KINDER-
BIJBLAD
Ds. RUTGERS EN ZIJN OMGEVING.
Door Arno.
Vervolg.
„Lief verpleegstertje," zei mevrouw en
streelde Else over haar bruine haren.
„Maar dan zal ik er in ieder geval voor zor
gen, dat je eerst een lekker kopje chocola
krijgt. Daar heb je toch zeker wel zin in?"
„Als 't u blieft, mevrouw" zei Else.
Frieda, wii ik voor jou -ook een kopje klaar
maken?"
„Neen," zei Frieda kortaf.
Haar moeder keek haar medelijdend aan, en
ging de kamer uit
Else had er op gerekend dat zij Frieda zou
voorlezen en had een van hare boeken mee
genomen. Zelf had ze al een heele plank vol,
want ze hield veel van lezen «n met haar
verjaardag of Sinterklaas vroeg ze altijd in
de eerste plaats om „een mooi leesboek".
Bovendien wist ze heel handig den weg in
haar vader's groote boekenkast en deze liet
haar maar stillekens begaan. Alleen lette hij
er wel op, dat ze geen al te wijze boeken
nam, waar ze nog niets aan had. Dominee
Rutgers kreeg vaak boeken gestuurd, waar
over hij in allerlei bladen een beoordeeling
schreef en soms waren daar ook wel kinder
boeken bij. Een enkele keer zelfs mooie
prachtbanden. Zoo een had Else nu meege
nomen. Mooie gekleurde platen stonden er
ook in, maar dat zei Else maar niet tegen
Frieda.
Het boek heette „Bep en Marie van den
dokter" en daar Frieda's vader ook dokter
was, dacht Else dat dit boek juist geschikt
zou zijn.
Ze had al een paar bladzijden gelezen, toen
mevrouw binnenkwam met een kop dam
pende chocola.
„Dit is nu voor ons lief vriendinnetje", zei
ze vriendelijk en zette de chocola neer op liet
tafeltje waaraan Else en Frieda zaten en
waarop Else's roos in haar mooie vaasje
prijkte.
„Nu wil ik er toch ook wel een", zei Frieda
plotseling en heel geduldig zei haar moeder
„dat is goed, lieveling, dan zal ik 't voor je
klaar maken. Wil jij 't dan straks even ko
men halen, Else?"
„O, jawel mevrouw, nog één bladzijde, dan
heb ik 't eerste hoofdstuk uit, dan kan ik ge
schikt even ophouden".
Toen Else 't hoofdstuk uitgelezen had, lei ze
het boek op tafel.
„Nu ga ik even je chocola halen Frieda", zei
ze. „k Kom direct weer terug en dan zal ik
nog even een hoofdstuk voorlezen."
Frieda knikte alleen en speelde met het
stokje, dat altijd bij haar stoel stond en waar
mee ze, als ze liep, een beetje rondom zich
tastte en voelde.
Het duurde niet lang of Else kwam terug.
Maarwat zag ze?"
Else met Jiaar blinde oogen staarde haar
bitter-Iachend en plagend aan. Op het tafeltje
lagen Else's vaasje en de chocola-kop aan
scherven en een groote plas water en chocola
dreef over het blad en het mooie boek.
Frieda had met haar stokje opzettelijk net
zoo lang gezwaaid, tot ze alles omver had ge
smeten.
Het arme kind had de fijn-gekleurde roos en
de mooie platen en Else's lieve gezicht niet
kunnen zien.
Nu kon ze ook niet zien hoe jammerlijk al
dit moois vernield was en hoe Els, na één
kort oogenblik van drift, bij het zien van haar
gebroken vaasje en bemorste boek in tranen
uitbarstte.
Ja, één oogenblik was in Else een heftige
drift naar boven gekomen. Want ze begreep
onmiddellijk, dat Frieda met opzet alles ver
nield had. O! ze had het wel kunnen uit
schreeuwen en uitgillen van spijt en woede,
dat dat verwende kind haar mooie vaasje aan
scherven had geslagen en haar Vaders mooie
boek zoo had beklodderd. Ja, één oogenblik
steeg er een felle haat tegen Frieda in haar
hart op en ze was bijna in een vloed van
scheldwoorden losgebarsten, zoo geméén
vond ze wat Frieda gedaan had. Was dat nu
haar loon? Had ze daarom haar zieke moeder
alleen gelaten? Had haar goede vader haar
nu déarom laten gaan?
