TWEEDE BLAD Snoepstukjes. HOTEL „DUIN EN DAAL" „Bloemendaalscli Weekbiad" Zaterdag 12 Augustus 1022 No. 32. DE TOEKOMSTIGE MENSCHHEID. Utopiën zijn na Thomas Morus in de mode gebleven. En 't is geen wonder, dat juist in dezen weinig rooskleurigen tijd droomers op staan om van een lieflijker samenleving te pro- feteeren. Bernard Canter, de schrijver van „Een droo- mer ter haringvangst" heeft de denkbeeldige geluksstaten met een Nieuw Utopia vermeer derd (uitgave Van Holkema Warendori, Am sterdam.) Het is een verwonderlijke samenle ving, waarheen ons de uitgebreide stokpaard jes van dezen fantast voeren. Toch schuilt er onder al het zonderlinge, gelijk steeds wan neer Canter aan 't woord raakt, eigenaardig schoons van een overgevoelige ziel. We geven een brokstuk beschrijving van de samenleving na 1950, die prof. dr. G. Leyden, onder narcose gebracht om de kuur van prof. Steinach te ondergaan, tijdens zijn bedwel ming aanschouwde. Nu de fabrieken langzamerhand geen afzet meer vonden voor hun ziellooze producten, gingen de mannen zich op andere bezigheden toeleggen, dan het uitvinden en fabriceeren van allerlei machinerie, of wat langzamerhand ver achtelijk „automatica" werd genoemd. De mannen begonnen zelf de meubels voor hun huisgezinnen te vervaardigen en het zelf ver vaardigde meubel kreeg dezelfde eigenschappen en had dezelfde uitwerking op den maker en op de leden van het gezin als het zelf ver vaardigde kleedingstuk. Men koos er de meest duurzame houtsoorten voor, bij voorkeur goed belegen en uitgewerkt notenhout. De lijnen waren eenvoudig, maar rhythmisch. De ver bindingen duurzaam en vernuftig, leder ont wierp het meubel voor zijn eigen huis of ge zin en bracht er zoo den eigen geest en psyche in. Het zelfvervaardigde meubel gaf Oen maker voldoening en verwekte bij degenen, die er gerief van hadden, liefde voor den maker en eerbied voor het voorwerp, product van va ders of broedersziej, zelf. De vrouwen, die wisten wat goed handwerk was door hare eigen handwerken, konden de door de mannen gemaakte meubels met geheel haar hart waar- deeren. De mannen, die een goed meubelstuk gemaakt hadden en wisten hoeveel zorgzaam heid, geduld, overleg en vaardigheid dat eischte, leerden aldus ook de handwerken der vrouwen waardeeren. Men ging nu in de volgende geslachten er toe over ook het eigen huis te gaan bouwen. Hierbij hielpen de mannen elkaar, maar ge zorgd werd, dat elk huis naar de ziel en de be hoefte van den eigenaar en bewoner opgetrok ken werd. Daar de Harmonischen groote ge zinnen vormden, werd elk huis ruim gebouwd, berekend op de afzonderlijke opvoeding der sexen, omgeven door een flink stuk land. De kennis van de materialen leidde er toe, dat men die materialen lief ging krijgen en zoo begon men de bosschen te verzorgen en aan te kweeken, waaruit men het hout voor meu bels en woningen betrok. Men kweekte de boomen en planten aan, die de gewenschte verfstoffen en oliën opleverden. Men zag in een goed opgegroeiden eik niet meer een soort „natuurschoon", dat straks gekocht, omgehakt en geautomatiseerd zou worden in de fabriek en vandaar door den handelaar versleept, maar een goed opgegroeiden eikeboom was het pro duct van de liefdevolle zorg van eenige ge slachten eener familie. Men kweekte de meest voor de bearbeiding geschikte exemplaren en wanneer een boom ten laatste geschikt was geworden voor het gebruik, werd hij met eenige plechtigheid door handenarbeid omge hakt. Dat was een mannelijke gezonde sport, maar een sport met een bewust nuttig doel. En het was weder een andere edele sport-ar- beid, den boom later tot planken te zagen. Dan werden de planken door de mannen naar de werkplaats bij hun huis gedragen. Want men had afstand gedaan van