TWEEDE BLAD
Snoepstukjes.
HOTEL „DUIN EN DAAL"
„Bloemendaalscli Weekbiad"
Zaterdag 12 Augustus 1022
No. 32.
DE TOEKOMSTIGE MENSCHHEID.
Utopiën zijn na Thomas Morus in de mode
gebleven. En 't is geen wonder, dat juist in
dezen weinig rooskleurigen tijd droomers op
staan om van een lieflijker samenleving te pro-
feteeren.
Bernard Canter, de schrijver van „Een droo-
mer ter haringvangst" heeft de denkbeeldige
geluksstaten met een Nieuw Utopia vermeer
derd (uitgave Van Holkema Warendori, Am
sterdam.) Het is een verwonderlijke samenle
ving, waarheen ons de uitgebreide stokpaard
jes van dezen fantast voeren. Toch schuilt
er onder al het zonderlinge, gelijk steeds wan
neer Canter aan 't woord raakt, eigenaardig
schoons van een overgevoelige ziel.
We geven een brokstuk beschrijving van de
samenleving na 1950, die prof. dr. G. Leyden,
onder narcose gebracht om de kuur van prof.
Steinach te ondergaan, tijdens zijn bedwel
ming aanschouwde.
Nu de fabrieken langzamerhand geen afzet
meer vonden voor hun ziellooze producten,
gingen de mannen zich op andere bezigheden
toeleggen, dan het uitvinden en fabriceeren van
allerlei machinerie, of wat langzamerhand ver
achtelijk „automatica" werd genoemd. De
mannen begonnen zelf de meubels voor hun
huisgezinnen te vervaardigen en het zelf ver
vaardigde meubel kreeg dezelfde eigenschappen
en had dezelfde uitwerking op den maker en
op de leden van het gezin als het zelf ver
vaardigde kleedingstuk. Men koos er de meest
duurzame houtsoorten voor, bij voorkeur goed
belegen en uitgewerkt notenhout. De lijnen
waren eenvoudig, maar rhythmisch. De ver
bindingen duurzaam en vernuftig, leder ont
wierp het meubel voor zijn eigen huis of ge
zin en bracht er zoo den eigen geest en psyche
in. Het zelfvervaardigde meubel gaf Oen maker
voldoening en verwekte bij degenen, die er
gerief van hadden, liefde voor den maker en
eerbied voor het voorwerp, product van va
ders of broedersziej, zelf. De vrouwen, die
wisten wat goed handwerk was door hare
eigen handwerken, konden de door de mannen
gemaakte meubels met geheel haar hart waar-
deeren. De mannen, die een goed meubelstuk
gemaakt hadden en wisten hoeveel zorgzaam
heid, geduld, overleg en vaardigheid dat
eischte, leerden aldus ook de handwerken der
vrouwen waardeeren.
Men ging nu in de volgende geslachten er
toe over ook het eigen huis te gaan bouwen.
Hierbij hielpen de mannen elkaar, maar ge
zorgd werd, dat elk huis naar de ziel en de be
hoefte van den eigenaar en bewoner opgetrok
ken werd. Daar de Harmonischen groote ge
zinnen vormden, werd elk huis ruim gebouwd,
berekend op de afzonderlijke opvoeding der
sexen, omgeven door een flink stuk land. De
kennis van de materialen leidde er toe, dat
men die materialen lief ging krijgen en zoo
begon men de bosschen te verzorgen en aan
te kweeken, waaruit men het hout voor meu
bels en woningen betrok. Men kweekte de
boomen en planten aan, die de gewenschte
verfstoffen en oliën opleverden. Men zag in
een goed opgegroeiden eik niet meer een soort
„natuurschoon", dat straks gekocht, omgehakt
en geautomatiseerd zou worden in de fabriek
en vandaar door den handelaar versleept, maar
een goed opgegroeiden eikeboom was het pro
duct van de liefdevolle zorg van eenige ge
slachten eener familie. Men kweekte de meest
voor de bearbeiding geschikte exemplaren en
wanneer een boom ten laatste geschikt was
geworden voor het gebruik, werd hij met
eenige plechtigheid door handenarbeid omge
hakt. Dat was een mannelijke gezonde sport,
maar een sport met een bewust nuttig doel.
En het was weder een andere edele sport-ar-
beid, den boom later tot planken te zagen.
