De Bokskampioen REISSEIZOEN. ONS MOOIE INSULINDE v-, v-"y Algemeen Nieuws- en Advertentieblad voor Bloemendaal, Overveen, Aerdenhout, Vogelenzang, Jan Gijzenvaart en Santpoort U IV rl IJdelheid der IJdelheden. HAARLEMSCHE BANKVEREENIGING CINEMA PALACE 16e Jaargang ZATERDAG 22 JULI 1922. \\yV ----- No. 29. WEEKBLAD Uitgave van de Vereenigde Drukkerijen, Bloemendaal. Kantoor voor Redactie en Administratie: De Genestetweg 23. - Tel. 2 2 003 Abonnement: Voor een half jaar 1.75 Advertentiën: 15 cent per regel, bij afname van 500 regels of meer korting. Vraag en aanbod, huur en verhuur, koop en verkoop, van 1 tot 10 regels 1.elke regel meer 10 cent. Tusschen den tekst of op een bepaalde plaats speciaal tarief. Dit Nummer bestaat uit Twee Bladen, waarbij een Kindercourant. DE GOEDE STONDE. C'est la bonne heure Verhaeren. Dit is de goede stonde. De lamp is ontstoken, gordijnen, zwaar van plooien, weren duister heid, de straten liggen eenzaam in'verlatenheid, de stilte wordt door stap, noch luide roep gebroken. Dit is de goede stonde. Teere gedachten komen inet schuchtere, zachte treen, als reeën in het woud, als teere voorjaarsbloemen, na winterdagen koud, heur stille sprake heb ik dankensvol vernomen. Gezegend, stille stonde. Na meen'ge dag van smarte, der dingen klein gedoe, der menschen leeg gepraat, was, als ik moede trad uit roez'ge levens straat, uw zachte vree mij balsem voor 't gewonde harte. A. KLAVER. Toen eenige jaren geleden Barbusse's Hel als onzedelijke lectuur werd verboden, heeft men daarmee blijk gegeven, de beteeke- nis van dit boek niet te verstaan. Ontegen zeggelijk is het een gevaarlijk boek, maar het gevaar ligt niet ip de onbewimpelde wijze, waarop de schrijver geslachtelijke aangelegen beden bespreekt. Het gevaar ligt elders. Het gevaar ligt in de troostelooze levensbe schouwing van dezen schrijver. Het leven komt uit den dood en voert naar den dood; waarom zullen wij ons dan druk maken met persoonlijk en maatschappelijk streven? Waarom zullen we dan elkaar kwellen met strijd en veete? Laat ons, beklagenswaardigen, deernis met elkaar hebben; laten we eikaars sterven, want wat is ons leven anders dan een zoetjesaan doodgaan? verzachten. Als Barbusse's boek om deze gevaarlijke troos teloosheid verboden ware geworden, zou er voor een verbod alle reden zijn geweest. Maar dan zou men meer boeken moeten verbieden. Zelfs staat in het Boek der Boeken een boek, waaraan de geschriften van Barbusse herinne ren. De woorden van Prediker „IJdelheid der ijdelheden!" konden den Eranschen romanschrij ver tot motto strekken. De Joodsche schriftge leerden hebben dan ook lang getwijfeld, of Prediker eigenlijk wel tot de Heilige Schrift behoort, en alleen de omstandigheid, dat het aan Salomo werd toegeschreven en het vroom- klinkend slot hebben dit boek der troosteloos heid tegen verwerping beschermd. Een klein bundeltje vertellingen van Henri Barbusse, onder den verzameltitel Hartsgehei men vertaald door Andries de Rosa en met vier en twintig houtsneden van Frans Masereel ver lucht (Em. Querido, Amsterdam, MCMXXIJ), geeft opnieuw een inzicht in de levenshouding van dezen gevierden schrijver. Telkens komt het besef van de waardeloos heid van het leven, vrucht van den dood, om den hoek; alle episoden zijn in deze lugubere sfeer bevangen. Zoo is er een schets van een echtpaar, dat na het jaarlijksch zomerverblijf op het land naar zijn huis in de stad terugkeert. Deze regelma BLOEMENDAAL. Binnen- en Buitenlandsche Credietbrieven. Bagage-verzekering. Bewaring van waarden in hare Brand- en inbraakvrije kluizen. tige terugkeer kondigt telkens een jaar meer, en vooral een jaar minder aan. Daarom is, zon der dat zij er zich rekenschap van geven, elke terugkeer iets ernstiger nog dan de vorige. Destijds heeft er in liet leven van dit echt paar een vreeselijke storm