alle verkeer per rad en van alle machinale voortbeweging. De wellust van het rijden, op een dier of in een wagen, had men leeren verachten. Ook had men leeren verachten het verbreken van het rhythme door het kunstmatig versnellen van den tijd. Het wiel was de oorsprong van alle verweekelijking en dus meed men zooveel mogelijk het wiel en zijn gebruik. De liefde voor boom en plant, de afkeer van het misbruik en het gebruik van het dier, het streven naar kuischheid van ziel, geest, ge moed en lichaam, zijnde kuischheid een vorm van waardigheid en waardigheid een vorm van eerbaarheid, liefde en verhevenheid, had de Harmonischen langzaam aan gebracht tot ve getarisme. Toen men na 1914 vele wouden van notenboomen had uitgeroeid om van het noten hout geweerkolven te maken, was men begon nen te beseffen, dat men als krankzinnige baT- baren juist van de notenboom het tegendeel van het gebruik gemaakt had, dat er van te maken was. Zoo waren de Harmonischen we der notenboomen gaan kweeken en de opvol gende geslachten gebruikten nu de notenboom als hout voor meubels, de notenbasten om er een schoone, duurzame bruine verfstof van te bereiden, de noten zelf om er een heerlijke, voedzame olie uit te persen, terwijl de ge perste koeken een welkom voedsel waren voor de schapen, wier wol daardoor glanzend, dik en smijdig werd. Er werd ten laatste geen ander vee meer gehouden dan schapen. Maar deze schapen werden niet geslacht slechts tegen het war me voorjaar geschoren. Het waren de kinderen, die de schapen verzorgden en hoeden. Er wer den geen honden bij gebruikt, daar het de Har monie verstoorde, de lieve zachte dieren al tijd opgejaagd en in angst te zien door een dier, dat voor hen den wolf, hun aartsvijand, symboliseerde. Verdwaalde schapen kwamen toch altijd weer terecht. Niemand in de maat schappij der Harmonischen stal. Want men was er van bewust geworden, dat de dief iemand is, die arbeid in den een of anderen vorm neemt, zonder er arbeid in den een of anderen vorm voor terug te geven.En daar men persoonlijken arbeid had leeren erkennen als de bron van alle geluk en als de eenige mogelijkheid om waarlijk sociaal te leven, had men den dief en eiken vorm van oneerlijkheid, uitgeroeid. En daar dus alle controle, boekhou ding, politie en justitie overbodig waren geworden, ontstond er zulk een overvloed van arbeidslust, arbeidskracht en arbeidsproducten, dat het bezit niet tot gierigheid leidde. TUBERCULOSE-BESTR1JD1NG IN FRANKRIJK. In het Nederlandsch Tijdschrift voor Genees kunde schrijft dokter C. H. Delprat een brlci over: de Tuberculosebestrijding in Frankrijk. „Een van de belangrijkste maatregelen, die men in Nederland nog niet zoodanig aantreft als in Frankrijk, zijn de z.g.n. „oeuvres de preservation de l'eniance". De voorbehoeding van het kind vormt de basis van de geheele tu berculosebestrijding. Op dit punt worden wer kelijk zeer doeltreffende maatregelen getrof fen in Frankrijk, al is het op het oogenblik nog op beperkte schaal. Op twee wijzen tracht men het kind voor een ziekte te vrijwaren: is het in een besmettelijke omgeving en is het nog ge zond, dan zal men het zoo spoedig mogelijk uit die omgeving trachten weg te halen. Is het allicht besmet, dan zal het in een z.g.n. „prêventorium", een inrichting waar het verder nagegaan kan worden en waar het niet met bacillenopgevers in aanraking komt, gebracht worden. De bescherming op de eerste wijze heet „ie placement familial": men onderscheidt de be schermde maatregelen in de eerste jaren van die van latere jaren. Voor de latere jaren wordt deze plaatsing bij gezinnen verricht door het „Oeuvre Grancher", eene instelling, die sedert 17 jaar werkt en waarvan de resultaten alle verwachtingen overtroffen