zeggen dat die salarisverhooging eerst 1 Januari 1923 ingaat.
De VOORZITTER zegt dat deze ambtenaar van het salaris
dat hij verdient niet kan bestaan.
Overeenkomstig het advies van de Commissie wordt daarna
besloten.
c. Salarisherziening van de aanplakkers.
Naar aanleiding van het desbetreffend verzoek adviseert de
Commissie de vergoeding der aanplakkers te regelen als volgt:
J. de Vries, voor de afd. Bloemendaal en O verveen f 35.
W. Lokerse, voor de afd. Vogelenzang 15.
A. M. Smits, voor de afd. Aerdenhout 5.
De heer HOGENBIRK vraagt of die aanplakkers eigenlijk niet
gemist kunnen worden. Het zal toch wel hetzelfde blijven of
een aanplakker dan wel een gemeente-werkman die enkele kee-
ren een stukje aanplakt.
De heer LAAN vraagt hoeveel papiertjes er gemiddeld per
maand worden aangeplakt.
De heer NOORMAN zegt dat de Commissie slechts beoor
deeld heeft of de aanplakkers voor hun werk een billijke ver
goeding kregen. Zij heeft niet onder de oogen gezien of het
mogelijk is dat ambt af te schaffen.
De iieer SCHULZ zou willen voorstellen de beslissing aan
te houden tot de behandeling der begrooting voor 1923. ln-
tusschen kan men zich dan beter op de hoogte stellen.
Overeenkomstig het voorstel van den heer Schulz wordt
besloten.
d. Toekenning van emolumenten aan den gemeentebode.
Naar aanleiding van het adres van K. J. van Apeldoorn, ge-
meentebode, deelt de Commissie mede dat zij niets voelt voor
wederinvoering van emolumenten e. d„ weshalve zij adviseert
op het verzoek om vrij vuur, licht, water enz. afwijzend te
beschikken. De vraag of en in hoeverre verhooging van liet sala
ris gewenscht is, meent de Commissie beter onder het oog te
kunnen zien bij een eventueele algemeene herziening der sala
rissen.
De Raad vereenigt zich met het advies der Commissie.
e. Vergoeding'overuren aan den machinedrijver bij de Wa
terleiding.
Naar aanleiding van het verzoek van J. Luttik om uitkeering
van vergoeding voor overuren, adviseert de Commissie op dat
verzoek afwijzend te beschikken omdat adressant steeds de uren,
gedurende welke hij meer dan 8 uur per dag en 45 uur per
week gewerkt heeft, vergoed heeft gekregen. Daar Luttik in de
week dat hij des Zondags dienst doet geen vrijen dag krijgt
(aan dit bezwaar zal zooveel mogelijk tegemoet gekomen wor
den) acht de Commissie het echter billijk dat hem daarvoor over
den verloopen tijd van het jaar eene vergoeding volgens de
regeling voor overuren wordt toegekend.
De Raad gaat geheel met dit voorstel accoord.
g. Vergoeding van extra-diensten enz. van de parkwach
ters.
Naar aanleiding van het adres van de parkwachters-plant
soenwerkers H. Aartsen en W. A. van Ooyen om vergoeding
voor in 1921 verrichten politiedienst op Zon- en feestdagen,
toekenning van kleedinggeld en verschaffing van een overjas
of cape, doet de Commissie opmerken dat deze beambten in een
dubbelslachtige positie zijn aangesteld. Bij het verrichten van
z.g. boschdienst staan zij onder de bevelen van den gem.-
architect en bij het verrichten van z.g. wachtdienst onder die
van den Commissaris van Politie. Bij hun aanstelling werd
overeengekomen dat de Commissaris zou opgeven op welke uren
hij de beschikking over de beide functionnarissen hebben moest
terwijl zij overigens werk zouden verrichten voor de afd. plant
soenen, met dien verstande, dat zij niet langer dienst zouden
doen dan 45 uur per week, voor de berekening waarvan de
Zaterdagmiddaguren voor 125% en de diensturen op Zondag
voor 200% zouden medetellen. Later is een zoodanige regeling
gemaakt dat zij gedurende de zomermaanden geheel onder den
Commissaris zouden staan en deze heeft toen van hen, evenals
van de politie-agenten, een werkweek gevorderd van 48 uur,
waarbij geen rekening werd gehouden met de hoogere bezoldi
ging voor het verrichten van dienst op Zaterdagmiddag en
Zondag. Het is hiervoor dat adressanten om een vergoeding
vragen.
