. Het was een
strenge winter, en allen waren lekker warm ge
kleed met dikke jassen, mutsen, dassen en ste
vige schoenen, waar de sneeuw niet doorheen
drong. Alleen Niels had geen extra kleeding-
stuk aan, niet eens een jasje, en huiverend en
bibberend liep hij met de anderen mee op zijn
zwarte, houten klompen.
In plaats dat zij medelijden met hem hadden,
werd hij hierom nog bespot doch hij had
zoo'n pijn door zijn wintervoeten, en moest zoo
voortdurend met alle kracht in zijn handen bla
zen oin ze een beetje te verwarmen, dat hij al
die plagerijen nauwelijks opmerkte.
In de kerk was het lekker warm. De jongens
gingen in de hooge banken zitten en praatten
fluisterend met elkaar, terwijl de orgeltonen
reeds klonken. De zoon van den burgemeester
had juist, voordat hij wegging, gezien, hoe een
groote gans thuisbezorgd was, en een ander
had door een kier gegluurd van de voorkamer
deur, en daar een kerstboompje op tafel zien
staan, met allerlei moois en lekkernijen eraan.
Ze hadden het er druk over, wat zij wel als
Kerstgeschenk zouden krijgen thuis na afloop
van het feest en zij vertelden elkander van de
stapels kerstwafels, die zij thuis gezien hadden,
en hun oogen schitterden in zulk een blij voor
uitzicht. De kleine Niels had nog nooit een
kerstgeschenk gekregen en werd altijd zonder
Kerstmaal naar bed gestuurd. Toch was hij weer
van plan, net als met Sinterklaas, zijn klomp
neer te zetten, wie weet, zou er nu toch iets
in komen. Hij had het heele jaar zoo zijn best
gedaan! Want in het land van Niels zetten de
kinderen hun schoen ook neer met het Kerst
feest.
Toen het Kerstfeest afgeloopen was, gingen
de jongens, twee aan twee, weer huiswaarts.
Vóór zij echter de kerk verlieten, zagen zij op
de steenen bank, die in het voorportaal tegen
den muur aangebracht was, een kind liggen, in
het wit gekleed, doch met bloote voetjes, dat
daar gerust sliep. Het was geen vagebond, want
de jurk was van fijne stof en helder wit. Zijn
gelaat, en blond zijde-achtig haar krulde 0111 het
hoofd, glansde even als de sterretjes aan
den hemel zoo mooi. Alleen de bloote voetjes
waren treurig om te zien, blauw en gezwollen
van de koude. Ieder die uit de kerk kwam, keek
er naar, doch geen der warmgekleede jongens,
met hun stevige winterschoenen, bleven ook
maar een oogenblik staan. Wat ging hun zoo'n
arm bedelkind aan, dat daar buiten sliep! Doch
Niels, die weer als gewoonlijk achteraan liep,
kon niet zoo voorbijgaan.
,,'Ach", dacht hij, „wat is dat vreeselijk, straks
moet die arme jongen toch weer verder en dan
met bloote voeten door de sneeuw! En hij heeft
dus ook niet eens een schoen of klomp, die hij
vanavond klaar kan zetten, zoodat hij onmo
gelijk iets kan krijgen".
Even aarzelde hij, toen nam hij de klomp van
zijn rechtervoet en legde die op den schoot van
het slapende kind. Hinkende ging hij toen naar
huis. Op de pijn van zijn wintervoeten lette hij
niet, want hij was blij, dat hij het arme jon
getje iets gegeven had.
De oude vfouw was woedend, toen ze hem
zoo zag binnenstrompelen.
„Deugniet", schreeuwde ze, „waar heb je je
andere klomp gelaten?"
Nooit had Niels nog een onwaarheid gezegd-.
Ook nu vertelde hij het ronduit, al beefde hij
oojt van angst.
,,'t Is wat moois", tierde de vrouw, zoo maar
zijn klomp weg te geven aan den eersten den
besten bedelaar! 't Is, of ze geen geld gekost
hebben! Zooiets heb ik nog nooit gezien! Nu,
als jij je andere klomp vanavond bij den schoor
steen zal zetten, verzeker ik je, dat je er mor
gen iets in zult vinden waarmee ik je kan af
ranselen, zoodat je er wel nooit meer over den
ken zult, je klomp aan een vagebond weg te
geven!"
Ze diende hem al vast een paar harde stom
pen toe, en toen kon hij den stroozak opzoeken
op den donkeren zolder, waar hij sliep. Langen
tijd lag hij daar te snikken, voordat hij in
slaap viel.