hebben. Dit „Oeuvre ürancher", belast zich o.a. met het onttrekken van gezonde kinderen aan de aanraking met tuberculeuse ouders en plaatst ze door haar zorgen in de gezonde boerengezinnen; zij blij ven daar tot aan het einde van hun school jaren en dikwerf blijven zij geheel hun leven ten plattelande. Onder de 2300 kinderen, die op deze wijze zijn uitgestuurd, heeft men slechts 7 gevallen van tuberculose vastgesteld. Als al deze kinderen bij hun tuberculeuse ouders ge bleven waren, zou de morbiditeit ongeveer 60 pCt. geweest zijn en de sterfte ongeveer 40 pCt. Nu zijn de cijfers resp. 0.03 pCt. en 0.01 pCt. Ook uit geldelijke oogpunt zijn de resul taten belangrijk, omdat de kosten van een kind buiten niet meer dan 1000 frs. bedragen per jaar en men tevens een belangrijk kapitaal aan menschenlevens behoudt. Reeds in 28 departe menten bestaan afdeelingen van dit „Oeuvre ürancher". De „préventoria" zijn gestichten, waar de fris- sche lucht doorheen kan waaien, de kinderen zoo hygiënisch mogelijk kunnen leven (voe ding, ligging, rust), terwijl zij onderwijs krij gen, gehard worden, onder toezicht staan van een geneesheer en een leeraar. De kinderen, die niet besmettelijk zijn, komen hiervoor in aan merking, voornamelijk kindertuberculose, en de kinderen, die men vroeger met het epitheton praetuberculeus bestempelde. Een juiste diag nose is gegrond op de cuti-reatie, Röntgen onderzoek, physische en algemeene verschijn selen. Meestal worden eerst die kinderen opgenomen, die een geval van tuberculose in de familie hebben, zoodat men dan het dubbele voordeel bereikt van voorbehoeding tegen z.g.n. „surinfections" en groote genezingskans van de beginnende aandoening. Bijna al deze in richtingen zijn bestemd voor kinderen boven den zuigelingenleeftijd; in het geheel heeft men er 61 met 4000 bedden. Zij worden herhaaldelijk onderzocht; de jongens leeren meestal timmei- manswerk, de meisjes handwerken. Ten zeerste de aandacht waard is, hetgeen gebeurt om te verhoeden, dat de zuigelingen met bacillen besmet worden. Op dit gebied zijn het vooral prof. Léon Bernard en prof. agrégé R. Derbé, die hiervoor den grondslag gelegd hebben. Zij gingen uit van de algemeen ver breide gedachte, dat de tuberculose van het kleine kind bijna altijd van zijn moeder afkom stig is. Door het van de moeder te scheiden kan men dus de besmetting voorkomen. Zij ver richten op het oogenblik hun maatregelen nog op kleine schaal. Hiervoor hebben zij de „crèche" van het höpital Laënnec te Parijs ge heel van inrichting doen veranderen. Vroeger werden de moeders hier opgenomen met de zuigelingen in het bedje aan hun voeteinde. De moeders zoogden de kinderen zelf, kusten ze, kortom de bronnen voor besmetting waren vele. Tegenwoordig worden ze er streng ge scheiden, als de moeder tuberculeus is. L'ad- ministration de l'assistance publique geeft aan den chef van de crèche: dr. Derbé alle gevallen op van tuberculeuse zwangeren in de verschil lende obstetrische klinieken. Onmiddellijk na de bevalling worden zij dan met, maar ge scheiden van hun kind naar de „crèche" in höpital Laënnec vervoerd. Dit gaat natuur lijk niet zonder toestemming van de moeder. Geeft zij' echter haar toestemming voor de scheiding, dan beteekent dit, dat zij de eerste jaren niet bij haar kind mag komen. Dit lijkt erg hard, in de practijk gelukt het bijna altijd met een weinig tact om de toestemming te krijgen. De zaal, waar de moeder komt te liggen, is geheel afgescheiden van de zaal der zuigelingen (boxen). Deze laatsten worden spoedig na aan komst aan een nauwkeurig onderzoek onder worpen (algemeenen toestand, psychische diag nostiek, Röntgenonderzoek, herhaalde reactie van Pirquet). Blijken zij na enkele maanden niet