Hoewel de Commissie van oordeel is dat in dit geval van een
vergoeding voor overuren geen sprake kan zijn, acht zij een
gratificatie ad f 100.voor elk der jaren 1921 en 1922 wel
gewettigd.
Wat betreft toekenning van kleedinggeld, kan medegedeeld
worden dat aan adressanten inderdaad f 50.per jaar klee
dinggeld is toegekend.
i. Adres „St. Paulus' om toekenning kindertoeslag.
Naar aanleiding van een adres van den R. K. Bond „St.
Paulus" om toekenning van kindertoeslag en behandeling van
het ambtenarenreglement, wordt medegedeeld dat de Commissie
op 2 stemmen na algemeen van oordeel was dat het niet wen-
schelijk is tot toekenning van kindertoeslag over te gaan. Het
ambtenarenreglement zal nader door de Commissie onder de
oogen worden gezien.
De heer VAN KESSEL heeft al meermalen in den Raad
gepleit voor het toekennen van kindertoeslag. Hij herinnert
zich dat de Voorzitter eenigen tijd geleden, toen het ging om
verlaging van het maximum aantal vergunningen ingevolge
de Drankwet, eens gezegd heeft dat de Raadsleden ook eens
hadden moeten hooren de slachtoffers van het drankmisbruik,
de vrouwen van drankzuchtigen.
Als de Leden van de Commissie van Overleg die raadge
ving ook eens hadden opgevolgd in dit geval en hun licht eens
hadden gaan opsteken bij de huismoeders, de vrouwen van
de menschen met groote gezinnen, dan zouden zij waarschijn
lijk een anderen kijk op de zaak gekregen hebben. Het is alles
zins billijk dat de gemeente haar personeel dat op zware las
ten zit steunt en helpt.
Het geven van kindertoeslag is dan ook niet iets nieuws.
In vele gemeenten, in Amsterdam, Utrecht, Haarlem, Leiden,
's Hertogenbosch enz., om maar eens enkele groote plaatsen
te noemen, wordt kindertoeslag gegeven. Wanneer men om
loonsverhooging komt vragen, dan worden altijd de groote ge
zinnen ten voorbeeld gesteld, dan gaat men altijd zeggen dat
de groote gezinnen met het bestaande loon niet toekomen kun
nen. Spreker kan als vader van 10 kinderen over de financieele
zorgen van een groot gezin meespreken en met des te meer
overtuiging en aandrang pleiten voor de invoering van kinder
toeslag. Men moet toch al respect hebben voor moeders met
veel kinderen, die heel wat levensgeluk moeten ontberen en
zooveel minder genieten dan vrouwen met een klein gezin, voor
de groote zorgen die zij op zich nemen. Als men dezulken nu
ook nog door financieele lasten laat kwellen, dan maakt men
het leven van die vrouwen tot een hel. De tegenwoordige maat
schappij draagt er het hare toe bij dat de ouders nog dikwijls
meer verdriet dan pleizier van hunne kinderen beleven. Als
bovendien de geldelijke zorgen van die menschen zoo groot is
dan is het niet uitgesloten dat zij daardoor geheel en al vóór
nun tijd ten onder gaan. Het is een bekend feit dat arbeiders
inet groote gezinnen er veelal niet kunnen komen zonder hulp
en liefdadigheid en dat mag toch eigenlijk niet bestaan. Laat
de Raad het verzoek daarom niet direct afwimpelen. Men weet
nog niet eens wat de invoering van kindertoeslag aan de ge
meente kosten kan. Er zijn in gemeentedienst niet zooveel per
sonen met groote gezinnen en als B. en W. dat eens onder
zoeken dan zal wel blijken dat er een betrekkelijk gering bedrag
mede gemoeid is.
De heer SCHULZ is het met den heer Van Kessel niet eens.