gewoed. Er was een derde in 't spel gekomen; Leopold! Geluk kig heeft het echtpaar den storm doorstaan; het heeft zich verzoend en hun beider wond is geheeld. Het leven werd hervat onder den vorm van weleer. Maar nu heeft de man, voor 't eerst sinds dien schokkenden tijd, Leopold weergezien, toevallig, ergens in de stad, en hij vertelt dit zijn vrouw. En nu de wijze, waarop Barbusse dit weer geeft. „Nooit is er meer gesproken", aldus de schrijver van hem wiens voorbijgaan zoo diep hun brooze verbintenis heeft bedreigd. De stilte is over dit schrikbeeld heengetogen. Tus schen hen is zijn naam gestorven. En zie hem nu weer terugkomen in dien grooten dag van October, en van terugkomst. Maar hoé hij ook mag wederkeeren, hij is dood. Hij is, bijna onbegrijpelijk, geheel ver drongen en vereenzaamd, die naam; hij zegt niet meer wat eens hij zei; het is niets meer dan een naam. En tochwaarom is alles nu iets droevi ger geworden? In het vertrek waar de beide echtgenooten zich onledig houden met een der regelmatige, voor het leven noodzakelijke ge bruiken, heerscht iets als een nauw-zichtbare rouw, niet als de aarde, zwart, maar als de stof, grijs. Ja,herneemt PhilippeHij wachtte in de gang van het kantoor. Toen ik naderbij kwam stond hij op; hij was het. Hij gaat naar Poitou. Met het voorhoofd stemde zij in, moeilijk nog gewoon aan de sinds lang veronachtzaamde herinnering. Philippe aarzelt, zijn aangezicht is wat ver wrongen en hij voegt er aan toe met zooveel eenvoud, zooveel rust, dat zijn oprechtheid te vcelen, dat alles wat hij denkt, te hooren is: Men zou hem niet herkennen, zóó is hij veranderd Is 't waar? Heel zacht heeft ze gesproken; ze kijkt haar man aan. Hij ziet er bejaard uitzegt Philippe, veel ouder dan hij is, dan hij moet zijn. Zijn haar Is grijs en, eigenaardig, hij is niet meer met zorg gekleed.... Philippe murmelt: Arme man! De vrouw en de weerklank in haar hart her halen: Arme man! Arme man! Welk een zonderlinge, misplaat ste uitroep ten opzichte van hém, die zooveel kwaad hun had veroorzaakt. Maar de kreet is zoo oprecht dat zij hem toch de een aan den ander bekennen ondanks alles wat gebeurd is in volle onbevangenheid, in volle belij denis. Arme man, ja, omdat men oud wordt, men vervalt en dat is erger dan alles, dan alles isOmdat, hoe trotsch, hoe fier en zelfs hoe triomfantelijk hij ook weze moge, vroeg oi laat ze toch bemerken dat hij een arme man, evenals de anderen is. Ze beschouwen elkaar en van eikaars open gelaten vernemen zij dat het leven een ziekte, dat het verleden een weinig van den ontzag lijken dood, waaruit wij ontstaan en waarin wij weer terugkeeren, is. Dus dat alles wat het teeken der veroordeeling draagt, wanhopig maakt. Voor de harten die van deze dingen iets als de roeping bezitten, of voor hen die op het gedeelte van de reis zijn gekomen waarin bemerken dat er niets meer zal overblij ven, zijn de vreugden treurnissen en de over winningen vooral nederlagen. Al wat eens was, is te betreuren, al wat leeft, is te beklagen, alles, allen, het een door het ander; wij voor eerst, dan de anderenZij die wij lief hebben, dan zij die wij haten. En er is in de enkele jaren van beroering die ons hier op aarde zijn vergund, beroering van den een tegen den ander, veel meer leed dan er ge beurtenissen er in aanwezig kunnen zijn". Sterk spreekt ook de volgende schets: De Dwaas. Hierin is een man aan het woord, die in zijn jeugd de plaatselijke dwaas van zijn dorp was. 