gemaakt voor aller lieveling. Alles was gevoerd
met velletes van muizen en hazen.
Murillo snorde en spon van plezier, ondanks
de kou. Maar daar had hij nu ook heusch geen
last van.
De slee gleed over de wegen. Nu eens te
gen een heuvelhoogte op, dan in snelle vaart
heuvel-af. Nu eens door bosschen, die als
één groot tooversprookje waren in hun
sneeuwen-pak, dan een door vriendelijke
dorpjes met spitse kerktorentjes.
Murillo lag eerst behaagelijk te droomen.
Maar toen begon hij uit te kijken.
Ha! daar was hij weer buiten. Daar waren
weer grasvelden onder de sneeuw, daar waren
weer de hooge boomen waarin de vlugge eek
hoorns klauterden, daar zag hij weer de ga
ten van de specht, daar piepten en sjielpten
weer de vogeltjes in dichte hagen.
Zijn oogen waren wijd open. Hij genoot dub
bel. Zijn ooren stonden overeind. Hij keek en
staarde naar alle kanten. Zulke torentjes
zulke huisjeszulke hagen om de tuintjes
dit beekje met hazelaars aan den oever..
dat bruggetje met den beukeboomdroomde
hij, ofhad hij dit alleseerder gezien?
In eens sprong hij op. hij legde zijn pootjes
om Ria's hals. Keek half verschrikt en half op
getogen, terwijl zijn lijfje van blijdschap en
ontroering trilde, naar alle kanten en riep toen
plotseling, met een kreet van luid-miauw
„Laat me er uit, laat me er uit. Hier woon ik,
hier wonen oom en tante, hier is Resi en The
resa, hier is Wigalawaja en mijn zusjes
Allen schrokken hevig maar voordat ze wis
ten wat er gebeurde, had Murillo zijn voor- en
achterpootjes uit de mofjes getrokken, was de
groote slee uitgesprongen en rende met zijn
wapperend jasje dwars door veld en wei naar
'n huisje, dat met zijn besneeuwd dak boven
een dichte haag uit keek. In een ommezien had
hij het huisje bereikt en trok zoo hard hij
kon aan de bel. Nauwelijks ging de deur open
of wip, daar zat Murillo op Resi's schouder
en spon en snorde en aaide en gaf kopjes en
krulde zijn mooie dik geworden staart als
een warme boa om haar hals.
O, die Resi!!
Ze gaf een gil van blijdschap en toen begon
ze te dansen, dansen! dat haar rokken waaiden,
haar muilen klapperden en Murillo zijn staart
stijf om haar hals klemde om niet te vallen.
Maar toch lachte de poes met zijn mond en
zijn oogen en zijn wip-wappende oortjes.
Resi kon maar niet ophouden. Ze danste de
gang door, de trap op, de zolder over, toen
weer de trap af, naar den kelder en de keuken
binnen, waar Thresa van schrik en blijdschap
niet wist of ze de handen in haar zij zou
zetten of boven haar hoofd moest in elkaar
slaan, maar in ieder geval alle borden rinkelde
kink uit haar handen liet vallen op den steenen
vloer.
Toen kwam oom Otto en tante Christien uit
den tuin aanloopen. Van vreugde begon de
een te lachen en de ander te schreien. Ze lie
pen naar Murillo toe, die niet wist naar wie
hij moest toespringen en om beurten bü de een
en bij de ander was. Zijn snorhaartjes trilden
van vreugde. Hij rook aan allen en likte aan
allen. Niemand zei iets van de stapel kapotte
borden. Want het was dubbel feest: het was
Kerstfeest en Murillo was terug. Wie kon dan
boos zijn om een stuk of wat borden.
Toen werd de Kerstboom aangestoken en
van meer dan honderd kaarsen straalde en fon
kelde het licht op ontelbare zilveren en gou
den noten en op zweefengeltjes en op glazen
ballen en op het zilverpapier van de choco-
ladereepen. Plotseling hoorde men een vreese-
lijk gestommel achter 't gordijn. Nog juist bij
tijds schoof Resi de gordijnen weg want zestien
paar poesepoten waren op 't punt de gordij
nen te scheuren. Daar kwam Wigalawaja en
Trotskop en Valschhart en vijf nieuwe broer
tjes en zusjes. Zij hadden allemaal hun Zon-
dagsche kleeren aan en vielen Murillo luid mi
auwend om den hals. Zij dansten allen poot-
je-in pootje om den grooten brandenden Kerst
boom en zongen en juichten hun miauw-miauw
op allerlei tonen en wijzen.
„Zie-zoo" zei oom Otto. „Wat is dit een heer
lijk Kerstfeest".
„Ja" zei Wigalawaja, die op zijn achterste
pooten voor al de andere poesen ging staan,
„Let nu goed op" zei ze. Ze hief haar rechter
poot op, sloeg de maat, zette in en alle poesen
zongen mee:
„Sti-ille nacht, heilige Nacht".
Wat klonk dat mooi! In aller oogen schitterde
een traan. Allen keken vol liefde naar Murillo,
alleen het allerjongste kindie van Wigalawaja,
een klein ondeugend bengeltje, keek naar het
chocolade muisje, dat tante Christien voor
hem aan den boom had gehangen.
Toen vierden ze nog lang feest en waren heel
vrolijk. En toen eindelijk Murillo van vermoeid
heid en aandoening in slaap viel, zaten allen
tot in den nacht ineen kring rondom het weer
thuisgekomen liefste poesje van heel de we
reld, dat weer zijn pootjes gevouwen had, maar
nu uit dankbaarheid omdat zijn poezegebedje
vervuld was geworden.
fclNDE.