Het is niet de eerste keer dat spreker op dit punt van zijn
tegenovergestelde meening moet doen blijken en hij meent, na
hetgeen hij nu weer gehoord heeft, dat het ook niet de laatste
maal zal zijn. Deze kwestie is in de Commissie van Overleg
van aile kanten bekeken en door personen van de partij des
Heeren Van Kessel met warmte verdedigd. In die vergadering
zijn deels de door den heer Van Kessel aangevoerde argumen
ten en deels ook andere argumenten naar voren gebracht en
wel terdege heeft men onder de oogen gezien de mogelijkheid
dat iemand met een groot gezin van het bestaande loon niet
rond kan komen, doch een traktement is de belooning voor ge-
presteerden arbeid, het houdt geen verband met de grootte der
gezinnen maar met de arbeidsprestatie.
Kindertoeslag is eerder in het nadeel dan in het foor
deel van groote gezinnen, want het gevolg ervan zou zijn dat
het hoe langer hoe moeilijker wordt voor menschen met groote
gezinnen om aan werk te komen. Een frappeerend staaltje
daarvan was onlangs te lezen in de courant. Aan den Minister
was gevraagd waarom aan de Artillerie-inrichting aan de
Hembrug zoovele menschen met gezinnen ontslagen waren,
terwijl jongeren aan het werk konden blijven. Het antwoord
was toen dat men in verband met de geboden bezuiniging het
werk zoo economisch mogelijk deed uitvoeren, waarom aan de
menschen die behalve loon een kindertoeslag genoten het
eerst ontslag is aangezegd. Het toekennen van kindertoeslag
is dan ook een schijnbare dienst bewijzen aan groote gezinnen,
op den duur is het in het nadeel van die gezinnen. Afgezien van
het principieele bezwaar is er dus nog een ander bezwaar aan
verbonden, terwiil het bovendien een maatregel is die de beamb
ten die voor dezelfde arbeidsprestatie minder ontvangen dan
hun collega's ontevreden stemmen zal.
De heer HOGENB1RK merkt op dat deze kwestie bijna ieder
jaar in bespreking komt. Spreker is het niet eens met den heer
Van Kessel en onderschijft de woorden van den heer Schulz.
Dat het levensgeluk van een vrouw met een groot gezin minder
groot is dan van een vrouw met een klein gezin, dat moet spre
ker stellig tegenspreken. Het gaat voor spreker tenslotte ook
niet om het geld dat het de gemeente zou kosten maar om het
principe. Wat men in het particuliere bedrijf nooit kan door
voeren, moet men bij Overheidsinstellingen niet gaan invoeren.
De heer VAN KESSEL heeft gehoord dat de heer Schulz zich
op het standpunt stelt van „loon naar arbeidsprestatie'maai
de conseqentie van het standpunt moet men dan ook aanvaar
den. De eene arbeider is een loon van f 32.waard en de
andere wel f 40.en toch laat men ze evenveel verdienen. Dat
men het geven van kindertoeslag in het particuliere bedrijf
ook wel in kan voeren bewijst de desbetreffende maatregel die
men aan de Calvé-fabrieken te Delft heeft genomen, daar heeft
men tot aller genoegen kindersuppletie toegekend.
Het voorstel der Commissie daarna in stemming gebracht,
wordt met op 2 na algemeene stemmen aangenomen. Tegen
stemmen de heeren Vap Kessel en Van Nederhasselt.
k. Regeling der woninghuren van ambtenaren.
Naar aanleiding van het adres van verschillende ambtenaren
om een billijke regeling te treffen inzake woninighuren, bericht
de Commissie dat zij van oordeel is dat een billijke regeling
alleen te verkrijgen is indien men de te betalen huurprijzen
regelt naar hetgeen door de betrokkenen aan salaris wordt ge
noten. In verband hiermede werd oen regeling ontworpen.
Dienaangaande zal mitsdien door den Raad een afzonderlijke
uitspraak moeten worden gedaan.
De heer VAN KESSEL heeft indertijd een voorstel onder de
oogen gehad waarbij bepaald werd dat die woningtoelage in
5 jaren zou afloopen. Spreker vraagt waarom dat afgewimpeld
is. Hij gelooft dat de gemeente thans op den verkeerden weg
is. Huur is een onderdeel van de gezinsuitgaven en als de
gemeente daarmede begint dan kan zij zich morgen wel met
de kleeding en overmorgen met de voeding van de ambtenaren
gaan bemoeien. De gemeente moet zich daar buiten houden.