Maar bijna op 't zelfde oogenblik zag ze
de starende, lichtlooze oogen van Frieda en
dacht ze aan vader's vertelling aan de ont
bijttafel, hoe de wonderdokter met zijn
drankje van liefde en licht den blinden jongen
had genezen.
En ineens brak haar drift en voelde ze al
leen een innig, héél innig medelijden met haar
vriendinnetje, dat zoo moedwillig haar eigen
vreugde en de vreugde van anderen ver
knoeide. En ook voelde Else droefheid, dat
het haar nog niet gelukt was Frieda te gene
zen, zooals vader's wonderdokter den blin
den jongen had genezen.
Toen snikte ze het uit. Tranen stroomden
over haar wangen. Geen ander geluid werd
gehoord dan het uitstooten en uitbreken van
Else's gesnik, tot ze eindelijk, kermend, kon
zeggen: „O!.. Frie da., o!,, Frie da.,
watheb je ge daan
Frieda wist wel, dat ze iets héél lafs en
slechts had gedaan. Maar ze verzette zich en
verhardde zich en wilde het niet bekennen.
Ze wilde Else boos maken, ze wilde
haar pijn en verdriet doen. Moest zij, Frieda,
dan alleen verdriet hebben? Miste zij zelf
door haar blindheid niet veel meer dan Else
zou missen als zij haar vaasje en haar boek
kwijt was? Else moest en zou ook ellen
dig worden, juist als zij zelf was. En of zij
daar nu slecht aan deed, dat kon haar niets
schelen.
Maar toen zij Else's gesnik hoorde en haar
klagend gejammer, toen k o n zij zich niet meer
verharden. En om haar verandering en ont
roering niet te laten merken, wierp zij haar
schort over haar gezicht en haren.
Else zag het en begreep direct, wat er in
Frieda's hart omging. Een wonderlijke vreug
de kwam in haar en ze was op 't punt naar
Frieda toe te snellen, toen de kamerdeur ge
opend werd en mevrouw van Brahm binnen
trad
„...Wat is hier gebeurd?..." vroeg zij en
ze keek van de vernieling en ontreddering op
de tafel beurtelings naar net eene en dan
naar liet andere meisje.
Beiden zwegen een oogenblik.
Toen snikte Else de prop, die ze in haar
keel voelde, weg en zei: „Ik hoop, dat u niet
boos bent, mevrouw, maar ik heb een ongeluk
gehad, ik heb met mijn boek het vaasje om-
vergestooten en de chocela."
Maar toen kon Frieda zich niet meer goed-
iiouden.
Met een schreeuw rukte ze de schort van
haar gezicht weg.
Uit haar bleeke blinde oogen rolden groote
tranen en onstuimig riep ze: „neen, neen,
nietwaar moeder, nietwaar. Else jokt, ze
jokt."
Mevrouw stond versteld.
Wat was er toch gebeurd?
Jokte Else?
Dat had ze nooit van dat lieve kind kunnen
denken.
Ze keek Else met groote oogen aan, maar
deze kon niets zeggen.
Met horten en stooten ging Frieda snikken
de verder: „Ik, moe., der, ik., heb alles.,
gedaan. O!., ik ben zoo slecht., zoo laf ge
weest, ik moe der heb metop op
zet Else's vaasje stuk geslagenen haar
vader's boek
Verder kwam ze niet, want Else had de
armen om het schokkend lichaam van haar
vriendinnetje geslagen en trachtte haar tot
kalmte te brengen: „Stil toch, Frieda, stil
toch, ik heb thuis nog wel een ander
vaasje
Maar Frieda wilde verder: „het was mijn
schuld, mijn schuld".