tuberculeus besmet te zijn, hetgeen uit herhaalde negatieve reacties van Pirquet blijkt, dan worden zij naar het een of andere buiten gestuurd (oeuvre Grancher, oeuvre des tous- petits) of zij komen in de een of andere crèche ten plattelande te liggen, waar zij ook weer de eerste jaren onder geneeskundig toezicht blijven. Blijken zij wel met tuberculose be smet te zijn, dan blijven zij in het höpital Laënnec. Dikwijls wordt aangenomen, dat de tubercu lose bij de kinderen onder het jaar een doode- lijk verloop heeft. Dit blijkt uit de waarnemin gen van Debré lang niet altijd het geval te zijn. Zondert hij de kinderen af, nadat zij reeds met de bacil van Koch kennis gemaakt hebben, dan is de kans groot, dat de haard in lit- teekenvorm overgaat, zoodat geen nieuwe be smettingen kunnen plaats grijpen. Men staat hier nog slechts aan het begin van de uitwerking der gedachte, dat de tu berculose moeder zoo spoedig en volledig mo gelijk van haar zuigeling moet worden geschei den. Het leek mij echter niet van belang ont bloot op deze belangrijke dingen te wijzen". INGEZONDEN (Buiten verantwoordelijkheid der Redactie) De Woningbouw en het Gemeentebestuur van Bloemendaal. Hoe staat liet met de voorziening in den Woningnood te Bloemendaal? Deze vraag wordt dikwijls gesteld en vooral in den laatsten tijd, nu de woningbouw direct of indirect in de ge meenteraad weer eens ter sprake kwam. Al moet het antwoord op deze vraag wat breed voerig zijn, om den lezer een kijk op dit pro bleem te geven, het is des ondanks niet moei lijk. De belangstellende Bloemendaler en niet het minst degenen welke eerstdaags hun wo ning gedwongen verlaten en ook vooral zij die jaren en jaren hier in Bloemendaal hun werk kring hebben maar nog steeds gedoemd zijn in een andere plaats huisvesting te vinden, zullen zich al dikwijls hebben afgevraagd hoe het toch mogelijk is, dat daar het niet ontbreekt aan bouwgrond in Bloemendaal, er zelfs complexen zijn die de gemeente Bloemendaal zelf in han den heeft, daar in Bloemendaal bestaan niet minder dan vijf zeer actieve woningbouwver- eenigingen wier besturen ieder voor zich alles in het werk stellen, om de bevolking en allen die volgens hun werkkring in onze gemeen te behooren, van een goede woning te voor zien en daardoor het doel n.l. werkzaam te zijn op het gebied van de volkshuisvesting, zooveel mogelijk naar streven, daar niettegen staande de voorschotten voor de volkshuisves ting worden beperkt, toch altijd nog voldoende ruimte gelaten is om aan woningbouwvere nigingen voorschotten te verleenen, wanneer maar kan worden aangetoond dat de voorschot- verleening noodzakelijk is, daar er zelfs nog twee woningbouwvereenigingen zijn in onze gemeente aan wie door den minister voor de bouw van woningen toezegging voor de ver leening van een voorschot is gedaan, dat, niet tegenstaande dat alles er in den laatsten tijd geen woningen komen. Dan moet het toch zeker ergens anders man gelen. En dan dringt zich als het ware de vraag naar voren met welke factor moet dan nog meer rekening worden gehouden? En het ant woord luidt als van zelf, met het gemeente bestuur. Het gemeentebestuur is er nog niet genoeg van doordrongen dat de volkshuisvesting be hoort tot de taak der gemeente. En dat deze taak, zoogoed als om niet door de besturen der woningbouwvereenigingen wordt overgenomen, wier bestuursleden zich heel wat moeite en last voor de gemeenschap getroosten zonder dat het Gemeentebestuur dit op prijs stelt of maar eenigszins waardeert. Het Gemeentebestuur beschouwt de woning bouw als een noodzakelijk kwaad. Een zaak die niet, uit hoofde van behoefte moet wor den bevorderd, maar zooveel mogelijk moet worden beperkt. Ook al omdat Bloemendaal volgens hun niet