Een dergelijke inmenging vindt men nergens en bij particuliere
werkgevers zeker niet.
De heer SCHULZ zegt dat de kwestie in de Commissie heel
goed onder de oogen is gezien. Er zijn hier in deze gemeente
zoovele ambtenaren die in het belang van den dienst op een
zekere plaats moeten wonen in een huis, welks huurwaarde
eigenlijk boven de krachten van die menschen gaat in vele
gevallen. In een stad zal dat niet voorkomen, maar in een
gemeente als deze komt men voor dergelijke moeilijkheden
te staan. In de tweede plaats werd aangedrongen op een meer
uniforme regeling. Het wil de Commissie nu voorkomen dat
eene regeling, zooals die tenslotte ontworpen is, de meest billijke
genoemd kan worden. Het zal wel geld kosten, doch daar
staat tegenover dat de gemeente voor hare woningen ook een
hoogere huuropbrengst kan boeken. Naar raming zal-deze rege
ling, die bijna alle partijen kan bevredigen, f 1500.meer
kosten. Men heeft dan een vaste basis zonder bevoorrechting
of uitzonderingen en de grenzen zijn wel zoo gesteld dat men
niet op kosten van de gemeente boven stand kan wonen.
De heer VAN KESSEL ziet nog niet in wat het noodzakelijk
maakt om zoo'n regeling te treffen. De politie is al tamelijk
goed over de geheele gemeente verdeeld en het zal wel niet
veel uitmaken of een agent van Aerdenhout of van Bloemendaal
uit naar Overveen moet gaan om zijn dienst aan te vangen.
De heer NOORMAN toont met enkele voorbeelden aan dat
er onder het personeel menschen zijn die meer moeten ver
wonen dan zij redelijkerwijze kunnen betalen, terwijl er aan
den anderen kant weer menschen zijn die betrekkelijk weinig
verwonen. Deze regeling beoogt dat eenigszins te nivelleeren.
De heer VAN KESSEL zegt dat een bloemistknecht, die
misschien de helft verdient van het salaris van een politieagent,
ook die hooge huur zal moeten betalen. Het particuliere bedrijf
zal er toch niet aan denken om het personeel een woningtoelage
te geven.
De heer NOORMAN zegt dat de Commissie niet had te oor-
deelen over de noodzakelijkheid van woningtoeslag voor bloe
mistknechts, maar zij zich moesten bepalen bij het gemeente-
personeel.
De heer DE WAAL MALEF1JT merkt op dat het uitgangs-
naam gezelschap in tegenstelling met malei-
ers, die veel onderdaniger en welwillender
zich voordoen, maar inderdaad veel minder te
vertrouwen zijn.
De dajak is niet diefachtig. Uedurende mijn
reizen is mij nimmer iets ontstolen: zelfs zijn
mij wel voorwerpen uit de diepe binnenlan
den terruggebracht, welke men meende, dat
ik verloren of bij vergissing achtergelaten had,
evenals men vertelt, dat in Montenegro alle
voorwerpen aan koning Nikita werden terug
gebracht, hoever in de onherbergzame streken
deze ook verloren gingen.
Diefstalzaken van dajaks onderling werden
nooit aangebracht: wel werden dajaks dupe
van de roofzucht van maleiers. De eenige re
den waarvoor dan ook de dajak gestraft werd,
vond zijn grond in snelzaken.
Over de dankbaarheid van den inlander in
het algemeen is reeds veel geschreven en ge
sproken; sommige beweren, dat deze wel be
staat, anderen ontkennen' absoluut het bestaan
ervan. Of de dajak deze eigenschap bezit, zou
ik niet met een volmondig ja kunnen beant
woorden, maar ook niet willen ontkennen.
Het bestaan van dankbaarheid is dikwijls zoo
moeilijk aan te toonen, vooral bij belangrijke
aangelegenheden. In kleine zaken echter heb
ik dikwijls bejegeningen ondervonden, die aan
toonden, dat de dajak wel degelijk deze goede
eigenschappen bezit.
Door het bovenopgesomde zou men den in
druk krijgen, dat den dajak louter meer of
minder goede eigenschappen werden toege-
geschreven. Thans zijn de minder goede aan
de beurt. Hij is bedelzuchtig in hooge mate.
