„BRONSTEE" VICT0RIA=WATER SANTPOORT. Naar we vernemen bestaat bij onzen plaats genoot de heer Th. J. Wynoldy-Daniëls, se cretaris der gemeente Velsen, het plan, als zoodanig ontslag aan te vragen. Gezondheidsredenen, moeten hiervan de oor zaak zijn. VOORTZETTING DER OPRUIMING! Buitengewone voordeelige aanbieding in Zijden Blouses, Jumpers en Wollen en Zijden Mantels. Overige artikelen beduidend verlaagd in prijs. MAISON HETTY, Groote Houtstraat 126, Telef. 1760, HAARLEM. Handboogschleten. De Handboogschietver- eeniging „Vooruitgang zij ons Streven" te Sant poort, behaalde j.l. Zondag op de baan van haar zustervereengiing „De Jonge Batavieren" (te Haarlem, waar het derde Bondsconcours voor 1922 van de Nederlandsche Bond van Handboogschutterijen werd gehouden, met 219 punten den eersten korpsprijs. De tweede korpsprijs kwam met 213 punten in het bezit van „De Jonge Batavieren" te Haarlem, terwijl „Claudius Civilis" te Amsterdam met 8 rozen, den rozenprijs won. In de personeele wedstrijd was de uitslag als volgt: L. A. Duijn, „Jonge Batavieren" 1ste prijs met 47 punten. H A. Ross, „Concordia" 2de prijs met 46 punten. H. J. Klauwers, „V.Z.O.S." 1ste rozenprijs 2 rozen. W .J. J. Cornelissen, „Concordia" 2e rozenprijs 2 rozen. Koning van den Nederlandschen Bond werd de heer L. Duijn, van „De Jonge Batavieren" te Haarlem. De zilveren wisselbeker (1ste wisselprijs) werd met 649 punten als hoogste aantal pun ten over drie concoursen gewonnen door de „Jonge Batavieren" te Haarlem. De 2de zilveren wisselbeker (2de wisselprijs) geschenk van den heer Haafkens, Voorzitter van den Bond, kwam in het bezit van „Voor uitgang zij ons Streven" te Santpoort met 637 punten. De gouden dasspelden welke reeds twee achtereenvolgende jaren door „V.Z.O.S." ge wonnen waren (zoo zij dit jaar wederom het hoogst in aantal punten zou komen dan werden de dasspelden het eigendom van den schutter) moest deze afgeven aan de „Jonge Batavieren" te Haarlem met een achterstand van 12 punten. Denk er om „V, Z. O. S." volgend jaar eens flink aangepakt en de speldjes waar ge twee jaar zoo zuinig op geweest zijt, komen zeker weer in uw bezit. Dus nog eens voor het aankomend seizoen flink geoefend. ONTVANGEN BOEKEN. „IN EEN LAAIENDE LENTE" door Dr.J.L. WALCH. Uitgave van J. M. MEULEN- HOFF, Amsterdam. Het lezen van dit boekje heeft mij een groote teleurstelling bezorgd. Het begin ervan wet tigde de hoop op een mooi en aangrijpend verhaal. De lezer oordeele zelf. De heer Walch be gint zijn boek aldus: „De laaiende lente was de Meimaand van het jaar 1920 in Italië. Ik woonde toen in een hótel in een Umbrisch bergstadje, een stadje dat lang vóór onze jaartelling bestond, maar waarvan de wereldroem dagteekend van de 13de eeuw. Toen toch heeft daar een goddelijk en poover man geleefd, die één eenvoudig ideaal betrachtte en daaraan zijn korte leven dienstbaar maakte. Dat ideaal was enkel maar leven zóó, als het hem zelf waarlijk voldééd. Toen hij een jonkman was van twee en twintig jaar en in steeds stijgende onvrede had bemerkt dat die voldoening voor hem niet te verwachten was van welke aardsche be reiking ook, en toen dit hem één oogenblik heel zuiver en klaar voor oogen was komen te staan het was op een nacht na hol en vroolijk feest toen werd het stil in hem. En ook zijn lichaam bleef stil. Roerloos achter gebleven in de maanhelderte van zomersch Umbrië stond hij op één van de nu-en-dan tot kleine terrassen uitdijende straatjes die in zes rijen boven elkaar tegen den berg aan liggen, en zag in de wijde maanwereld, waar van de groote groene vlakte, laag onder hem, de aardsche bodem was. En die