de plaats is voor minder wel- gestelden, maar alleen voor de beter gesitu- eerden.Hoe zou men anders verklaren de wijze van optreden tegen de woningbouwvereenigin gen? Alles wat van deze uitgaat, wordt op 't ge meentehuis met een critischen blik beschouwd. Inpiaats dat men de besturen der woning bouwvereenigingen beschouwt als de mede helpers aan het werk dat anders de ambtena ren ter secretarie zouden moeten verrichten, zooals de administratie, het innen der huur penningen, het beheeren der gelden, de ver slagen voor rijk en gemeente, het onderhoud van de verschillende woningen, enz., enz. Al leen uit een oogpunt van bezuiniging, nu niet meerdere ambtenaren ter secretarie behoeven te worden aangesteld, welke de gemeentena ren door hun belastingen zouden moeten beta len, moest het gemeentebstuur den belange- loozen arbeid der woningbouwvereenigingen waardeeren, zich niet op het standpunt plaat sen, dat gemeente en woningbouwvereenigin gen tegenstrijdige lichamen zijn en niet overal tegenmaatregelen nemen, die in den regel tot de meest zonderlinge behooren. Niet dat men de woningbouwvereenigingen naar eigen inzichten en opvattingen maar moet laten handelen, integendeel, er moet controle zijn. Deze wordt zelfs vanwege het rijk voor geschreven, maar het kan zijn een welwillende controle en niet onwelwillend. Welnu, het laat ste past het gemeentebestuur, en niet het minst de Burgemeester het meest toe. De vraag komt op, gebeuren er dan wel eens onregelmatig heden bij de woningbouwvereenigingen? Vol strekt niet. Het kan niet, daar deze aan han den en voeten door bepalingen, vervat in de raadsbesluiten van erfpacht en voorschots-aan vrage, gebonden zijn. Integendeel iedere drie maanden vindt men bij de stukken voor de ge meenteraad het Rapport van den gemeentelij- ZONDAGNAMIDDAG- AVOND EN DINER-CONCERT Permamente Tentoonstelling van Schilderijen ken accountant, waarin steeds de steriotiepe opmerking voor komt, dat de administratie geen aanleiding geeft tot opmerkingen en dat de zaak prompt in orde is. Waardat zoo is, daar zou men toch mogen verwachten dat er een zekere welwillende wisselwerking tusschen het gemeentebestuur en de woningbouwvereenigingen plaats had. In tegendeel is de verhouding gespannen. De uitkomsten getuigen daarvan. We zagen reeds, dat de woningb.ver. gebon den waren aan Raadsbesluiten waarin de voor waarden voor de verleening van Erfpacht en voorschotten waren vervat. Neen, zegt het gemeentebestuur, nog niet voldoende. Ze zou den misschien nog een vin kunnen verroeren, daarom moet er nog komen een gemeentelijke woningbouwverordening. En ze is er gekomen. Verbeeld je ook eens dat er nog een maasje zou zijn waardoor de besturen der woning bouwvereenigingen, welke bestaan uit te goe der naam en faam bekende personen en waarin zelfs vier gemeenteraadsleden zitting hebben zouden kampen. Welnu, in deze geest, zijn alle onderhandelingen en correspondentie die nood zakelijk moet worden gevoerd. Dat daardoor samenwerking is uitgesloten en voorbereiden de en latere werkzaamheden niet vlot geschie den spreekt van zelf. Ook is deze toestand van invloed op de werkzaamheden welke de woningbouwvereenigingen tot taak hebben. Reeds in het eerste stadium van den woning bouw in 1913 begon het, en sedert zijn wo ningzoekenden en bewoners de dupe geworden. Het gemeentebestuur stelde zich toén reeds op het standpunt woningbouw voor de min dere standen is in Bloemendaal niet noodig, Vandaar dat de bouw van het z.g. Tuindorp meer dan twee jaar werd opgehouden, wat een bedrag van plm. f 150.000 kostte door dat de bouwprijzen in dien tijd enorm waren gestegen. Toen echter het annexatiespook opdoemde, was dit standpunt door het gemeentebestuur niet langer te