't Was zijn teergevoeligheid, die hem bespottelijk maakte. Maar deze kinderlijke teergevoeligheid duurt totdat hij in Parijs vei- zeilt en daar „het leven" leert kennen. Nu ondergaat hij een volkomen hervorming; de „schimmige provinciaal met de stamelende ziel" wordt „een doortrapt stedeling, trillend van activiteit". Hij gaat overal heen, raakt van alles op de hoogte, komt tot roem en eer. Totdat dit „bestaan van arbeid, koortsigheid en onderne mingen" eindigt „zooals alles noodwendig moét eindigen wat hier op aarde aanvangt". De patiënt ziet het nuttelooze van al zijn begoo chelingen in en vestigt zich weer als een ver geten burger op zijn dorpje, om daar mijmerend zijn eindje te halen. „Ik ontvluchtte alles", vertelt hij, „ik ver dween naar den achtergrond. En het gebeurde, waarde vrienden, dat ik, afgod toch van men- schenmenigten, me voelde aangetrokken tot de stille schaduw der kamerhoeken, als waren dit wezens zonder vorm, als toefden daar stille harten. Langzaam-aan verteederde ik bij het aanschouwen van zielige oudjes en kinderen. Ik streelde het gedierte dat ter dood werd vervoerd; ik slingerde mijn armen om hun nek en hield ze een wijle terug van de slacht plaats met den glibberigen grond. Ja, ge hebt goed gehoord:het gebeurde nu dat ik weer werd zooals ik vroeger was geweest. Maar niet omdat ik niét weet, maar omdat ik nu wél wéét. ik begin opnieuw, bewust, met geloof het medelijden toe te passen, waartoe ik bij instinkt in vervlogen tijden me liet gaan. Het medelijden! In klaarheid besluit het mijn GROOTE HOUTSTRAAT 111 113 HAARLEM TELEFOON 671 Ons eerste groote Vacantie-prograinma vertoonen wij vanaf Vrijdag 21 Juli Een amusante coniedie in 6 aclen. GEORGES CARPENTIER, de sympathieke Franscbe sporiman in de hoofdrol. De eerste film waarin bovengenoemde sympathieke jongeman de hoofdrol speelt. In ditzelfde programma als extra nummer: Het eerste deel van onze speciale vacantie-tilm Een beeld dat voor bet eerst Indië's wondere tooverpracht voor ieder weergeeft. Geheel in natuurlijke kleuren opge nomen. Een wonder van cinematografie. Alleen Woensdag, Zaterdag en Zondag speciale vacantie-matinée's met bovenge noemde filmwerken. leven, zooals het in duisternis was aangevan gen. Rijk aan ervaring als ik ben, wijd ik mij geheel daaraan, en ik voel mij niet in het minst meer aangetrokken tot de kolk van eerzucht of vooruitgang. Opnieuw begrijp ik niets van bet gezoem der gesprekken, of van het ge schreeuw der menigten; en opnieuw haal ik de schouders op, al vooraf verveeld bij liet lezen van politieke artikelen, redevoeringen en boe ken Maar om mij heen heb ik medelijden zooveel ik kan. Ik heb medelijden, stel prijs op innige, eenvoudige bekentenissen, en ik vind dat zij waarachtig zijn en machtig. Wanneer ik de angstholle oogen van een vragenden bedelaar of van een lasttrekkend paard peil, dan voel ik, beter dan in de dagen van mijn bedrijvigheid en van mijn werken, dat ik mij vereenzelvig met het geheimzinnige en diepe leven. Tot mijn hart dring ik in de wijde natuur, in de groote waarheid, en, nu zonder genezing, word ik zoo dom als maar mogelijk is". Medelijden! dat is de slotsom van Bar busse's levenservaring. Deernis met de slacht offers van het leven, die „ziekte van den dood". Er is slechts één ding, dat het leven beteekenis geeft, en dat is het ouder worden, de vergan kelijkheid, de vernietiging tegen wil en dank. Het meisje uit „Gister en Morgen" voelt zich reeds als ze twaalf jaar is, oud geworden. Op haar achtienden verjaardag zucht ze: „Nu is het voor mij gedaan!" En als ze vijf en twintig wordt; „Dit is zeven jaar geledenIk had toen ongelijk. Nu is het wóar". Op vijf en dertig jarigen leeftijd vindt zij, wat sinds lang Zij zocht: een zilvergrijze haar, en ze zegt: „Ik heb witte haren, ik ben zeer oud!" Als ze werkelijk oud wordt, gaat ze zich blanketten en is overgelukkig met de verliefd heid van een kostschooljongen, wiens compli ment ze beantwoordt met de verzuchting: „Maar ik ben bijna oud!" De schrijver eindigt zijn vertelling met de op merking: „Oud! Noch hij, noch zij die het ge loofden!" De Bijbelkundigen zijn het er over eens, dat

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1922 | | pagina 1