„Ik begrijp alles", zei mevrouw van Brahm
en met bewondering en liefde keek ze naar
Else.
Ondanks al het droevige van het geval, voel
de ze in haar hart toch blijdschap. Nu was de
korst om Frieda's hart gebroken. Zóó had het
moeten komen, een liefde en een geduld
als van Else, dat was het eenigste wapen
waarmee Frieda's humeur overwonnen kon
worden.
„Laten we nu eerst probeeren alles op te
ruimen", zei mevrouw en ze pakte alle scher
ven tesamen.
Helaas! het mooie boek was voor goed be
dorven. De chocola had op tal van bladzij
den vlekken gemaakt, die er niet meer uit te
krijgen waren.
Frieda was opgestaan en, tastend met haar
stokje, had ze de kamerdeur bereikt.
Spoedig kwam ze terug met een fluweelen
doos, waarin van boven allerlei glazen ruitjes
waren gezet.
Stil en verlegen ging ze naar Else en met
een heesche stem fluisterde ze: „Wil je iets
uitzoeken, Else, van de dingen die hierin
zijn?" Ze slikte haar tranen weg en toen zei
ze zóó zacht, dat alleen Else 't hooren kon:
,,'t Spijt me zoo, ik wil anders worden" en
een groote traan viel op Else's hand.
„Jullie zijn mijn lieve goede kinderen", zei
mevrouw van Brahm met een blijden lach en
sloeg haar armen om Else en Frieda heen. Nu
zal ik Else eens helpen om iets moois te
vinden".
Hoe Else ook tegenstribbelde, het hielp alle
maal niet. Frieda en mevrouw drongen net
zoo lang aan tot Else iets had uitgezocht uit
Frieda's doos, waarin ze al haar cadeautjes
bewaarde.
Daar lagen een paar armbanden, twee bro
ches, een fijn gouden halskettinkje, een keurig
medaillonnetje, een paar mooie glanzende
haarlinten.
„Dikwijls heb ik gedacht", zei Frieda, „wat
heb ik aan die dingen. Als ik ze draag' ziet een
ander ze en ik zelf niet. Maar nu ben ik toch
blij. Toe, Else, zoek nu eens 't mooiste uit.
Moeder, zult u haar vooral 't mooiste geven?
Dat mag toch?" Ze praatte zoo opgewekt als
ze nog nooit gedaan had.
Zeker, mijn kind, mag dat. Else mag 't aller
mooiste uitkiezen, ga gerust je gang, Else".
Maar Else koos niets. Waarom moest zij
iets hebben? Was zij niet ook een oogenblik
boos en driftig geweest? En die wonderdokter
van vader had toch ook geen cadeautje ge-
kregen.
„Toe nu, Else, in ruil voor je vaasje.."
Plotseling schoot Els iets te binnen. Ze had
van haar vader een klein portretje. Moeder
had liet haar een poos geleden gegeven als
belooning na de schoonmaak. Else wist niet,
waar ze dat moest bergen en nu zag ze
ineens dat mooie gouden medaillonnetje
Zou ze..!? Durfde ze..? Maar mevrouw had
aan haar oogen gezien, hoe ze ineens vol ver
rassing naar dat medaillon gekeken had. Aan
stonds nam ze 't uit Frieda's doos en zei:
„Zeg nu eens of ik niet goed raden kan" en
tegelijk sloeg ze het gouden kettinkje om
Else's hals.
„Nu moet je eens voelen, Frieda", en ze
nam de hand van haar dochtertje en liet haar
voelen hoe het medaillon op Else's borst
hing.
„O, wat ben ik daar blij om! Dat zal Else
mooi staan, 't Is net of ik het zie. 't Staat haar
lief, hé moeder?"
Else's oogen straalden var, blijdschap. Ze
zou wel direct naar huis willen snellen om het
te laten zien.
,,'t Staat Else zóó mooi, Frieda, dat ze haar
schat eens gauw thuis moet laten zien, vindt ge
ook niet?"