aarde die hij altijd had lief gehad en bezongen, scheen hem in-éénen zeer onwezenlijk en droombeeldig. Maar het waarachtige was een stem in hem, een stem die als een licht was; die geen be paalde dingen zei, maar enkel bestónd. En toen besefte de mat-gefeeste knaap een stille heerlijkheid, waarin hij wilde opgaan, ver van de verschrompelende schijnen der wereld. In zijn hart bronde een verrukking op en zijn lippen begonnen te stamelen; slechts vier woorden waren het, die hij starend en bedwelmd gestaag herhaalde met toenemende innigheid; de woorden: „Mijn God, mijn Al!" En toen hij weer was teruggekomen in zijn huis, toen bleef hij staren naar die heerlijkheid, dien nacht en den volgenden morgen ook, in het heldere heete licht, en al de dagen die volgden in zijn leven. Dat was eigenlijk het eenige wat hij bijzonders deed en had: dat hij altijd-maar-door die heerlijkheid bleef zien en wilde zien, en dat hij aldoor de aarde en al wat hem daar bond, besefte als een schijnbeeld, dat elk oogenblik kon vervagen en wegvallen, met zijn lichaam der aarde; nu daarnaar leefde hij, verstervend, twintig jaar lang, goed zijnde en zacht voor zijn medemenschen want goed- zijn was het waarachtige en hun spot telde hij niet, want spot behoort tot de sfeer van den armelijken schijn. Soms had hij noodig heen te gaan, voor een korte wijle, naar een eenzame hoogte, waar de bonte verlokkingen zijn verdwenen; en waar hij dan leven kon opgaande in niets dan de ééne opperste aanschouwing. Maar dit liet hij maar kort geduren. Zoodra er even een kentering voelbaar werd in de overvloeiende genade, wist hij dit het teeken dat hij kracht genoeg had gekregen; en de loome heerlijk heid van weekelijk voortgenieten als een ge vaarlijke bekoring werend, daalde hij neder van de hoogte tot de armzalige menschen, zijn broeders, dankbaar dat hij zich den geringsten hunner wist, en vol wil tot zelfstrijd, als een oogenblik de bekoring verleidend in hem op blonk. Zoo allen aardschen verschijnselen zacht- gezind, met eigen aardschheid als eenigen vijand, leefde hij zijn dagen uit. Het schijnt en het is ook heel een voudig, het leven van dien man, maar het heeft den eenvoud van een wonderbaar ver heven kunstwerk. Want als een subliem-aan- dachtig teekenaar zijn stift, zoo bestierde deze kunstenaar des levens zijn dadenwerkend, dat is: levend, in een uiterst gespannen en toch zoet-rustige verhevenheid; bestierde ze zóó, dat geen lijntje afweek van het verruk kende Plan, dat, onzienlijk, alleen in zijn geest aanwezig was." „In het land waar deze man had geleefd", zegt de heer Walch, „in het stadje waar hij geboren was, wilde ik een poos wonen; een paar zorgzaam uitgespaarde voorjaarsmaanden". Ofschoon de schrijver de namen van den heilige en van het stadje opzettelijk verzwijgt, is het duidelijk, dat met den heilige Franciscus en met het stadje in Umbrië Assisi bedoeld wordt. Nu mag men verwachten dat een schrijver, die een paar zorgzaam uitgespaarde voorjaars maanden veil heeft voor het inhaleeren aan de bron zelve van Franciscus' geest, ons daar van zal doen beleven en in deze verwachting nu worden wij door den heer Walch volkomen teleurgesteld. In de plaats daarvan krijgen wij eenige min of meer sensationeele verhaaltjes, mitsgaders eenige min of meer geslaagde natuurbeschrij-» vingen. De heer Walch mist ten eenenmale het ta lent om karakters te teekenen. Wanneer hij ons de verhevenheid van Franciscus van As sisi wil beduiden, bezigt hij dikke woorden, als „dit wondere, goddelijke genie". Een der hoofdpersonen in zijn „laaiende lente" is de „padre" van een blinden- en doofstommenin- stituut. Telkenmale