Bij bezoek aan kampongs ligt den vrouwen en
kinderen het makè-makè vragen om aller
lei voorwerpen) in den mond bestorven, ter
wijl zij er liefst zoo weinig mogelijk of in het
geheel niets voor terug willen geven. Stelt
men voor een of ander te ruilen, dan wordt
eerst nauwkeurig onderzocht of het voordeel
aan hun zijde is, zoo niet, dan wordt de ruil
geweigerd. Sommigen beweren, dat dit in ver
band zou staan met hun chineesche afkomst.
Trouwens bü de Papoea's in Centraal
Nieuw-Guinee trof ik later hetzelfde verschijn
sel aan, in nog erger mate misschien. Ook de
zen weigerden beslist door het ophalen van
een schouder of door het maken van een prut
telend geluid met den mond, een ruil, welken
zij niet in hun voordeel vonden.
Vooral de dames in een daiakkampong zijn
er altijd opuit om naalden, kralen, spiegeltjes
en dergelijke voorwerpen te vragen, maar
heeft men er eene iets gegeven, dan staan er
binnen korten tijd velen even begeerig klaar:
op den duur is dit hinderlijk en er werd dan
ook een einde aan gemaakt, door aan het hoofd
en zijn gezin eenige voorwerpen aan te bie
den voor de genoten gastvrijheid. Trouwens
bij eene weigering op hun verzoeken voelen
zij zich in het geheel niet ontsticht.
In tegenstelling met de dapperheid van den
dajak, die ons uit onze jeugdjaren is bijge
bleven, is hij integendeel zeer laf, dikwijls
wreed en onverdraagzaam. Nooit zal hij zijn
vijand, we wezen daarop reeds wiens
schedel hij begeert, in een openlijken strijd te
lijf gaan. Vanuit een hinderlaag wordt deze
bepijld en1 het weerlooze slachtoffer geveld.
Voor sterkere stammen legt hij dadelijk het
hoofd in den schoot en een eenigszins bruusk
optredend hoofd kan zeker van invloed zijn.
Wel zal hij tegen flinke persoonlijkheden lij
delijk verzet toonen, de kampong verlaten en
een scheuring trachten te veroorzaken
het ontstaan van zoovele dajaksche gehuch
ten en gehuchtjes vindt daarin zijn oorsprong,
maar daarbij bepaalt zich zijn geheele op
treden. Evenals bij de Papoea's kan één vrees
achtige een geheelen troep op de vlucht ja
gen of angstig maken. Toen mijn reisjongen
we waren nabij de Serawaksche grens ge
kampeerd voor de grap uitriep „daar ko
men de Hebans", wetend hoe bang ze voor
dezen stam zijn, zaten allen in zak en asch
en wilden, hoewel gewapend, vluchten, het
geen ik echter spoedig voorkwam, door hun te
vertellen, hoe ze zich hadden laten beetne
men.
Een slechte eigenschap nog, welke de hoof
den meer in het bijzonder aankleeft, is on
rechtvaardigheid tegenover hun kampongge-
nooten. Een vriend of familielid zal worden
geholpen, ook al misdoet hij nog zoo ernstig,
terwijl een ander geen goed kan doen. Dit
is trouwens een eigenschap van inlandsche
hoofden in het algemeen.
Vermelden we nog, dat de dajak verzot is
op spel en hanengevechten met de slechte
gevolgen daaraan verbonden, dat hij is leu
genachtig en egoïst, dan is hiermede de rij
zijner slechte eigenschappen afgesloten.
Toch is de dajak in weerwif van de erken
ning zijner fouten zeer sympathiek en wat
mij persoonlijk aangaat zal ik hem steeds in
dankbare herinnering houden voor het vele
goede, wat ik van zijne zijde ondervond. Dat
de dajak dan ook zooals sommige ambte
naren zouden willen hoe eerder hoe liever
van 't aardrijk dient te verdwijnen, is eene be
wering, die ik niet gaarne zou onderschrijven.
En ten slotte: vertoonen ook wij im gros
zen und ganzen niet dezelfde eigenschappen,
al zijn ze met een vernisje overgoten? Zijn
ook in den grond der zaak de dajaks al
zijn ze in veel primitiever omstandigheden
grootgebracht dan wij niet menschen zoo
als w ijzelven?"