Dan werden de planken door de mannen naar
de werkplaats bij hun huis gedragen. Want
men had afstand gedaan van alle verkeer per
rad en van alle machinale voortbeweging. De
wellust van het rijden, op een dier of in een
wagen, had men leeren verachten. Ook had
men leeren verachten het verbreken van het
rhythme door het kunstmatig versnellen van
den tijd. Het wiel was de oorsprong van alle
verweekelijking en dus meed men zooveel
mogelijk het wiel en zijn gebruik.
De liefde voor boom en plant, de afkeer van
het misbruik en het gebruik van het dier, het
streven naar kuischheid van ziel, geest, ge
moed en lichaam, zijnde kuischheid een vorm
van waardigheid en waardigheid een vorm van
eerbaarheid, liefde en verhevenheid, had de
Harmonischen langzaam aan gebracht tot ve
getarisme. Toen men na 1914 vele wouden van
notenboomen had uitgeroeid om van het noten
hout geweerkolven te maken, was men begon
nen te beseffen, dat men als krankzinnige baT-
baren juist van de notenboom het tegendeel
van het gebruik gemaakt had, dat er van te
maken was. Zoo waren de Harmonischen we
der notenboomen gaan kweeken en de opvol
gende geslachten gebruikten nu de notenboom
als hout voor meubels, de notenbasten om er
een schoone, duurzame bruine verfstof van
te bereiden, de noten zelf om er een heerlijke,
voedzame olie uit te persen, terwijl de ge
perste koeken een welkom voedsel waren
voor de schapen, wier wol daardoor glanzend,
dik en smijdig werd.
Er werd ten laatste geen ander vee meer
gehouden dan schapen. Maar deze schapen
werden niet geslacht slechts tegen het war
me voorjaar geschoren. Het waren de kinderen,
die de schapen verzorgden en hoeden. Er wer
den geen honden bij gebruikt, daar het de Har
monie verstoorde, de lieve zachte dieren al
tijd opgejaagd en in angst te zien door een
dier, dat voor hen den wolf, hun aartsvijand,
symboliseerde. Verdwaalde schapen kwamen
toch altijd weer terecht. Niemand in de maat
schappij der Harmonischen stal. Want men
was er van bewust geworden, dat de dief
iemand is, die arbeid in den een of anderen
vorm neemt, zonder er arbeid in den een of
anderen vorm voor terug te geven.En daar
men persoonlijken arbeid had leeren erkennen
als de bron van alle geluk en als de eenige
mogelijkheid om waarlijk sociaal te leven, had
men den dief en eiken vorm van oneerlijkheid,
uitgeroeid. En daar dus alle controle, boekhou
ding, politie en justitie overbodig waren
geworden, ontstond er zulk een overvloed van
arbeidslust, arbeidskracht en arbeidsproducten,
dat het bezit niet tot gierigheid leidde.
TUBERCULOSE-BESTR1JD1NG
IN FRANKRIJK.
In het Nederlandsch Tijdschrift voor Genees
kunde schrijft dokter C. H. Delprat een brlci
over: de Tuberculosebestrijding in Frankrijk.
„Een van de belangrijkste maatregelen, die
men in Nederland nog niet zoodanig aantreft
als in Frankrijk, zijn de z.g.n. „oeuvres de
preservation de l'eniance". De voorbehoeding
van het kind vormt de basis van de geheele tu
berculosebestrijding. Op dit punt worden wer
kelijk zeer doeltreffende maatregelen getrof
fen in Frankrijk, al is het op het oogenblik nog
op beperkte schaal. Op twee wijzen tracht men
het kind voor een ziekte te vrijwaren: is het
in een besmettelijke omgeving en is het nog ge
zond, dan zal men het zoo spoedig mogelijk
uit die omgeving trachten weg te halen. Is
het allicht besmet, dan zal het in een z.g.n.
„prêventorium", een inrichting waar het verder
nagegaan kan worden en waar het niet met
bacillenopgevers in aanraking komt, gebracht
worden.