houden en moest men tenslotte nood gedwongen tot den bouw overgaan. Toen echter waren de bouwkosten zoo hoog, dat ze door de huren van de bewoners met lage loonen niet konden worden gedekt, van daar dat de minister toezegde een buitenge wone bijdrage voor drie jaar, maar ook dit bleek nog onvoldoende, zoodat ook werd ver leend een z.g. achterlijkheidsbijdrage, mede voor drie jaar, waarin de gemeente haar aan deel moest bijdragen. Deze drie jaar zijn nu verstreken en het rijk en de gemeente trekken de beide bijdragen in en de bewoners zitten voor de last. De mi nister heeft bevolen de huren in één jaar tijd 3 maal te verhoogen, totdat deze in Juli 1923 zullen zijn opgevoerd tot gemiddeld het dub bele van hetgeen ze tot dusver waren. En dit alles hebben de bewoners te danken aan een gemeentebestuur dat, voor de woning bouw niets voelende, wachtte tot de bouwkos ten waren verdubbeld. Nu moeten deze met loonsverlaging in het zicht en hooge belastin gen, deze hooge huren betalen. Door den drang der omstandigheden en niet het minst door die der annexatie zijn verschil lende middenstands- en arbeiderswoningen tot stand gekomen. Maar zeer zeker nog niet vol doende, anders zou de minister de voorschot- verleening voor Bloemendaal wel hebben stop gezet en het tegendeel is waar. De vereeni- ging Bloemendaal-Noord heeft nog toezegging van den minister voor voorschotten, maar moet eerst bij het gemeentebestuur komen om bouw grond. Die is natuurlijk op Blpemendaal met een klein beetje goeden wil te vinden Aan ,,'t Huis" te Bloemendaal welken gronden in het hezit van de gemeente zijn, en die ook worden verkocht voor middenstandsbouw was ook plaats geweest voor arbeiderwoningen al had men ze aan de middenstandswoningen laten grenzen. Maar neen, het gemeentebestuur ziet een klein kansje om zich van de woningbouw af te maken en weigert den grond aan Bloemen daal-Noord met het argument, dat is geen plaatst voor arbeiders, die ontsieren de ge heele omgeving, ze kunnen grond krijgen aan de Rampe.nlaan. Deze woningen zouden zijn voor de meer dan 100 menschen die allen in het noordelijk deel van de gemeente werkzaam zijn. Deze arbeiders moeten zich dan maar ter wille van het gemeentebestuur de moeite ge troosten twee maal per dag ongeveer een af stand van 1 uur gaans af te leggen en altijd des avonds den warmen maaltijd te gebruiken, ter wijl dit als regel in de arbeidersgezinnen des middags gebeurt. Men ziet, het is de gewone manier van optreden. De woningbouwvereeniging Bloemendaal, die haar zetel heeft in Overveen, is er niet beter aan toe en wordt door het gemeentebestuur niet milder beoordeeld dan haar zustervereeni- ging in Bloemendaal. Deze woningb.ver. had zich met haar laatste plan het lot aangetrok ken van den woningzoekenden middenstand. In October 1920 verzocht deze woningbouwver. gronden aan de Rampenlaan in Erfpacht te verkrijgen voor den bouw van 40 midden standswoningen, wat de Raad goedkeurde. In Februari 1921 stelde men voor aan het Rijk een verzoek te doen om een voorschot voor dezen bouw. Maar toen begon het. De Burge meester die in 1920 bij de verleening van de Erfpacht volgens het officieel Raadsverslag verklaarde, dat de bouw van deze woningen zeer noodig was, kwam bij deze aanvrage van het voorschot daarop terug en stelde toen de conditie dat eerst overlegging van een lijst van candidaat-huurders de noodzakelijkheid moest aantoonen. De woningb.ver. voldeed hieraan. Maar daar toen reeds teekenen aanwezig waren dat het gemeentebestuur het plan om hals zou brengen, werd deze lijst van candidaat-huur ders bevit en besloot de Raad op advies van B. en W. tot de bouw van 24 in plaats van

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1922 | | pagina 5