probeert de schrijver ons te doen gevoelen, hoe edel deze priester is, doch hij bereikt niets; op zijn best kunnen wij wellevendheidshalve tot hem zeggen nu het zal wel zoo zijn, indien U het ons verzekert". Dat is het juiste woord „verzekeren"; dat doet de schrijver voortdurend in plaats van beel den, zoodat zijn werk niet vrij te pleiten valt van een zeker terroristisch element, dat het artistieke poogt te vervangen. Ook met de verhaalde feiten doet de schrij ver ons geweld aan. Stel U voor, lezer, dat een der vrouwelijke gasten van het hótel, waar in de schrijver logeerde, gedurende een hevig on weder op de bergen toevend, in een schuur be landt, waar zij een oude vrouw aantreft wier hart in vlammen staat„zag ik in haar borst een duis tere plek, haar hart, en roode vlammetjes sloe gen regelmatig daaromheen op. En haar gezicht had een uitdrukking van pijn, maar van bevrediging ook of ze dachtdat is goed Die vrouw was zelfs niet dood„ze bewoog De heer Walch geeft onmiddellijk toe, dat het een bovennatuurlijk gebeuren was: „En plotseling klonk met een kalme opgewektheid, waarvan een wonderlijke vrede uitging, de stem van den padre. Het verwonderde mij, want hij was altijd bijzonder gesloten, wan neer er iets bovennatuurlijks ter sprake gebracht werd". Even te voren heeft dezelfde padre echter verhaald, dat hij gaande langs een loterijkan toortje de getallen 77 13 en 49 in zijn hoofd kreeg en dat later op alle drie deze nummers een hooge prijs viel, niet minder dan 400.000 lire. Is dit verhaal niet eenigszins in strijd met de beweerde geslotenheid in bovennatuurlijke aangelegenheden .Of is het een natuurlijke zaak, dat een priester te voren verneemt op welke nummers in een loterij de prijzen zul len vallen? Ik vermoed dat Dr. Walch met dit boekje een poging bedoeld heeft om het catholicisme met het spiritisme te verzoenen, doch, dat noch de rechtgeaarde catholiek, noch de overtuigde spiritist hem erkentelijk ervoor zal zijn, want wie iets dergelijks wil bereiken moet met beter feitenmateriaal voor den dag komen en minder grove middelen bezigen dan Dr. Walch doet. Van grove middelen gesproken: naast de vele verheven catholieke figuren, waarmede de schrijver ons in kennis brengt, plaatst hij slechts één protestante, een evangelist, waar van Dr. Walch het volgende verhaalt „Is dat een rechercheur van politie?" vroeg ik aan la Lorvetti. „Neen", zei die achteloos. „Maar hij is even nieuwsgierig, 't Is de evangelist. Hij zit daar met zijn „bekeerden" Capucijner. Hebt u dien vuilpoes niet gezien Inderdaad en van den evangelist had ik hooren spreken. En wel, in tegenwoordigheid van den padre, en eenigszins op de korte, aarzelende, meer aanduidende dan zakelijke wijze, waarop men in damesgezelschap min oorbare onderwerpen, wanneer die zich in de converzatie onafwijsbaar opdoen, af te han delen pleegt. De evangelist dan was iemand die door eenige, naar men zei Engelsche, dames daar was neergezet, om raison van een zeer behoorlijk inkomen, het heilige stadje te verprotestantizeeren. Wat mij inderdaad, gezien de mentaliteit der bevolking van midden- Italië, voorkomt een kunststuk te zijn, een meer dan zeer behoorlijk inkomen waard. Ik geef het bolsjewisme daar nog een tienmaal grooter kans. Overigens werd er dan op die terloopsche, maar daardoor zeker niet minder doeltreffende wijze, zeer schimpscheutig over den evangelist gesproken. Hij zou een groote som hebben aangenomen op voorwaarde dat hij niet meer preeken zou; en daarna toch wellicht door zijn geweten daartoe gebracht?! de prediking, en de inning van het protes- tantsche salaris hebben voortgezet