De bescherming op de eerste wijze heet „ie
placement familial": men onderscheidt de be
schermde maatregelen in de eerste jaren van
die van latere jaren. Voor de latere jaren wordt
deze plaatsing bij gezinnen verricht door het
„Oeuvre Grancher", eene instelling, die sedert
17 jaar werkt en waarvan de resultaten alle
verwachtingen overtroffen hebben. Dit „Oeuvre
ürancher", belast zich o.a. met het onttrekken
van gezonde kinderen aan de aanraking met
tuberculeuse ouders en plaatst ze door haar
zorgen in de gezonde boerengezinnen; zij blij
ven daar tot aan het einde van hun school
jaren en dikwerf blijven zij geheel hun leven
ten plattelande. Onder de 2300 kinderen, die op
deze wijze zijn uitgestuurd, heeft men slechts
7 gevallen van tuberculose vastgesteld. Als al
deze kinderen bij hun tuberculeuse ouders ge
bleven waren, zou de morbiditeit ongeveer 60
pCt. geweest zijn en de sterfte ongeveer 40
pCt. Nu zijn de cijfers resp. 0.03 pCt. en 0.01
pCt. Ook uit geldelijke oogpunt zijn de resul
taten belangrijk, omdat de kosten van een kind
buiten niet meer dan 1000 frs. bedragen per
jaar en men tevens een belangrijk kapitaal aan
menschenlevens behoudt. Reeds in 28 departe
menten bestaan afdeelingen van dit „Oeuvre
ürancher".
De „préventoria" zijn gestichten, waar de fris-
sche lucht doorheen kan waaien, de kinderen
zoo hygiënisch mogelijk kunnen leven (voe
ding, ligging, rust), terwijl zij onderwijs krij
gen, gehard worden, onder toezicht staan van
een geneesheer en een leeraar. De kinderen, die
niet besmettelijk zijn, komen hiervoor in aan
merking, voornamelijk kindertuberculose, en de
kinderen, die men vroeger met het epitheton
praetuberculeus bestempelde. Een juiste diag
nose is gegrond op de cuti-reatie, Röntgen
onderzoek, physische en algemeene verschijn
selen. Meestal worden eerst die kinderen
opgenomen, die een geval van tuberculose in
de familie hebben, zoodat men dan het dubbele
voordeel bereikt van voorbehoeding tegen z.g.n.
„surinfections" en groote genezingskans van
de beginnende aandoening. Bijna al deze in
richtingen zijn bestemd voor kinderen boven
den zuigelingenleeftijd; in het geheel heeft men
er 61 met 4000 bedden. Zij worden herhaaldelijk
onderzocht; de jongens leeren meestal timmei-
manswerk, de meisjes handwerken.
Ten zeerste de aandacht waard is, hetgeen
gebeurt om te verhoeden, dat de zuigelingen
met bacillen besmet worden. Op dit gebied zijn
het vooral prof. Léon Bernard en prof. agrégé
R. Derbé, die hiervoor den grondslag gelegd
hebben. Zij gingen uit van de algemeen ver
breide gedachte, dat de tuberculose van het
kleine kind bijna altijd van zijn moeder afkom
stig is. Door het van de moeder te scheiden
kan men dus de besmetting voorkomen. Zij ver
richten op het oogenblik hun maatregelen nog
op kleine schaal. Hiervoor hebben zij de
„crèche" van het höpital Laënnec te Parijs ge
heel van inrichting doen veranderen. Vroeger
werden de moeders hier opgenomen met de
zuigelingen in het bedje aan hun voeteinde.
De moeders zoogden de kinderen zelf, kusten
ze, kortom de bronnen voor besmetting waren
vele. Tegenwoordig worden ze er streng ge
scheiden, als de moeder tuberculeus is. L'ad-
ministration de l'assistance publique geeft aan
den chef van de crèche: dr. Derbé alle gevallen
op van tuberculeuse zwangeren in de verschil
lende obstetrische klinieken. Onmiddellijk na
de bevalling worden zij dan met, maar ge
scheiden van hun kind naar de „crèche" in
höpital Laënnec vervoerd. Dit gaat natuur
lijk niet zonder toestemming van de moeder.
Geeft zij' echter haar toestemming voor de
scheiding, dan beteekent dit, dat zij de eerste
jaren niet bij haar kind mag komen. Dit lijkt
erg hard, in de practijk gelukt het bijna altijd
met een weinig tact om de toestemming te
krijgen.