Tien T-B-C geboden.
Ie. leder kind is ontvankelijk voor tubercu
lose. Daarvoor dient men het kleine kind te
behoeden. Beschut kinderen voor alles, wat de
ziekte kan overbrengen.
2e. De gevaarlijkste besmettingsbron is de
hoestende tuberculose mensch. Niet ieder tu
berculoselijder weet, dat hij ziek is. Maak daar
om, dat de kinderen niet met hoestende men-
schen in aanraking komen. Laat kinderen niet
door vreemden kussen.
3e. Ook melk kan de verwekkers der tu
berculose bevatten. Qeef kinderen daarom al
leen gekookte melk te drinken.
4e. De verwekkers der tuberculose blijven
in droog stof levensvatbaar, zoodra zonlicht
ontbreekt. Houd daarom ruimten, waarin kin
deren spelen, uiterst zindelijk. Verwijder daar
uit onnood'ige voorwerpen. Dweil de vloer da
gelijks nat op. Laat lucht en licht binnen.
5e. Spoor de kinderen tot groote zindelijk
heid aan. Handen wasschen! Nagels reinigen!
Tanden poetsen! Mond spoelen! Eigen zakdoek!
6e. Gewen de kinderen er aan, niet voort
durend over den vloer te kruipen en dat zij
niet alles, wat zij vinden in den mond steken.
7e. Wie met kinderen omgaat, moet ge
zond zijn.
8e. De tuberculose verloopt meestal slee-
pend en wordt dikwijls te laat herkend. Daarom
dienen kinderen uit tuberculose gezinnen steeds
goed in observatie genomen te worden.
9e. Ieder kind, dat opvallend lusteloos is,
dat niet graag speelt, dat gebrek aan eetlust
heeft, moet door den arts onderzocht worden.
10e. Voorkomen van ziekten is gemakkelijker
dan die te genezen.
De Gezondheid.
Teekenen van goed of slecht weer.
Indien de dauw flink op het gras ligt, na een
mooien dag, dan is dit een teeken, dat de dag
weer warm zal zijn.
Indien dit niet het geval is, en is er geen
wind, dan zal er regen moeten komen.
Een roode avondlucht geeft mooi weer; maar
is de roodheid hoog en ver verspreid
van den horizon 's avonds en vooral 's mor
gens, dan kan men wind of regen of beide
voorspellen.
Wanneer de lucht, bij regenachtig weer zee-
groenachtig eruit ziet, dan komt er nog meer
regen. Is zij diep blauw, dan heeft men stort
buien te wachten.
Voor er onweer komt, worden de wolken
snel grooter.
Wanneer de wolken eruit zien als „scha
penwol", maar dik in het midden en helder
aan de randen, heldere lucht, dan is dit een
teeken van vorst, hagel sneeuw of regen.
Als voorbeeld van Amerikaansche overdrij
ving moge het volgende dienen:
Een Amerikaan zit in een omnibus te Lon
den. Bij het Paleis van Justitie vraagt hij
den conducteur, hoe lang men daarover ge
bouwd had. „Zoowat zeven jaar", antwoordt
deze. En de Amerikaan: „In mijn land zouden
ze dat nu in zeven weken gelapt hebben". Men
rijdt verder en gekomen bij Westminster Ab
bey, vraagt de Amerikaan, wat dat voor een
gebouw is. „Dat kan ik U niet zeggen", ant
woordt de conducteur; „toen ik van ochtend
hier langs kwam, stond het er nog niet".
Een man was bezig te scheren, toen iemand
klopte. Hij schrok zoo, dat hij zijn neus af
sneed. In zijn verbijstering liet hij zijn scheer
mes vallen en sneed zich een toon af. De dok
ter werd gehaald en verbond beide wonden.
Maar toen het verband er afgenomen werd,
bleek, dat hij in de gauwigheid den toon aan
den neus en de punt van den neus aan den
toon had vastgemaakt. De patient herstelde
volkomen, maar het was erg lastig, dat hij
iederen keer, als hij zijn neus wilde snuiten,
zijn laars moest uittrekken.
Gelijk de Amerikanen om hun overdrijving
zijn de Ieren om hun domheid vermaard. In het
zelfde blad, waaraan wij bovenstaande anec-
doten otleenen (Het Kind) vinden we de vol
gende Iersche aardigheid.
Een Ier, die nog nooit met den spoor gereisd
had, kreeg den raad, aan het loket precies
te doen als de persoon, die hem zou voorgaan.
Toevallig was dat een dame, die verlangde:
„Enkele reis, Maryhill (Maryhill, single)'
waarop onze Ier inviel met: „Pat Murphy,
gehuwd".
Een kleine meid had opgemerkt, dat vader,
als hij een vriend een boek van hem ten ge
schenke gaf, er voor in schreef: „met de groe
ten van den schrijver". Op haar verjaardag
kreeg haar moeder vap haar een bijbeltje
cadeau met inscriptie: „met de groeten van
den schrijver".
Een onderwijzer had uitgelegd, dat een „erf
stuk" iets was, dat van vader op zoon over
gaat, en een jongen riep uit: „Hè, meester,
dat is het gekste woord voor een broek, dat
ik ooit gehoord heb!"
Bij de behandeling van den Zondvloed werd
door de kinderen de vraag opgeworpen, waar
mede de bewoners der Ark hun tijd wel zou
den hebben zoek gebracht. Meester waagde
de gissing „met visschen", maar die hypothese
werd door een der leerlingen verworpen op
grond, dat er slechts twee wormpjes in de
Ark aanwezig waren.