Even betrok Frieda's gezichtje, ze wou Els
wel den heelen dag bij zich houden. Maar
dat duurde maar één oogenblik. „Hé ja, Els,
laat het maar eens gauw aan vader en moe
der kijken", zei ze en het duurde dan ook niet
zoo heel lang of het dochtertje van dominé
Rutgers liep zoo snel als ze maar kon naar de
pastorie.
Toen Else thuis kwam vond ze vader bij
het bed zitten van de patiënte. Mevrouw Rut
gers was veel beter. Als ze maar een halven
dag rust had, zakte de hoofdpijn van zelf. De
heerlijke stilte in huis deed haar goed. Do-
miné Rutgers zat te lezen en zoo af en toe
vroeg hij met zachte stem hoe het de zieke
ging.
In de vredig, lichte kamer lag deze nu met
half-gesloten oogen te genieten van het vele
goeds rondom haar: haar man, haar lieve
kinderen, de mooie zomer! En als ze straks
weer beter was, zou ze allen eens héél vrien
delijk bedanken voor hun lieve hulp en zou ze
vanmiddag de kinderen eens verrassen met
zoo'n mooi rose puddinkje, waar de kinderen
altijd zoo verrukt mee waren.
Ondanks haar vreugde temperde Else haar
stem toen ze eerst van al vroeg: „Hoe is 't
met u moesje?"
Mevrouw Rutgers glimlachte blij haar oud
ste kind tegen en zag toen tevens het nieuwe
sierraad. Verrast en vragend keek zij Else aan.
(Wordt vervolgd)
A. B. C.-SpeL
Allen gaan rond de tafel zitten. Jan b.v. be
gint en vraagt aan een der overigen b.v.
Piet: „Hoe heet je?" Piet moet dan binnen
drie tellen een naam zeggen, die met een A
begint, b.v. Adriaan of, als 't een meisje is,
Anna.
Dan vraagt Jan: „Waar kom je vandaan?"
Dan moet Piet een plaatsnaam noemen, die
ook met een A begint, b.v. Amsterdam.
„Waar ga je naar toe?" Opnieuw een ant
woord met een A beginnende: „naar Arn
hem."
Dan mag Piet iemand uitzoeken aan wien
hij dezelfde vragen doet, b.v. aan Trui.
Maar de antwoorden van 'trui moeten allen
met een B beginnen.
Wie binnen drie tellen geen antwoord geeft,
moet een pand betalen, terwijl de ondervra
ger, te beginnen weer met de eerste vraag,
zich richt tot een ander.
Het is een aardig en vermakelijk spel.
Aan kleinere kinderen mag men vier of vijf
tellen tijd gunnen.
De letter C, O, X en IJ mag men over
slaan.
Een leuk spel.
Quartet-spel. Misschien dat sommigen
van jullie dit spel reeds kennen. Maar dan
kan het toch nog evengoed ook voor her
aardig zijn Want ik kom jullie voorstellen om
in de Paasch-vacantie zelf een quartetspel te
maken.
Nu zal ik eerst zeggen hoe je het maakt. Je
moet er een klein beetje voor kunnen teeke
ren, maar ik heb het zoo makkelijk mogelijk
bedacht en anders moet een grootere broer
of zuster of vader of moeder maar helpen. De
onkosten zijn misschien 10 of 20 cent. Daar
voor koop je in den winkel twee vel stevig
wit papier, ter dikte als een kaart uit een ge
woon kaartspel.
Dit papier verdeel je zóó dat ie 40 of 44
of 48 of 52 „kaarten" krijgt, ai naar je uit de
onderstaande opgaven kiest. Nu neem je tel
kens vier stuks kaarten. Op deze vier kaar
ten teeken je zoogenaamd „quartet".
Een quartet zijn vier dingen, die bij elkander
hooren. Zoo teeken je b.v. op de eerste vier
kaarten vier vervoermiddelen, d.w.z. op iedere
kaart één.
Op kaart één teeken je een boerenkar.
Op kaart twee een trein.
Op kaart drie een fiets.
Op kaart vier een auto.