De zaal, waar de moeder komt te liggen, is
geheel afgescheiden van de zaal der zuigelingen
(boxen). Deze laatsten worden spoedig na aan
komst aan een nauwkeurig onderzoek onder
worpen (algemeenen toestand, psychische diag
nostiek, Röntgenonderzoek, herhaalde reactie
van Pirquet). Blijken zij na enkele maanden
niet tuberculeus besmet te zijn, hetgeen uit
herhaalde negatieve reacties van Pirquet blijkt,
dan worden zij naar het een of andere buiten
gestuurd (oeuvre Grancher, oeuvre des tous-
petits) of zij komen in de een of andere crèche
ten plattelande te liggen, waar zij ook weer
de eerste jaren onder geneeskundig toezicht
blijven. Blijken zij wel met tuberculose be
smet te zijn, dan blijven zij in het höpital
Laënnec.
Dikwijls wordt aangenomen, dat de tubercu
lose bij de kinderen onder het jaar een doode-
lijk verloop heeft. Dit blijkt uit de waarnemin
gen van Debré lang niet altijd het geval te
zijn. Zondert hij de kinderen af, nadat zij reeds
met de bacil van Koch kennis gemaakt hebben,
dan is de kans groot, dat de haard in lit-
teekenvorm overgaat, zoodat geen nieuwe be
smettingen kunnen plaats grijpen.
Men staat hier nog slechts aan het begin
van de uitwerking der gedachte, dat de tu
berculose moeder zoo spoedig en volledig mo
gelijk van haar zuigeling moet worden geschei
den. Het leek mij echter niet van belang ont
bloot op deze belangrijke dingen te wijzen".
INGEZONDEN
(Buiten verantwoordelijkheid der Redactie)
De Woningbouw en het Gemeentebestuur van
Bloemendaal.
Hoe staat liet met de voorziening in den
Woningnood te Bloemendaal? Deze vraag wordt
dikwijls gesteld en vooral in den laatsten tijd,
nu de woningbouw direct of indirect in de ge
meenteraad weer eens ter sprake kwam. Al
moet het antwoord op deze vraag wat breed
voerig zijn, om den lezer een kijk op dit pro
bleem te geven, het is des ondanks niet moei
lijk. De belangstellende Bloemendaler en niet
het minst degenen welke eerstdaags hun wo
ning gedwongen verlaten en ook vooral zij die
jaren en jaren hier in Bloemendaal hun werk
kring hebben maar nog steeds gedoemd zijn in
een andere plaats huisvesting te vinden, zullen
zich al dikwijls hebben afgevraagd hoe het toch
mogelijk is, dat daar het niet ontbreekt aan
bouwgrond in Bloemendaal, er zelfs complexen
zijn die de gemeente Bloemendaal zelf in han
den heeft, daar in Bloemendaal bestaan niet
minder dan vijf zeer actieve woningbouwver-
eenigingen wier besturen ieder voor zich alles
in het werk stellen, om de bevolking en allen
die volgens hun werkkring in onze gemeen
te behooren, van een goede woning te voor
zien en daardoor het doel n.l. werkzaam te
zijn op het gebied van de volkshuisvesting,
zooveel mogelijk naar streven, daar niettegen
staande de voorschotten voor de volkshuisves
ting worden beperkt, toch altijd nog voldoende
ruimte gelaten is om aan woningbouwvere
nigingen voorschotten te verleenen, wanneer
maar kan worden aangetoond dat de voorschot-
verleening noodzakelijk is, daar er zelfs nog
twee woningbouwvereenigingen zijn in onze
gemeente aan wie door den minister voor de
bouw van woningen toezegging voor de ver
leening van een voorschot is gedaan, dat, niet
tegenstaande dat alles er in den laatsten tijd
geen woningen komen.
Dan moet het toch zeker ergens anders man
gelen.
En dan dringt zich als het ware de vraag
naar voren met welke factor moet dan nog
meer rekening worden gehouden? En het ant
woord luidt als van zelf, met het gemeente
bestuur.
Het gemeentebestuur is er nog niet genoeg
van doordrongen dat de volkshuisvesting be
hoort tot de taak der gemeente. En dat deze
taak, zoogoed als om niet door de besturen der
woningbouwvereenigingen wordt overgenomen,
wier bestuursleden zich heel wat moeite en
last voor de gemeenschap getroosten zonder
dat het Gemeentebestuur dit op prijs stelt of
maar eenigszins waardeert.