Hoe dit zij, een gunstig hoofd was het niet, dat daar om den hoek verscheen en verdween". Het is niet alleen grof maar zelfs walglijk, Dr. Walch! HENRI BAKELS. KUNST. Stadsschouwburg. Naar oude traditie heelt deze week in den ^Stadsschouwburg een reeks tooneelvoorstel- lingen de gedachte aan de voormalige Haar- lemsche Kermis levendig gehouden. Of er van deze gelegenheid, tegen „zomerprijzen" goed tooneelspel te zien, voldoende gebruik is ge maakt? Het koele en regenachtige weer gaf wel aanleiding, binnenshuis vermaak te zoe ken. Naar men ons van bevoegde zijde verze kerde, zou men meer opkomst gehad kunnen hebben, zoo men zich bepaald had tot één ge schikt „kermisstuk" voor alle avonden. Wij zullen de stukken, die wij hebben gezien, hier niet in den breede bespreken. Het waren herhalingen, en dus zijn ze in deze kolommen allicht eerder behandeld. Laat ons volstaan met te verklaren, dat wij tenzeerste van het gebodene hebben genoten. Het stuk van Zondagavond, „Beatrijs", my steriespel van Felix Rutten, bezorgde ondanks het optreden van Alida Tartaud-Klein een te leurstelling. Wij kunnen ons niet los maken van de veronderstelling, dat dit stuk het onder een andere politieke constellatie nimmer tot het voetlicht zou hebben gebracht. De moeilijke strijd van de tooneeldirecteuren en hun afhan kelijkheid van de openbare lichamen en de openbare meening verontschuldigt het Rotter- darnsch Tooneel, dat van dit slappe en slecht geconstrueerde kijkspel moeilijk meer heeft kunnen maken dan er van te maken was. Met weemoed dachten wij tijdens de voorstelling aan het treffelijk gedicht, waarin Boutens de zelfde stof heeft verwerkt. Doch de volgende avonden stelden ons scha deloos. In drie sterk aan elkaar verwante scheppingen toonde Hubert la Roche ons we der zijn eerbiedwaardig talent. Als de Hof- slachter in het stuk van dien naam, als Isidore Lechat in „Zaken zijn Zaken" en als Brandon in „De Veroveraars" schilderde hij ons den zakenman, die gezinshoofd en vader is. Kostelijk wist hij ons het vreeselijk type, dat uit het maatschappelijk stelsel, waaronder wij leven, noodwendig opgroeit, in zijn onver biddelijke bruutheid te teekenen. Hij belichaam de deze benauwende nachtmerrie zoo als zij zich in de werkelijkheid openbaart: zonder eenige aesthetische grootschheid doch in haar brandkast-barbarisme prat op haar eigen af schuwelijkheid. De reeks van drie overeenkomstige rollen gaf den tooneelspeler gelegenheid, de scha keeringen ook in dit type tot haar recht te doen komen. Parvenu's waren het alle drie, gedrochtelijk in het onbeschaamd welslagen hunner onbeschaafdheid. Maar bij geen van drieën was het menschelijk gevoel nog volko men versteend, gelijk dit bij uitnemende crea tie van Piet Bron in „De Veroveraars het ge val was. Integendeel, La Roche's zakenheld was en bleef buitengemeen warmbloedig. Ver rukkelijk was het opstuiven, de opvliegendheid en kortaangebondenheid van zijn type. De Hofslachter had met al zijn zakendoenerij toch nog de echte kleinburgerlijke gemoede lijkheid behouden, die het „blijspel" zijn goed aardig karakter verleende. In „Zaken zijn Za ken" was de pientere held reeds ontaard tot den wolf, en dit roofdier in een smoezelig huis jasje was waarlijk angstwekkend. Aan het slot van het stuk, waarin de wellust over de voordeelige transactie het won van de smart over het verlies van de kinderen, werd Isidore Lechat een tegenhanger van Shylock. In „De Veroveraars" keerde de menscheliikheid terug; hier won tenslotte het vaderhart het van het vampier-instinct en de zegepraal was aan het gemoed. Hoe universeel het vreeselijk monster, dat door