Deze vier kaarten samen vormen een quar
tet. Nu heb ik voor jullie de volgende quartet-
ten verzonnen, die allemaal vrij gemakkelijk
te teekenen zijn, en zooveel van elkaar ver
schillen van vorm.
4 vervoermiddelen: boerenkar, trein, fiets,
auto.
4 lichten: kaars, hanglamp, lantaarn, elec-
trisch bolletje.
4 huisdieren: poes, hond, paard, koe.
4 bloemen: sneeuwklokje, margriet, viooltje,
lelietje van dalen.
4 meubels: stoel, tafel, kast, bank.
4 wilde dieren: leeuw, arend, krokedil, oli
fant.
4 menschen: man, vrouw, jongen, meisje.
4 maten: duimstok, liter, kubike meter, op
gerolde centimeter.
4 uurwerken: horloge, hangklok, staande
klok, torenklok.
4 gebouwen: boerderij, heerenhuis, school,
kerk.
4 muziekinstrumenten: fluit, trommel, viool,
trompet.
4 soorten van schoeisel: klomp, lage schoen,
hooge schoen, muil.
4 vruchten: appel, peer, tros druiven, trosje
kersen.
4 gereedschappen: nijptang, hamer, bijl, zaag.
Van deze veertien quartetten moet men er in
ieder geval tien teekenen. Dat kunnen jullie
wel. Probeer een 'voorwerp eerst in 't klad te
teekenen en teeken het dan met potlood op de
kaart na.
Nu moet je de kaart zóó inrichten, b.v. de
kaart van de hamer moet er zóó uitzien:
gereedschappen
T
hamer
nijptang bijl
hamei zaag
Bovenaan staat dus de naam van liet quartet.
Dan 't figuur met naam er onder. En dan onder
of naast elkaar al de vier namen, waaruit het
quartet bestaat.
Als je nu genoeg kaarten naar je zin hebt
geteekend (sommigen zullen ze misschien kun
nen kleuren zelfs) dan ga je maar spelen.
Dat gebeurt zoo: De kaarten worden eerst
geschud. Dan worden ze rondgedeeld. Speel je
met je vieren, dan krijgt ieder dus 10 of 11 of
12 kaarten.
Nu mag eerst ieder zien of hij toevallig een
quartet (dus vier bij elkander behoorende kaar
ten) in de hand heeft. Dan zegt hij: ik heb een
quartet, en legt ze omgekeerd of z.g. blind
neer. Hij zegt niet welk quartet hij heeft.
Vervolgens laat degene, die de auto heeft, zijn
buurman een kaart trekken. Heeft de buurman
daardoor een quartet, dan legt hij het vierspan
voor zich neer, anders laat hij aan zijn buur
man trekken. Zoo gaat het drie keer rond.
Dan begint het leuke van het spel.
Degene, die de auto heeft, mag dan vragen.
Gesteld hij heeft drie vervoermiddelen in de
hand, maar nog geen fiets. Dan zegt hij tegen
degene, van wie hij denkt dat hij de fiets mis
schien heeft: „Geef mij jouw fiets". Heeft deze
werkelijk de fiets, dan moet hij hem geven,
de vrager zegt: „ik heb een quartet", legt zijn
viertal neer en mag opnieuw vragen. Men mag
net zoo lang vragen tot men mis raadt. Heeft
b.v. de gevraagde de fiets niet, dan zegt de
gevraagde: „ik heb hem niet" of „mis poes",
en dan gaat het recht van vragen op hem over.
Er wordt net zoo lang gevraagd tot alle kaar
ten in hoopjes van vier op tafel liggen. Wie de
meeste quartetten heeft, heeft het gewonnen.
Hoofdzaak is te onthouden wat ieder vraagt,
want dan weet men ook wat ieder wel en
wat een ander niet heeft.
Is het uit, dan kan men, als men wil, verder
gaan met elkaar de quartetten af te vragen
net zoo lang totdat één alle quartetten heeft.
Die is dan koning.
't Is een heel aardig spel. En jullie kunt het
in de vacantie én leuk zelf maken én leuk
spelen. Veel pleizier er mee!