Het Gemeentebestuur beschouwt de woning
bouw als een noodzakelijk kwaad. Een zaak
die niet, uit hoofde van behoefte moet wor
den bevorderd, maar zooveel mogelijk moet
worden beperkt. Ook al omdat Bloemendaal
volgens hun niet de plaats is voor minder wel-
gestelden, maar alleen voor de beter gesitu-
eerden.Hoe zou men anders verklaren de wijze
van optreden tegen de woningbouwvereenigin
gen? Alles wat van deze uitgaat, wordt op 't ge
meentehuis met een critischen blik beschouwd.
Inpiaats dat men de besturen der woning
bouwvereenigingen beschouwt als de mede
helpers aan het werk dat anders de ambtena
ren ter secretarie zouden moeten verrichten,
zooals de administratie, het innen der huur
penningen, het beheeren der gelden, de ver
slagen voor rijk en gemeente, het onderhoud
van de verschillende woningen, enz., enz. Al
leen uit een oogpunt van bezuiniging, nu niet
meerdere ambtenaren ter secretarie behoeven
te worden aangesteld, welke de gemeentena
ren door hun belastingen zouden moeten beta
len, moest het gemeentebstuur den belange-
loozen arbeid der woningbouwvereenigingen
waardeeren, zich niet op het standpunt plaat
sen, dat gemeente en woningbouwvereenigin
gen tegenstrijdige lichamen zijn en niet overal
tegenmaatregelen nemen, die in den regel tot
de meest zonderlinge behooren.
Niet dat men de woningbouwvereenigingen
naar eigen inzichten en opvattingen maar moet
laten handelen, integendeel, er moet controle
zijn. Deze wordt zelfs vanwege het rijk voor
geschreven, maar het kan zijn een welwillende
controle en niet onwelwillend. Welnu, het laat
ste past het gemeentebestuur, en niet het minst
de Burgemeester het meest toe. De vraag komt
op, gebeuren er dan wel eens onregelmatig
heden bij de woningbouwvereenigingen? Vol
strekt niet. Het kan niet, daar deze aan han
den en voeten door bepalingen, vervat in de
raadsbesluiten van erfpacht en voorschots-aan
vrage, gebonden zijn. Integendeel iedere drie
maanden vindt men bij de stukken voor de ge
meenteraad het Rapport van den gemeentelij-
ZONDAGNAMIDDAG- AVOND EN DINER-CONCERT
Permamente Tentoonstelling van Schilderijen
ken accountant, waarin steeds de steriotiepe
opmerking voor komt, dat de administratie
geen aanleiding geeft tot opmerkingen en dat
de zaak prompt in orde is.
Waardat zoo is, daar zou men toch mogen
verwachten dat er een zekere welwillende
wisselwerking tusschen het gemeentebestuur
en de woningbouwvereenigingen plaats had. In
tegendeel is de verhouding gespannen.
De uitkomsten getuigen daarvan.
We zagen reeds, dat de woningb.ver. gebon
den waren aan Raadsbesluiten waarin de voor
waarden voor de verleening van Erfpacht en
voorschotten waren vervat. Neen, zegt het
gemeentebestuur, nog niet voldoende. Ze zou
den misschien nog een vin kunnen verroeren,
daarom moet er nog komen een gemeentelijke
woningbouwverordening. En ze is er gekomen.
Verbeeld je ook eens dat er nog een maasje
zou zijn waardoor de besturen der woning
bouwvereenigingen, welke bestaan uit te goe
der naam en faam bekende personen en waarin
zelfs vier gemeenteraadsleden zitting hebben
zouden kampen. Welnu, in deze geest, zijn alle
onderhandelingen en correspondentie die nood
zakelijk moet worden gevoerd. Dat daardoor
samenwerking is uitgesloten en voorbereiden
de en latere werkzaamheden niet vlot geschie
den spreekt van zelf. Ook is deze toestand
van invloed op de werkzaamheden welke de
woningbouwvereenigingen tot taak hebben.
Reeds in het eerste stadium van den woning
bouw in 1913 begon het, en sedert zijn wo
ningzoekenden en bewoners de dupe geworden.
Het gemeentebestuur stelde zich toén reeds
op het standpunt woningbouw voor de min
dere standen is in Bloemendaal niet noodig,
Vandaar dat de bouw van het z.g. Tuindorp
meer dan twee jaar werd opgehouden, wat een
bedrag van plm. f 150.000 kostte door dat de
bouwprijzen in dien tijd enorm waren gestegen.