Toen de oude vrouw den volgenden morgen
was opgestaan, en de keuken binnentrad, zag
zij tot haar groote verwondering en ontstelte
nis den schoorsteen vol met prachtig speelgoed,
en lekkernijen, en naast het linkerklompje,
waarin zij de roede wilde leggen, die zij al in
de hand had, stond nu het rechterklompje ook,
dat haar neefje aan het arme kind had ge
geven.
Niels werd wakker door de uitroepen zijner
tante, en kwam de zoldertrap af, vol angst en
schrik voor wkt komen zou. Ook hij was geheel
verbluft bij het zien van al die schatten. Daar
drong een schaterend gelach vanaf de straat tot
hen door. Nieuwsgierig, wat dat beteekende,
gingen zij naar buiten, en zagen toen, hoe een
troepje vrouwen uit de buurt, verzameld ston
den 0111 de pomp.
„Wat is er aan de hand?" vroeg tante nieuws
gierig.
„O", zeiden de anderen, „toch zóó iets grap
pigs. Juist goed. Al de rijke kinderen van de
stad, die gisteren naar het feest zijn geweest,
hadden hun schoenen klaar gezet, en gedacht,
daarin allerlei lekkers te vinden. En nu heb
ben ze daar allemaal een roede in gevonden,
en niets anders".
Niels en zijn tante keken elkaar aan, zij
dachten aan al het moois, dat bij hen bij de
schoorsteen stond, en toen maakten zij zich wel
een beetje ongerust. Zou dat door een vergis
sing bij hen terechtgekomen zijn?
Doch daar zagen zij, met haastigen stap, den
predikant naderen, en deze vertelde, bevend en
onthutst, dat boven de bank in het kerkportaal,
waar gisterenavond de kleine vagebond gesla
pen had, een gouden cirkel in de steenen te zien
wijs.
Eerbiedig" bogen toen allen het hoofd, tante
nog het diepst, want zij begrepen, dat die va
gebond een engel uit den hemel was geweest,
gezonden om den kleinen Niels te beloonen en
te beschermen voor zijn goedhartigheid en zijn
vertrouwen.
Een spelletje.
De kinderen, en als 't kan ook vader en
moeder, gaan 's avonds rondom de tafel
zitten. Een eierdopje wordt in 't midden ge
zet. Ieder neemt een aantal luciferhoutjes voor
zich. Zijn er véél menschen, dan moet ieder
minder houtjes hebben dan wanneer er maar
een paar meedoen met 't spelletje. Dan wordt
afgeteld wie beginnen mag. Als Jan beginnen
mag, legt hij voorzichtig een lucifershoutje op
't eierdopje. Dan' zijn buurman en dtan no. 3
enz. De lucifers mogen ook op elkaar gelegd
worden. Doet iemand het echter zóó, dat 't
lucifershoutje er af valt, dan betaalt hij een
pepernoot, of een olienootje of een stukje
koekje of een knikker of iets dergelijks. Die
't eerst zijn lucifershoutjes kwijt is, heeft het
gewonnen en krijgt de pot.
Een kunstje met dominosteenen.
Leg de dominosteenen achter elkaar, alle
28, met den zwarten kant naar boven. Dubbele
zes vooraan, die 12 oogen heeft, dan een steen
met 11 oogen, dan met 10, dan met 9 enz., tot
dat de twaalfde steen 1 oog heeft en als 13de
steen dubbele blank. De andere 15 steenen
komen er niet op aan.
Dan komt de kunst.
Zeg maar tegen iemand: Nu kan je van
achter af net zooveel steenen wegnemen als je
wilt, hoogstens 14, en die vóóraan leggen, ter
wijl ik er niet naar kijk en toch zal ik je zeggen
hoeveel steenen je vóór de voorste hebt ge
legd.
Als de ander 't gedaan heeft en hij roept je,
dan tel je, van voren beginnende, tot de der
tiende steen, je neemt die op en kijkt hoeveel
oogen daarop staan. Precies zooveel oogen
daarop staan heeft die andere persoon domino
steenen van achter naar voren verplaatst. Is
de 13e steen dubbele blank, dan heeft hij niets
veranderd, is de achterste steen een steen, die
je n i e t op de rij af hebt gelegd, dan heeft hij
er 14 verplaatst.
Probeer 't maar. 't Komt vast en zeker uit.
Denk er even over na en dan zal je 't wel
begrijpen.