onze moderne realiteit spookt gelijk de helsche gedrochten door de droomen der mid deleeuwen, wel is, blijkt uit deze uitheemsche stukken. De Lechat's en Brandon's dragen ook Hollandsche namen en zelfs hun verschrikke lijk snuit herinnerde ons sprekend aan een paar onzer „energieke" landgenooten. Vertroostend is de ervaring, dat het verzet, dat zich in too- neelstukken als de hier vertoonde openbaart, even universeel is. De indruk die zulke stukken maken en de instemming die zij wekken, ont hullen de mogelijkheid, dat ook de moderne samenleving haar Sint Joris zal krijgen, die dezen gedrochtelijken draak zal dooden, en de van ondieren gezuiverde maatschappij weer be woonbaar zal maken. Met vreugde zal het Hollandsche publiek hebben vernomen, dat de voortreffelijke Vla ming, wiens scheppingen tot de beste der he- dendaagsche tooneelkunst behooren, voor ons vaderland behouden blijft. Voor het nieuwe seizoen heeft Hubert La Roche een verbintenis wangegaan met het Nederlandsch Tooneel onder directie van dr. Willem Rooyaards. Wij zullen hem dus dezen winter in Haarlem onge twijfeld terugzien. C. DAMRUBR1EK. Alles betreffende deze rubriek te zenden aan den damredacteur van ons blad, den heer Herm. de Jongh, Valeriusstraat 64 huis, Amsterdam. De uitslag van den Oplossingswedstrijd. Oplossing probleem No. 7. (rubriek 8 Juli). Stand: Zwart: 8/10, 12, 14, 20, 37. Wit: 29, 32, 34, 38, 39, 41, 44. Wit Zwart 1. 32-28! 37:46 2. 39-33! Wil zwart nu geen schijf ver- Kezen (46:23, W. 29:7, Z. 8-12, W. 7:18, Z. 9-13 en 14:3, met verloren stand) dan moet hij 2. 46:19 slaan. Nu maakt wit echter ge bruik van de bepaling dat men bij het slaan niet twee maal over hetzelfde stuk mag en speelt: 3. 29-23! Zwart mag de geslagen stuk ken eerst na den slag van het bord nemen en moet dus slaan vla 23, 38, 44 en 34 en op 29 blijven staan. Dus: 3. 19:29, waarna wit met zijn eenig overgebleven schijf den winnenden slag maakt. 4. 33:2! Vooral het feit dat de schijven eerst na den slag van het bord mogen genomen worden, draagt veel bij tot het mogelijk maken dier combinatie (Coup Turc), hierdoor toch, wordt schijf 38 in de gelegenheid gesteld haar collega op 33 de noodige steun te verleenen. De eenige goede oplossing ontving ik van den heer D. Klay te Santpoort. Hij meent evenwel dat de eindstand remise is. Den re misegang zie ik met belangstelling tegemoet om hem dan in deze rubriek te kunnen be spreken. (wordt vervolgd). De oplossing van het zetje van M. Varen kamp uit dezelfde rubriek is: Stand: Wit: 24, 28, 32, 34, 35, 38, 50. Zwart: 11/13, 15, 18, 20, 25. Oplossing: Wit, 35-30, 38-33, 33-29 en 28:6! Zwart steeds gedwongen. De heeren J. Germeraad, D. Klay en L. Frederikse zonden deze oplossing in. De volgende aardige stukjes ontleen ik aan „Het Damspel", officieel orgaan van den Ne derlandschen Dambond. Het eerste is door den heer N. de Haas Jr. Rotterdam (niet de groote J. de Haas uit Am sterdam) in de partij uitgevoerd; het tweede is uit de .eindspelrubriek van den heer L. de Milleret, in genoemd tijdschrift. Wit speelt hier 33-28 en 36:27, met een ver lies van twee schijven, doch gewonnen stand! Stand in cijfers: Zwart: dam op 38, schijven op 6 en 22. Wit: dam op 34, schijven op 16, 32 en 43. Wit Zwart 1. 34-25! 38:27(a) 2. 25-9! 27:49 3. 9:27 49:21 4. 16:27 6-11 5. 27-21 gewonnen. (a) 1. 38:49 2. 25-3 49:27 3. 16-11 6:17 4. 3:32 gewonnen. OBERLAHNSTEIN Is als elk ander zuiver drinkwater, doch fijner, delicater en stlmuleerend. MODELMELK KARNEMELK YOGHURT HEEMSTEDE - TELEF. 28055 VAN 9 - 12 EN 2 - 5.30 UUR

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1922 | | pagina 2