Toen echter het annexatiespook opdoemde, was
dit standpunt door het gemeentebestuur niet
langer te houden en moest men tenslotte nood
gedwongen tot den bouw overgaan.
Toen echter waren de bouwkosten zoo hoog,
dat ze door de huren van de bewoners met
lage loonen niet konden worden gedekt, van
daar dat de minister toezegde een buitenge
wone bijdrage voor drie jaar, maar ook dit
bleek nog onvoldoende, zoodat ook werd ver
leend een z.g. achterlijkheidsbijdrage, mede
voor drie jaar, waarin de gemeente haar aan
deel moest bijdragen.
Deze drie jaar zijn nu verstreken en het
rijk en de gemeente trekken de beide bijdragen
in en de bewoners zitten voor de last. De mi
nister heeft bevolen de huren in één jaar tijd
3 maal te verhoogen, totdat deze in Juli 1923
zullen zijn opgevoerd tot gemiddeld het dub
bele van hetgeen ze tot dusver waren. En
dit alles hebben de bewoners te danken aan
een gemeentebestuur dat, voor de woning
bouw niets voelende, wachtte tot de bouwkos
ten waren verdubbeld. Nu moeten deze met
loonsverlaging in het zicht en hooge belastin
gen, deze hooge huren betalen.
Door den drang der omstandigheden en niet
het minst door die der annexatie zijn verschil
lende middenstands- en arbeiderswoningen tot
stand gekomen. Maar zeer zeker nog niet vol
doende, anders zou de minister de voorschot-
verleening voor Bloemendaal wel hebben stop
gezet en het tegendeel is waar. De vereeni-
ging Bloemendaal-Noord heeft nog toezegging
van den minister voor voorschotten, maar moet
eerst bij het gemeentebestuur komen om bouw
grond. Die is natuurlijk op Blpemendaal met
een klein beetje goeden wil te vinden Aan ,,'t
Huis" te Bloemendaal welken gronden in het
hezit van de gemeente zijn, en die ook worden
verkocht voor middenstandsbouw was ook
plaats geweest voor arbeiderwoningen al had
men ze aan de middenstandswoningen laten
grenzen. Maar neen, het gemeentebestuur ziet
een klein kansje om zich van de woningbouw af
te maken en weigert den grond aan Bloemen
daal-Noord met het argument, dat is geen
plaatst voor arbeiders, die ontsieren de ge
heele omgeving, ze kunnen grond krijgen aan
de Rampe.nlaan. Deze woningen zouden zijn
voor de meer dan 100 menschen die allen in het
noordelijk deel van de gemeente werkzaam
zijn. Deze arbeiders moeten zich dan maar ter
wille van het gemeentebestuur de moeite ge
troosten twee maal per dag ongeveer een af
stand van 1 uur gaans af te leggen en altijd des
avonds den warmen maaltijd te gebruiken, ter
wijl dit als regel in de arbeidersgezinnen des
middags gebeurt. Men ziet, het is de gewone
manier van optreden.
De woningbouwvereeniging Bloemendaal, die
haar zetel heeft in Overveen, is er niet beter
aan toe en wordt door het gemeentebestuur
niet milder beoordeeld dan haar zustervereeni-
ging in Bloemendaal. Deze woningb.ver. had
zich met haar laatste plan het lot aangetrok
ken van den woningzoekenden middenstand.
In October 1920 verzocht deze woningbouwver.
gronden aan de Rampenlaan in Erfpacht te
verkrijgen voor den bouw van 40 midden
standswoningen, wat de Raad goedkeurde. In
Februari 1921 stelde men voor aan het Rijk
een verzoek te doen om een voorschot voor
dezen bouw. Maar toen begon het. De Burge
meester die in 1920 bij de verleening van de
Erfpacht volgens het officieel Raadsverslag
verklaarde, dat de bouw van deze woningen
zeer noodig was, kwam bij deze aanvrage van
het voorschot daarop terug en stelde toen de
conditie dat eerst overlegging van een lijst van
candidaat-huurders de noodzakelijkheid moest
aantoonen. De woningb.ver. voldeed hieraan.
Maar daar toen reeds teekenen aanwezig waren
dat het gemeentebestuur het plan om hals zou
brengen, werd deze lijst van candidaat-huur
ders bevit en besloot de Raad op advies van
B. en W. tot de bouw van 24 in plaats van